29e jaargang nr. 1 (sept. 2014)
thema: Geloof in de publieke ruimte
R. Visser
Pluralisme en tolerantie
Numeri 11:24-29 en Marcus 9:38-40
“Wij leven in een bezeten wereld en wij weten het”. Dat schreef J. Huizinga in zijn beroemde boek In de schaduwen van morgen. Deze woorden, geschreven in het begin van de dertiger jaren van de vorige eeuw, sluiten naadloos aan bij de ervaring van de eerste decennia in de eenentwintigste eeuw. Ook nu worden wij uitgedaagd ons te verhouden tot grote vragen ten gevolge van rampzalige ontwikkelingen in de wereld.Pluralisme en tolerantie blijken in dit kader zeer actueel.
Moet de kerk zich hiermee bezighouden? Het antwoord luidt bevestigend. De kerk ontleent haar bestaansrecht aan de wereld. De kerk is er voor - dat wil zeggen ten behoeve van - de wereld. Het gaat God om de totale schepping; religieuze bewegingen, waaronder de kerk, mogen een middel vormen om Gods handen, voeten en stem te zijn. Wij hebben wat te zeggen. De kerk mag ertoe doen. Er mag en moet sprake zijn van geloof in de publieke ruimte. Maar de kerk moet die rol bescheiden doch overtuigd vervullen (zie pag. 382 van Geloof in de publieke ruimte van Rowan Williams).De kerk kent immers de worsteling rond pluralisme en tolerantie maar al te goed.
Op politiek terrein dringen zich grote vraagstukken aan ons op. Nog steeds is er geen afdoend antwoord op het gedachtegoed van de PVV. En evenmin is er een helder en eenduidige reactie op de dramatische wijze waarop Israël meent een samenleving op te bouwen tezamen met de Palestijnen. De vraag luidt zelfs of het land dat wel wil. Jammerlijk is dat de discussie wordt bemoeilijkt doordat het zionisme en het judaïsme dooreen worden gehaald, hetgeen antisemitisme tot resultaat heeft. De kerk laat, verlamd door haar verleden, het spreken in de publieke ruimte over aan bisschop Tutu.Vervolgens zien we hoe de verdeeldheid van de kerk haar vleugellam maakt. Sprakeloos zelfs.
Goed is het om dan je te oriënteren op de Schrift. ‘Gods oude plakboek’, aldus Labuschagne, of, mooier wellicht ‘other people’s mail’. Opletten dus dat we de woorden niet voor onze karretjes spannen. Maar teksten zoals Numeri 11:24-29 en Marcus 9:38-40 lichten mijns inziens kristalhelder op.We beginnen bij Numeri. Mozes heeft zijn handen vol aan een volk dat ver van huis is. Mooi is het te zien hoe God op de mensen inspeelt. Er is een oplossing. Mozes krijgt assistentie in de vorm van een raad van oudsten, zeventig in getal, die hem gaat bijstaan. Wanneer die echter ‘in hun ambt worden bevestigd’ blijkt dat twee van hen, Eldad en Medad, tijdens die plechtigheid ontbreken. Er zou geen bloed uit gestroomd zijn, ware het niet dat beide heren gewoon aan de slag gaan. En dat verdraagt zich niet met de afspraken en de orde. Dat Gods geest zijn eigen ongekende gang gaat, bleek een Pinkstergeluid dat toen, maar ook heden ten dage, niet landt.Nota bene Jozua maakt bezwaren. Maar Mozes wijst hem terecht met de woorden “profeteerde iedereen maar”.
En dan slaan we het boek Marcus open. Jezus is een populair prediker. De mensen hangen aan zijn lippen. Maar wie denkt dat hij de enige is, heeft het mis. “Messiassen schoten als paddenstoelen uit vochtige grond”, aldus Martin Hengel in En de mens schiep God… van Selina O’Grady. Daarmee heeft Jezus van doen, maar nog meer heeft hij zijn handen vol aan de eigen mannen. Nu is het nota bene Johannes die zich tolk maakt van de verontwaardiging en Jezus toevoegt hieraan een eind te maken, want aldus Johannes: ‘Hij wil zich niet bij ons aansluiten’. En nu is het Jezus die corrigeert: ‘Wie niet tegen ons is, is voor ons’.Bijzonder is dat de tekst van Lucas 11:23 ‘Wie niet met mij is, is tegen mij’ in de gemeente veel bekender is. Dat geeft maar weer aan hoe belangrijk het is voor een goede exegese om de context mee te nemen. Want in onze tekst gaat het over een andere zaak. Jezus rekent af met het exclusivisme. Een verschijnsel dat wellicht iedere religieuze beweging typeert en ontsiert, maar aan welks wieg Hij niet wenst te staan.
‘Wanneer de christelijke traditie gewoon zichtbaar mag zijn, dan ontstaat er ook ruimte voor andere (geloofs-)gemeenschappen om zichtbaar te worden.’ (Wiliams pag. 123). Deze opvatting ligt in het verlengde van de beide zojuist behandelde bijbelteksten. De zaak van God is zowel in Oude Testament als Nieuwe Testament een openbaar gebeuren. Het volk Israël fungeert met haar indrukwekkende geschiedenis als een steen in de vijver van de mensheid. En datzelfde mag gezegd van het verhaal van Jezus. Het verhaal ging zijn weg en langzaam ontstond een volk en weer later een kerk. Maar ruimte bleek onvoldoende geboden. Het zou aldus Williams “de druk van de moderniteit zijn, die er op een volledig positieve manier voor zorgde, dat een bepaald soort welwillendheid eigen is geworden aan het religieuze verhaal zelf”. En zo verstaan we nu blijkbaar beter dan vroeger de woorden die Jozua en Johannes werden toegevoegd door respectievelijk Mozes en Jezus.
Het tamboeren op identiteit kan de missionaire opdracht frustreren. Het gaat niet om de eigen club. Ook niet om versterking daarvan. Ruimhartigheid en verdraagzaamheid zijn ultieme consequenties, verbonden aan de voornoemde bijbelteksten. Ook al hoor je er niet bij, je hebt recht van spreken, profeteren, wonderen verrichten. De grens van de kerk is een contradictio in terminis. Een kerk kent principieel geen grenzen, hooguit stippellijnen om de zaak werkzaam te houden. Dat maakt de religieuze gemeenschap kwetsbaar, maar ook missionair dynamisch. Zeker, de identiteit staat op de tocht, maar behoedt de gelovige voor exclusivisme en faciliteert inclusivisme.
Dan kan de kerk ook een geloofwaardige gemeenschap worden in het gesprek met de islam. Ze kan de politiek helpen met dit vraagstuk goed om te gaan en verlost te worden van de onzin die vanwege politieke bewegingen worden uitgekraamd. Vanuit dit oogpunt kan de kerk, die als geen ander weet hoe moeilijk dit proces is, wellicht een eerlijke gesprekspartner zijn voor Israël in haar gevecht een antwoord te vinden op het Palestijnen-vraagstuk.Dan komt de gehele wereld weer in het vizier en valt het vertrouwde Griekse woord ‘oecumene’, dat stilaan een verdroomd begrip dreigt te worden. Bijzonder is dat ‘onze’ paus Franciscus l het begrip sinds het aggionamento van de Rooms Katholieke Kerk, ingeluid door Johannes XXlll, na precies 50 jaar nieuw leven inblies. Dit moeten we gretig toejuichen en pogen de wereldwijde samenleving te tonen dat het met de verdeeldheid ook anders kan. Geen paniek over zwakte en verlies van kerken. In zijn boek Het vergeten Christendom stelt Philip Jenkins dat “de kerk als mystieke en tegelijk institutionele entiteit nooit ophoudt te bestaan”. En hij citeert Charles Olson: “De keten van de herinnering is wederopstanding”.
En zo mogen we voortdurend gecorrigeerd door dat lastige Woord, maar daardoor ook getroost en geïnspireerd, ons laten gezeggen dat onze grenzen niet de grenzen van de Heer zijn en dat de gehele wereld onze gave én onze opgave is. Sundat Sing zei het al: “Er zijn christenen zonder Christus en niet-christenen met Christus”. ’t Is maar dat we het weten.
Ds. Rob Visser is stadsdominee van Amsterdam en als predikant verbonden aan de in 2010 opgerichte KerkopIJburg, “De Binnenwaai”.
Mailadres:
Om dit nummer te bestellen, klik hier