29e jaargang nr. 1 (sept. 2014)
thema: Geloof in de publieke ruimte
P.A. Verbaan
De diagnose van Rowan Williams
Jonathan Swift, de auteur van Gullivers Travels, moet het eens hebben gezegd: ieder mens heeft drie dokters nodig: dokter Dieet, dokter Stil en dokter Vrolijk. Ik moest eraan denken toen ik het vorig jaar verschenen boek Geloof in de publieke ruimtevan de bekende Anglicaanse theoloog en oud-aartsbisschop dr. Rowan Williams las. In dit artikel ga ik in op – enkele van – de belangrijkste waarnemingen en analyses uit dit bijzondere boek.
De verrassende inzichten die Williams aanreikt, de scherpe röntgenfoto's die hij van de huidige samenleving maakt, de uiteenlopende terreinen waarop hij zich als theoloog waagt – multiculturaliteit, economie, ecologie, Europa, spiritualiteit in de 21ste eeuw – en de wijze waarop hij met andersdenkenden het gesprek aangaat, zijn voor mij een prachtig voorbeeld van hoe je dat doet, als kerk en als gelovige in de 21ste eeuw: je plaats innemen in de publieke ruimte. Wanneer ik de betekenis ervan op me laat inwerken, kom ik bij de drie doktoren van Swift uit. In de eerste plaats dienen we, juist als gelovigen vandaag, op dieet te gaan: er dienen in onze samenleving, ook in het leefpatroon van de gemeente van Christus, zaken te veranderen. Dat vraagt de tijd, maar daarachter en daarin vraagt God zelf dit van ons. Christen zijn vandaag gaat niet zonder bekering!
In de tweede plaats: Williams pleit voor een rol voor kerk en geloof in de publieke ruimte. Maar niet door, nu je als kerk steeds minder invloedrijk wordt, harder te roepen en intensiever te lobbyen, hoe efficiënt dat soms ook is, maar door trouw te blijven aan je roeping, door een geleefd geloof dat weet van barmhartigheid en gerechtigheid. Alleen een geloof dat weet van mystiek, van stil worden en van stille omgang met God die zich in de geschiedenis van Jezus heeft geopenbaard als een liefdevolle God, is een waar geloof. Geloof is voor Williams altijd een participeren in een biddende, vierende praktijk.
In de derde plaats: zijn boek maakt de gelovige uiteindelijk vrolijk. Vergis u niet, Williams geeft een diagnose die er niet om liegt. Hij schaamt zich niet de kwaadaardige cellen en tumoren in onze complexe samenleving aan te wijzen. Maar hij weet van en wijst op een behandeling die genezend werkt. Niet als een geestelijke vlucht uit de aardse werkelijkheid, maar juist als een therapie die voor de samenleving van vandaag perspectief biedt en opwelt uit de bron van vreugde zelf: God die niet loslaat wat zijn hand begon...
Ik kies ervoor in deze bijdrage Williams vooral zelf aan het woord te laten. In andere bijdragen in dit themanummer zal nader worden ingegaan op de context en op deelaspecten van zijn denken.
Ik begin met zijn diagnose. Die staat bijvoorbeeld te lezen op bladzijde 252, waar hij over de klimaatcrisis schrijft: “Ik ben van mening dat we alleen in staat zullen zijn om een degelijk en creatief christelijk antwoord op deze en andere crises te formuleren, als we even een stap achteruit zetten en proberen te begrijpen waarom zoveel zaken die momenteel mis zijn, stuk voor stuk geworteld zijn in een culturele en spirituele crisis. Die crisis kan het beste kort maar tamelijk krachtig worden getypeerd als een verlies van het besef van wat het leven is. Dan doel ik niet op 'de zin van het leven', zoals we die uitdrukking normaal gebruiken. Ik doel op een besef van het leven als een netwerk van interacties, van wederkerig geven en ontvangen, dat de wereld vormt waarin we leven. Als we dit duidelijker zien, dan helpt ons dat de merkwaardige ideeën te ontkrachten die we over onszelf als mens verzinnen. We zijn het contact met het leven verloren en moeten het opnieuw leren kennen. Daarom zal ik enkele manieren beschrijven waarop de joodse en christelijke tradities ons daarbij helpen kunnen. (...) Ik zal proberen te laten zien hoe de Bijbel een beeld schetst van een mensheid die nooit zichzelf kan zijn zonder de zorg en de bescherming op zich te nemen van het leven waarvan ze deel uitmaakt.”
Geen indianenreservaat
Genoemd boek, een neerslag van zesentwintig lezingen die Williams als aartsbisschop van Canterbury (2002-2012) op allerlei plekken in de wereld hield, is opgebouwd rondom een aantal thema's. Je merkt bij de uitwerking ervan goed dat de Anglicaanse Kerk een wereldwijde kerk is, waarin de ontmoeting met de religies al eeuwenlang op theoretisch en praktisch niveau gestalte krijgt. Daarnaast merk je dat de Engelse setting anders is dan de onze, bijvoorbeeld waar het gaat om - zoals Williams het formuleert - 'de bijtende antichristelijke retoriek van sommige bekende intellectuelen'. Uitgebreid gaat Williams in op de veranderende rol van kerk en geloof in de publieke ruimte.
Boeiend is dat hij aan de vooronderstelling van de moderne, neutrale staat kritische vragen stelt: “Liberale theoretici willen ons doen geloven dat de staat als een soort bestraffende schoolmeester het schoolplein van de leerstellige meningsverschillen is opgerend om fanatieke religieuzen hun plaats te wijzen, maar de staat is van oorsprong geen vredestichtende kracht. Hij is een systeem dat gekozen heeft voor geweld als het primaire mechanisme voor het bereiken van sociale integratie in een samenleving zonder gezamenlijke doelen.” (70). De staat verleent rechten aan individuen en treft daarnaast regelingen met minderheden, maar daarmee heeft de liberale staat feitelijk talloze concessies gedaan aan een multicultureel model dat in strijd is met het klassiek-liberale denken. Wat overblijft is een heterogeen geheel. Zo combineert de Britse overheid de overblijfselen van een confessionele bestuursstructuur (het feit dat de Anglicaanse Kerk staatskerk is) met een over het algemeen liberale politieke cultuur én een toenemende pragmatische acceptatie van het multiculturalisme. De ingewikkelde relatie tussen de moderne staat en de islamitische identiteit heeft, zowel in Engeland als ten onzent, de verwarring en problemen doen toenemen. Wat Williams leert van islamitische geleerden en hun critici is dat een staat niet het recht heeft een soort geheimzinnigheid te eisen van religieuze groepen en dat er geen contract kan worden gesloten waarin is vastgelegd dat geen enkel teken van welke specifieke religieuze groep dan ook zal worden toegelaten tot de openbare ruimte.
Williams maakt onderscheid tussen wat hij noemt een programmatisch en een procedureel secularisme. Het programmatisch secularisme gaat ervan uit dat elk religieus of ideologisch systeem dat openbaar gehoord wil worden, erop uit is de politieke macht te grijpen en tegengestelde overtuigingen te overstemmen en te onderdrukken. Het gaat ervan uit dat elke publieke uiting van een bepaalde overtuiging automatisch aanstootgevend is voor mensen die andere overtuigingen hebben. Gevolg is dat alle ideologische en religieuze verschillen worden gedefinieerd als 'persoonlijke voorkeur voor achter de voordeur'. Daarmee wordt niet alleen de ernst van het verschil zelf ontkend, maar er kan ook geen open uitwisseling van opvattingen ontstaan en het wordt onmogelijk elkaar te begrijpen en te beoordelen. Wat rest is dan vooroordeel, praten óver in plaats van mét, uiteindelijk een 'getolereerd indianenreservaat van persoonlijke overtuigingen'. Zo'n neutrale ideologie brengt enorme schade toe aan de morele kracht van een liberale samenleving. Alternatief is voor Williams het procedureel secularisme – zoals bijvoorbeeld in India. Daarbij worden de uiteenlopende religieuze overtuigingen in het publieke debat wel gehoord, maar niet noodzakelijke bevoorrecht of gevrijwaard van kritiek. Ze zijn aanwezig als de vertegenwoordigers van de weloverwogen morele fundamenten van de keuzes en prioriteiten van burgers. Dat kan rumoeriger en rommeliger zijn dan wanneer iedereen het erover eens is wat wel en niet 'meetelt' als interventie in het publiek debat, maar er worden zo geen verschillen toegedekt of ontkent. In zo'n procedureel seculiere, in het Westen veelal postchristelijke, samenleving is het volgens Williams mogelijk een wet te ontwerpen die zich bij bepaalde vraagstukken laat overtuigen met confessionele of ideologische argumenten, maar die er niet op uit is om één bepaalde confessionele groep op permanente basis te bevoorrechten, en waarin wel ruimte is voor moreel beraad en publiek debat. In dit procedureel secularisme ziet Williams ook de meeste mogelijkheden voor het ingewikkelde gesprek met de islam en islamitische vertegenwoordigers in onze samenleving. Enerzijds zullen we rekening hebben te houden met het monolithische, theocratische karakter van het islamitische politieke denken, anderzijds kunnen we niet instemmen met een interpretatie van islamitische politieke identiteit waarvan het effect voor christenen soms dodelijk tiranniek is geweest. Alleen door te werken in de context van een breder engagement en een bredere visie heeft het publieke debat en de politieke onderhandeling nog kans van slagen in onze samenleving.
Communie of consumptie?
Hoezeer het seculiere denken gelovigen en ongelovigen domineert op alle terreinen des levens en hoever de gevolgen daarvan doorwerken, maakt Williams vervolgens inzichtelijk. Hij stelt dat het falen van het secularisme erin is gelegen dat het de dingen niet duidelijk in hun verband ziet met iets anders dan alleen de menselijke behoeften en percepties van nu. Het secularisme staat haaks op een bewustzijn van de dimensie van ongeziene relaties en verbindingen in en tussen dingen en tussen alle dingen en hun bron in God. Voor de gelovige betekent het dat het verzet tegen de dominantie van het secularisme niet in de eerste plaats een politieke strijd om de rechten van religieuze organisaties is, maar een strijd tegen het reductionisme, dat zowel de wereld als de geest of de rede aantast, een strijd om materie te beschouwen als grondstof van menselijke gerechtigheid en solidariteit. Williams pleit voor een homo eucharisticus, een type mens dat gedefinieerd wordt door communie in plaats van consumptie.
De bijdrage van de kerk bestaat erin op een andere mythe te wijzen: op de waarheid van de relatie tussen schepping en schepper en met name de rol van het menselijke handelen en denken daarin. Dat wordt juist aan de Tafel des Heren beleefd en beleden. En het vormt ook een aanzienlijke uitdaging voor de gemeenten, zo schrijft Williams: “Hoe eenvoudig is het om onze godsdienstige praktijk en ons samenleven te zien als een proces van bekering van de homo economicus naar een nieuwe mensheid die zegen en gerechtigheid de plaats teruggeeft die ze toekomt?” (237-8).
Williams spreekt in navolging van Alastair zelfs van een 'ecocidaal consumptiepatroon' dat even verslavend als zelfdestructief werkt en hij gaat op zoek naar een christelijk antwoord waarin middels transformatie op lokaal en persoonlijk niveau uiteindelijk een verandering op nationaal en internationaal niveau mogelijk wordt. Sleutelwoord in deze transformatie is het begrip duurzaamheid. Williams maakt grote woorden soms ook heel concreet (264-5): “Ik heb al eens gesuggereerd dat we een noodzakelijke bijdrage leveren door zo nu en dan in de regen naar buiten te gaan – een goede les van Noach – en als we zelf geen tuin hebben doen we er goed aan om mogelijkheden op te zoeken om te zien wat de wijziging van de seizoenen doet met het oppervlak van de aarde. Dat lijkt misschien triviaal in vergelijking met het dramatische 'redden van de wereld', maar als mijn analyse correct is, dan is ons onderliggende probleem dat we de voeling verloren hebben. (...) Het christelijke verhaal biedt een model voor herstel van het contact met een vervreemde wereld: het vertelt ons over een mens van vlees en bloed die werd bewoond door God en die verheerlijkt opstond uit de dood; over het delen van materieel voedsel dat ons deelgenoot maakt aan het eeuwige leven; over een gemeenschap die met haar samenleven de zorg van de schepper uit wil drukken in de schepping. In de woorden die zowel Mozes als Paulus gebruikten is dit geen boodschap die ver van ons af staat in de hemel, of begraven onder de aarde: ze is nabij, op onze lippen en in onze harten (vgl. Rom. 10:6-9; Deut. 30:11-14). Zoals Mozes daarna direct zegt: 'vandaag stel ik u voor de keuze tussen voorspoed en tegenspoed, tussen leven en dood. Kies voor het leven'. (Deut. 30:15,19).”
Duurzaamheid en spiritualiteit
In de latere delen van het boek werkt hij dit begrip duurzaamheid en de idee van transformatie naar verschillende kanten uit (ecologie, economie, strafrecht, sociale verhoudingen en spiritualiteit). Zo gaat Williams in op de mogelijkheden van het verkleinen van onze ecologische voetafdruk, vraagt hij zich af in hoeverre theologie en economie gescheiden werelden zijn en stelt hij de vraag naar groei of wederkerigheid als economisch beginsel. Ook begeeft hij zich op het terrein van justitie door te spreken over de randvoorwaarden waaronder community justice door een bredere betrokkenheid van de samenleving bij delinquenten meer kans op herstel in plaats van recidive zou bieden. Verder gaat hij in op het heersende beeld van ouderen en ouderdom en vraagt hij naar onze bereidheid gepast respect te geven aan een groter wordende groep dementerenden. En hij maakt duidelijk dat we, ook waar we aan de ene kant globaal (big society) leren denken, tegelijk lokaal (small world) hebben te handelen.
De duurzaamheid die Williams bepleit en op verschillende deelterreinen uitwerkt, blijkt onlosmakelijk verbonden met de christelijke spiritualiteit. Waar God zelf niet loslaat wat Zijn hand begon, biedt het Evangelie voor iedere tijd, zelfs voor de onze, een alternatief! Of, in zijn woorden: “Het christelijke alternatief is niet simpelweg 'religie' als een soort intellectueel en moreel systeem, maar een gezamenlijk beleefde realiteit van het Koninkrijk, de ruimte in de menselijke verbeelding die is vrijgemaakt door de openbarende gebeurtenissen van Jezus' leven. (...) Ik voel mij erdoor uitgedaagd elke handeling en elke beslissing in mijn leven te onderzoeken in het licht van wat ik ben. Door het gezamenlijke leven in de gemeente ben ik in staat gesteld te veranderen en te helen, te voeden en gevoed te worden in relatie met anderen in de menselijke stad. Geconfronteerd met aanspraken van een niet-dogmatische spiritualiteit, hoeft de gelovige niet angstvallig vast te houden aan de noodzaak van duidelijke beweringen. Hij of zij moet zich afvragen of datgene wat gebeurt wanneer de gemeente bijeenkomt om God te aanbidden en zichzelf te openen voor zijn handelen, ook maar enigszins lijkt op de nieuwe en veranderende omgeving waarin mensen radicaal worden veranderd.” (133).
Zo liegt de diagnose van Williams er niet om. En toch kunnen we – thanks be to God – hoopvol verder.
N.a.v. Rowan Williams, Geloof in de publieke ruimte, Skandalon 2013, 416 blz.
(De vertalers, Stephan van Erp en Huub Stegeman, verdienen een groot compliment!)
Dr. Peter Verbaan is predikant (PKN) te Ermelo en redacteur van Kontekstueel.
Mailadres:
Om dit nummer te bestellen, klik hier