29e jaargang nr. 1 (sept. 2014)
thema: Geloof in de publieke ruimte
K. van der Kamp
Eigenzinnige media
Wie het boek Faith in the public square van Rowan Williams leest, merkt dat de auteur weinig zegt over de media. Hij veronderstelt simpelweg dat de kerken toegang hebben tot de moderne communicatiemiddelen. Het is de vraag of die aanname terecht is. De media in Nederland lijken zich in ieder geval eerder te gedragen als eigenzinnige maîtresses, die er zo haar eigen voorkeuren op na houden.
Rowan Williams laat in zijn boek de technische vragen van de media rusten. Hij richt zich op de voorvragen en vooral op die ene vraag: hoe de zogenaamd neutrale staat zich verhoudt tot het confessionele christendom. Hij meent dat het erkennen van de eigen verantwoordelijkheid van het christendom vanzelf zal leiden tot participatie van de kerk aan het publieke debat. Of die aanname terecht is, valt wat Nederland betreft nog te bezien. Het zal ervan afhangen hoe de tweede en de derde generatie van buitenkerkelijken omgaan met de vragen van spiritualiteit. De signalen zijn positief, de tweede en derde generatie van onkerkelijken missen de negatieve agressie van de eerste generatie van seculieren, die zichzelf innerlijk hebben moeten losmaken van het verzuilde denken waarin ze zijn grootgebracht. De seculiere kinderen en kleinkinderen geven iets gemakkelijker toe aan de verwondering over het leven en beseffen dat ze weinig gelukkig worden als ze zich eenzijdig uitleveren aan de cognitieve benadering van Francis Bacon. Plezier zou voor hen te maken kunnen hebben met wat er zich afspeelt in het onder- en bovenbewustzijn van een mens.
Rowan Williams spitst het discours nog verder toe. Het gaat hem om de inbreng van de georganiseerde kerk in de politiek relevante thema´s. We proberen zijn analyse in beeld te krijgen en we trekken zijn lijnen door. We benoemen achtereenvolgens de secularisatie, de media, het kerkbegrip en de techniek van de media en sluiten af met een conclusie. Om de tekst toegankelijker te maken, voegen we bij verschillende onderdelen in cursieve letters enkele voorbeelden toe.
Secularisatie
Williams vreest een seculiere staat, die dwangmatig de publieke ruimte neutraal wil houden. Een dergelijke uitwerking ondermijnt de motivatie om verantwoordelijkheid voor elkaar te nemen. Deze seculiere cultuur verliest zich in functionalisme en bureaucratie. Williams verwijt deze samenleving te weinig de menselijke eerbied te kennen en geen duiding van het kwaad te kunnen geven.
Het zijn vooral doorgeslagen linkse en rechtse liberalen die de lege publieke ruimte profeteren. De handelaren onder hen willen met het alibi van vrijheid een neutrale markt, waarin ze niet worden belemmerd door moraalridders en politieke structuur. Het publieke domein is speelbal van hun liberale instincten. Hun honger naar rijkdom en macht zou voorspoed voor iedereen impliceren. John D. Rockefeller, Albert Heijn en Steve Jobs zijn hun rolmodellen. Critici spreken liever over karikaturen als Jacobse en Van Es.
Williams droomt van een andere samenleving. Hij maakt onderscheid tussen pragmatische en procedurele secularisatie. Pragmatische secularisatie, dominant aanwezig in Frankrijk, ziet spiritualiteit als iets voor mensen zelf. Dat breng je niet georganiseerd in binnen het geheel van het publieke domein. Williams ziet meer in een procedurele seculiere staat, waarbij diverse maatschappelijke partners hun gedachtegoed mogen aanreiken en zichtbaar maken op het publieke erf. De staat is een ‘gemeenschap van gemeenschappen'. Procedurele secularisatie biedt ruimte aan privémeningen en geeft organisaties gelegenheid om met argumenten en ervaringen het publieke discours te voeren. Dat helpt de kilheid van de publieke leegte te overwinnen en genereert emotionele betrokkenheid.
“Uiteindelijk heeft iedere samenleving er profijt van als er een eerlijke en zorgvuldige dialoog wordt gevoerd” (pag. 293). De kerk levert een bijdrage aan die samenleving door haar te bepalen “bij haar diepste wortels”. De kerk verbindt publieke vragen met begrippen als schepping en heling.
We voeren in Nederland een soortgelijke dialoog als het gaat over de invulling van een rampenplan. De kerken vragen de overheid een paarse kolom te creëren. In een dergelijke kolom krijgt de levensbeschouwing vanaf het eerste begin een plek om mensen op te vangen als er zich een ramp voltrekt. Naast de kolom van de politie en de ziekenzorg is er vanuit een dergelijke kolom aandacht voor zorg, rouw, verlangen en verdriet.
Media
Williams heeft geen uitgesproken visie op de media. Hij vult zijn leiderschap van de Anglicaanse Kerk vanuit zijn theologische kennis. Toch spreekt hij in het voorbijgaan de werkers in de media wel aan. Hij heeft het over ‘reactionaire journalistiek' (pag. 267) als er sprake is van gebrekkige motivatie en het onvoldoende recht doen aan het persoonlijke engagement. Journalisten met een al te cleane benadering, missen de verbeelding en hebben geen antwoord op de onderliggende vragen van het kwaad.Williams ziet journalisten als mensen die moeten beschikken over intelligentie, nieuwsgierigheid en ook sympathie. De combinatie van die eigenschappen garandeert interesse in verschillen die de journalisten zullen tegenkomen op het plein van de samenleving, waar een ieder zijn of haar inhoudelijke analyse en eigen symbolen mag aanreiken. Net als de kerk zullen de media op die manier bijdragen aan de empathische uitbouw van het karakter van de burgers.
Toen ik destijds zelf journalist was en een eerste verhaal schreef, legde ik het voor aan Jan Breuker, de toenmalige chef-redactie. Ik vroeg of hij het een goed stuk vond. Maar hij haalde de schouders op. “´t Gaat wel”, zei hij. Natuurlijk nam ik geen genoegen met dat antwoord en toen ik aandrong zei hij: “Nou ja, de feiten staan er wel in. Het klopt technisch wel. Maar de passie ontbreekt. Eigenlijk mag je pas over een onderwerp schrijven als je eerst de hoofdrolspelers liefhebt”.
Kerkbegrip
Williams mag dan aartsbisschop zijn geweest binnen een episcopale kerk, hij ziet de fysieke kerk niet als zaligmakend. Hij spreekt dan ook niet over de kerk als een gesloten systeem, maar als een beweging die zich in conflicten durft te bewegen (pag. 283). Dat vraagt om een flexibele houding. Welke kerk zou immers durven beweren dat zij over God beschikt? Hij citeert een Zen-stelling: ‘Als je een boeddha tegenkomt, moet je hem doden’. Daaruit spreekt respect voor het geheim van God en het onvermogen om Gods wil gelijk te schakelen aan een kerkelijk standpunt. Je kunt God qua essentie niet definiëren. God is weliswaar altijd present, maar dat wil nog niet zeggen dat je als mens ook over hem kunt beschikken.
In zekere zin nuanceert Williams daarmee zijn visie op de secularisatie. Zijn analyse impliceert immers dat de feitelijke kerk weliswaar inbreng kan hebben over actuele thema’s, maar daarbij altijd een reserve moet inbouwen, namelijk dat het slechts enkele leiders zijn van die kerk die spreken en dat hun stem niet per se de stem van God vertolkt. De priester staat in een andere verantwoordelijkheid dan de profeet. De profeet kan dus iemand zijn van buiten de kerk. Williams citeert de Franse theoloog Olivier Clement, die spreekt over ‘purificatie door atheïsme'.Deze analyse geeft Williams de vrijmoedigheid om tegelijk een positief woord te spreken over de inbreng van andere religies in het publieke discours. De verschillende religies kunnen in die lijn doordenkend veel van elkaar leren. Al zou het alleen maar zijn dat men de eigen doctrines met meer omzichtigheid leert uit te spreken.
Williams gaat niet in op de voor Nederland zo relevante vraag: wie mag gezicht geven aan de kerk? Het Handboek Christelijk Nederland geeft 648 namen van kerken en het moet voor seculiere mensen ondoenlijk zijn om daarin kaf en koren te scheiden. Oftewel: de kerken die als kerk publiek willen spreken, zijn veroordeeld gezamenlijk te spreken of te mompelen. Het laat zich denken dat een dergelijk dilemma in Engeland minder aan de orde is, omdat er sprake is van een staatskerk met een vorst aan het hoofd. Waar de staatskerk tot het verleden behoort, geldt een nuchter dogma: als er een kerkelijk spreken kan zijn in het publieke domein, zal het vanuit een oecumenische eenheid moeten wezen.
Williams heeft oog voor de globalisering en de noodzaak om internationaal als kerk te opereren. Hij formuleert het belang van een visie op internationale staatkundige probleemstellingen (pag. 35). Hij koppelt ook dit inzicht niet aan de wereldwijde oikoumene. Hij verbindt het thema met de positie van minderheden, waartoe zijn eigen kerk buiten het Britse eiland dikwijls behoort. En hij verwoordt de noodzaak om daarbij tolerant te zijn naar minderheden. In zijn verdere bewoordingen blijft zijn visie geïnspireerd door de grenzen die het aartsbisdom Canterbury met zich meebrengt: de christelijke traditie rust op de overtuiging dat er geen politieke orde kan zijn anders dan gebaseerd op het lichaam van Christus (pag. 60). Dat lichaam is een gemeenschap die wijst op een mogelijke geheelde menselijke wereld (pag. 61). De omschrijving werkt versluierend, want als het om menselijkheid gaat, heeft toch ieder recht van spreken? Het christendom heeft toch geen patent op moraliteit?
De Wereldraad van Kerken heeft de kerken gevraagd om de komende jaren tot 2021 het thema ‘pelgrimage van gerechtigheid en vrede’ op de agenda te plaatsen. Bewust is gekozen voor het woord ‘van’ en niet ‘tot’ of ‘naar’ of ‘over’. Het woord ‘van’ wil zeggen dat iedereen die gerechtigheid en vrede belangrijk vindt, is uitgenodigd om vanuit deze begrippen mee te gaan met de pelgrimage. Dus ook mensen van andere godsdiensten en ook mensen van goede wil zonder specifieke religieuze achtergrond.
Techniek
Williams veronderstelt de ruimte om het debat te voeren (pag. 292). Hij verwacht dat christenen in de gelegenheid gesteld zullen worden hun argumenten onder woorden te brengen. Hij neemt aan dat het publiek en dat de professionals kennis zullen nemen van de argumenten met een zekere ‘publieke redelijkheid' (pag. 23). Hij denkt uiteindelijk uit te komen bij een humane balans, die verder reikt dan de houding van een consument en die meer omvat dan ironie. Hij gaat er blijkbaar van uit dat de inhoud voldoende krachtig is om de techniek te doen vergeten. Maar er is altijd ook nog een medium aanwezig tussen de zender en de ontvanger. Er werken mensen bij de media met eigen opvattingen en een eigen professionele instelling, deels ingegeven door wat het medium wel en niet vermag aan communicatie, deels ingegeven door een eigen visie van wat de moeite waard is voor de achterban om te weten. In de openbare bibliotheek in Manhattan is een exemplaar te zien van de gedrukte Gutenbergbijbel. De tekst vertegenwoordigt niet alleen een inhoud. De druktechniek zelf heeft de voorwaarde geschapen voor de popularisering van de Reformatie en het oppakken van de eigen verantwoordelijkheid van de individuele gelovige. McLuhan vatte die ontwikkeling samen met: ‘The medium is the message’.
We willen de eigenheid van het medium nog wat verder naar voren halen door te kijken naar andere maatschappelijke actoren. Neem de politiek. Het NOS-Journaal en RTL-Nieuws hechten aan politiek nieuws. Ze hebben er gespecialiseerde verslaggevers voor. Toch brengen ze de politici beduidend minder in beeld dan de eigen politieke commentatoren. Een politiek commentator hoeft zich niet te verantwoorden tegenover een politieke achterban en kan het zich permitteren om met enkele grove schetsen een thema in oneliners te benoemen. Een politicus kan dat niet, dus wordt de politicus slechts kort in beeld gebracht om de beelden wat couleur locale te geven. Het kerkelijke nieuws is niet anders. Het medium kan weinig met de kerkelijke correctheid van beleidsverantwoordelijken. Daarom zal men amper kerkleiders in beeld brengen, maar analisten kiezen, die zich weinig gelegen hoeven laten liggen aan een bisschop of een synode, en het mediale metier verstaan, mensen als James Kennedy, Paul van de Geest, Antoine Bodar, Jacobine Geel en Andries Knevel.
Het medialandschap is de laatste jaren ingrijpend gewijzigd. De macht van wat ooit Nederland 1 en Nederland 2 heette, is afgenomen. Enerzijds is het monopolie doorbroken richting commerciële en regionale zenders. Anderzijds is iedere consument zelf een zender geworden met behulp van de social media. De praktijk wijst uit dat commerciële en regionale zenders een meer onderhoudende toon zoeken voor de programma´s dan de publieke. De drempel om toegang te krijgen tot deze zendgemachtigden ligt niet in moraal of analyse, maar in aansprekende verwoordingen. Je merkt dat mensen als Peter Dullaert tot de stamgasten behoren van een regionaal praatprogramma om religieuze weetjes anekdotisch en analytisch in te brengen. Dat deze theoloog geen verantwoordelijkheid in de clerus van zijn kerk vervult, is onbelangrijk.
De sociale media bieden nieuwe mogelijkheden. Televisiepersoonlijkheden zoals Arie Boomsma en Tijs van den Brink, hebben op Twitter veel volgers (respectievelijk ruim 57.000 en 24.000). Uit onderzoek van de Raad van Kerken blijkt dat instituten in de regel procentueel sneller groeien qua volgers en vrienden dan individuen. Een instituut geniet meer bekendheid.
Williams benadert de media als min of meer constante factor, ruimte biedend aan een ieder die bijdraagt aan het publieke debat. Hij acht de kerk in staat om met herformuleringen van de moraal de basis te leggen voor een transformatie. “Veranderingen in taal en uitleg die ontstaan op plaatsen waar men tot een kritisch begrip komt, leiden tot verschillende acties en dus ook verschillende beslissingen”(pag. 25).
Als Joab en zijn mannen Absalom hebben gedood (2 Samuel 18) moet iemand het bericht aan koning David vertellen. Achimaäs, een zoon van de priester, biedt zich aan. Maar hij mag van Joab niet vertrekken. Joab stuurt een zwarte koerier, een Nubiër, van wie de naam niet eens wordt genoemd. David kan dan al op afstand de aard van de boodschap onderkennen. Dat Achimaäs alsnog de Nubiër inhaalt, doet niet ter zake in dit verband. Het voorbeeld illustreert de gedachte dat de boodschap en de bode ook in deze vroeg-Israëlitische cultuur samenhang vertonen.
Conclusie
Rowan Williams is theoloog. Hij kiest inhoudelijk positie. Dat is zijn kracht en zijn beperking. Als we de eigen wetmatigheden van de media in Nederland recht doen, geven we onszelf meer referentiekader om als kerk en als gelovige onze plek in te nemen in het publieke debat.
Er zijn diverse voorbeelden dat de kerken op dit terrein succesvol zijn. The Passion waarin twee grote kerken meedoen trekt jaarlijks miljoenen kijkers. De kerkdienst in de Kloosterkerk, kort na de gemeenteraadsverkiezingen in 2014, reageerde op de discriminatie van Marokkanen en leverde de kerk veel goodwill op. En de uitleg die de Raad van Kerken gaf voor Knevel en Van den Brink over de slavernij als ‘de zwarte holocaust’ is tientallen malen herhaald op grote schermen in Amsterdam tijdens de viering van Keti Koti.
Drs. ing. Klaas van der Kamp is algemeen secretaris van de Raad van Kerken in Nederland en uitgever bij uitgeversgroep Jongbloed.
Mailadres:
Om dit nummer te bestellen, klik hier