29e jaargang nr. 1 (sept. 2014)
thema: Geloof in de publieke ruimte
P.A. Verbaan
Laatst geboekt
Mens en techniek
Een wereld zonder technologie is niet meer voor te stellen. Tot in de poriën van ons dagelijks leven en op alle terreinen van de maatschappij – en de kerk – dringt de technologie zich op. Het roept bij sommige mensen verzet op, anderen tellen hun zegeningen. Weer anderen stellen: 'Ik ben er niet voor, maar je kunt net zo goed tegen de zwaartekracht zijn: niemand houdt die ontwikkeling tegen'.
Hoe zit het met die verhouding tussen mens en techniek? En wat verandert technologie aan ons denken en handelen? De maand van de filosofie – jaarlijks in april – had dit jaar als onderwerp de verhouding mens en techniek. In deze rubriek ga ik in op enkele publicaties die in dat kader verschenen.
De vraag naar de invloed van de techniek op mens en maatschappij is niet nieuw, ze speelt feitelijk al sinds de industriële revolutie. In 1954 onderwerpt filosoof Martin Heidegger de gangbare opvatting van techniek – een instrument in de handen van de mens – aan een kritisch onderzoek. Hij constateert dat het lijkt of de mens bij de opkomst van de techniek maar twee keuzes heeft: het omarmen of het afwijzen. Maar zijns inziens zijn we juist het ergst aan de techniek overgeleverd als we haar beschouwen als iets neutraals; want die opvatting maakt blind voor de dreiging die er voor het menselijk bestaan vanuit gaat.
Heidegger beschouwt in het spoor van Nietzsche namelijk het nihilisme – de Seinsvergessenheit – als kenmerk van de moderniteit. Willen we de moderne techniek 'geestelijk in de hand krijgen', dan moeten we eerst op zoek naar het wezen van de techniek.
Opvorderend ontbergen
Op zijn zoektocht gaat Heidegger terug naar Aristoteles en laat zien dat de Griekse filosoof onder technische voortbrenging een 'wijze van ontbergen' verstond. Probleem van de moderne techniek is dat dit ontbergen is geworden tot een 'opvorderend ontbergen'. Voordat u denkt, wat betekenen die woorden nu precies – Heidegger is er een meester in (Duitse) woorden te herijken of van een nieuwe, zijns inziens nog oorspronkelijker, betekenis te voorzien. Een voorbeeld van Heidegger ter verheldering: de rivier de Rijn, hoe bekijken we die? Is het – met Van Dale – een op natuurlijke wijze ontstane waterloop? Vanuit de waterkrachtcentrale beschouwd is de Rijn niet zomaar een waterloop, maar leverancier van waterdruk. Nu zegt u: ja, tegelijk blijft die Rijn ook een rivier in het landschap. Dat is waar, maar daarmee is ze vandaag tegelijk een 'bestelbaar object van bezichtiging' geworden, en verder, een vaarroute, een mogelijkheid om afvalwater in te lozen, enzovoort. Zo kleurt het moderne denken en de techniek voortdurend ons beeld van de rivier. Dat noemt Heidegger 'opvorderend ontbergen'. Een fenomeen wordt gevorderd in een bepaald kader, besteld ten dienste van iets anders. Het is een bepaalde wijze van kijken, die de moderniteit ons opdringt, waarbij andere benaderingen over het hoofd worden gezien. Wie staat er bijvoorbeeld nog bij stil wat de rivier ook of misschien wel allereerst is, met de woorden van de dichter Lucebert:
Zijn de grote rivieren niet gemaakt om licht
statig en gestadig terug te dragen naar de zon
en zijn wij daar zelf niet toe opgericht
met ogen waaraan de benevelde einder
zich afdroogt om koel en schoon heelal te zijn?
Ja èn nee zeggen
Bovenstaande woorden van Lucebert las ik overigens niet bij Heidegger, maar in de leeswijzer die er nu bij de tekst van Heidegger is. Teksten van Heidegger zijn namelijk lastig, ze zijn zo gecomprimeerd dat je of over de wezenlijke dingen heen leest of afhaakt omdat zijn gedachtegang onnavolgbaar wordt. Tegelijk met de nieuwe vertaling van De vraag naar de techniek is nu een commentaar verschenen van Gerard Visser, hoofddocent cultuurfilosofie aan de Universiteit Leiden, een auteur die al meer dan vijfentwintig jaar college over Heidegger geeft. Zijn commentaar zet je als het ware direct op de juiste afstand om Heideggers schilderij van mens en techniek goed te kunnen zien. Hij geeft bovendien met de stukken erbij aan waar Heideggers bronnen liggen, welke keuzes hij maakt en waar de grenzen van de filosofie èn van de Duitse taal en van de Nederlandse vertaling in zicht komen. Allemaal goed en wel, maar heeft Heidegger nu een antwoord op de vraag hoe we als mens tegenover de moderne techniek – het 'opvorderend ontbergen' – hebben te staan, juist omdat hij aan het begin van zijn boek een neutrale benadering als een gevaarlijke houding afwijst?
Nadat uit Heideggers analyse duidelijk is geworden dat de mens niet los staat van de techniek, ook niet kan doen alsof het hem overkomt, maar er tegelijk 'iets zijn gang gaat', de mens niet de techniek beheerst maar de techniek ons 'opvordert', stelt Heidegger: er gaat vanuit de techniek, zelfs vanuit de dreiging van de techniek, een appel uit. De techniek is in zichzelf niet demonisch, tenzij wij als mens zelf in de ban ervan raken en de waardigheid van de mens enkel nog afmeten aan zijn 'opvorderend' – economisch? – karakter. Op die manier is de mens het zijn – het in de wereld geworpen zijn, het schepsel zijn – zelf vergeten! Visser laat zien hoe bij de latere Heidegger het thema van de 'gelatenheid' – een themawoord in vrijwel al Vissers publicaties – opduikt, en hoe dat begrip ook met betrekking tot de techniek geldt. Gelatenheid is niet hetzelfde als lòslaten, maar meer tegelijkertijd ja en nee zeggen, je beaamt de ontwikkeling van de techniek en tegelijk raak je er niet van in de ban. Immers het geheim van het leven ligt niet in de techniek. Die houding staat Heidegger voor, al verwoordt hij het in genoemde studie zelf zonder dat begrip gelatenheid. De kunst om als mens met de moderne techniek een weg te gaan, bestaat er kortom in niet zozeer neutraal te blijven, als wel tegelijkertijd ja èn nee te zeggen tegen de ontwikkelingen, zowel gelatenheid tegenover de techniek te betrachten als de openheid voor het geheim van het leven zelf actief te bewaren.
Techniek en moraal
Wat een dergelijke houding in de praktijk betekent, is geboekstaafd in de jongste pennenvrucht van Peter-Paul Verbeek, hoogleraar filosofie van Mens en Techniek aan de universiteit Twente. Hij geeft niet alleen met voorbeelden aan hoe de techniek ons denken beïnvloedt, maar ook laat hij zien dat er nog iets urgenter is dan de kwestie voor of tegen techniek. Onderzoek van medisch ethici heeft al eerder aangetoond dat discussies rondom nieuwe technologie volgens een vast patroon verlopen. Dè vraag bij nieuwe technologieën is: màg dit wel? Het gevolg is: eerst wordt er uitgebreid gediscussieerd over of er principiële bezwaren zijn op grond waarvan een bepaalde technologie zou moeten worden verboden. De conclusie daaruit is steevast dat er voorwaarden moeten worden geformuleerd die ervoor zorgen dat de nieuwe technologie op een veilige en verantwoorde manier wordt ingevoerd. Een technologie tegenhouden gebeurt zelden of nooit. Vervolgens beperkt de ethische discussie zich tot het aspect van de veiligheid. Dit zich herhalende patroon leidt volgens Verbeek tot een problematische verschraling van de relatie tussen ethiek en techniek, het lijkt voor al een kwestie van welles/nietes. Maar de vraag 'hoe' een nieuwe technologie een plek in de samenleving zou moeten krijgen, blijft onbeantwoord – terwijl juist daar ontwerpers, gebruikers en beleidsmakers behoefte aan hebben. Techniek kan namelijk moraal bemiddelen, gedrag sturen, zelfs mensen in een bepaalde richting dwingen. Ook hier een voorbeeld. Neem het muntslot in het winkelwagentje. Op een tamelijk onschuldige wijze zorgt dit muntslot ervoor dat mensen hun winkelwagentje niet laten rondslingeren bij de parkeerplaats of fietsenstalling van een supermarkt. Omdat we toch graag die vijftig cent terug willen, nemen we allemaal even de moeite naar het verzamelpunt te lopen en ons wagentje in te leveren. Zo wordt een norm uit de mensenwereld door een voorwerp uit de dingenwereld belichaamd. Nu is dit een tamelijk onschuldig voorbeeld, maar het laat zich raden dat andere, meer complexe en ethisch meer beladen voorbeelden denkbaar zijn. Duidelijk is dat techniek op deze wijze gedragsbeïnvloedend werkt. Hier ligt echter wel paternalisme op de loer. Hoe bevoogdend mag techniek zijn, is hier de menselijke autonomie niet in het geding? Verbeek gaat mee met Hans Achterhuis die al eerder 'moralisering van apparaten' bepleitte. Juist het niet bespreken en aanvaarden van verantwoordelijkheden voor de plaats die techniek in onze samenleving inneemt, zorgt ervoor dat we de gedragsbeïnvloeding uitsluitend overlaten aan technici. Dat is al te lang en te vaak gebeurd, precies zoals ook de ethiek er te lang uitsluitend leek te zijn om ja of nee te zeggen tegen nieuwe technologieën.
Op de vleugels van Icarus
Daarom pleit Verbeek voor wat hij noemt een begeleidingsethiek of techniekethiek. Omdat er geen onafhankelijk kader bestaat waarmee we technologieën kunnen beoordelen, dienen techniek en moraal met elkaar mee te bewegen, is zijn boodschap. De boektitel reikt daarvoor een fraaie verbeelding aan: de moraal vliegt mee 'op de vleugels van Icarus'. Waar vader Daedalus zijn zoon Icarus voorhield dat wanneer hij te laag zou vliegen, de vleugels het water van de zee zouden absorberen en te zwaar zouden worden en wanneer hij te hoog zou vliegen door de warmte van de zon de was van de vleugels zou smelten, zo moeten wij leren los te komen van het ja of nee zeggen tegen de nieuwe technologie en dient de ethiek mee te bewegen met de techniek en daarbij moet ze – anders dan Icarus! – zien het juiste midden te houden. Het centrale doel daarbij is het alert en verantwoord begeleiden van het ontwerp, het gebruik en de maatschappelijke inbedding van technologieën. Ik moet zeggen dat ik bij alles wat ik van Verbeek heb geleerd, bij alle terechte kritiek die hij ook heeft op de empirische wending en bij zijn terechte pleidooi voor het à la Heidegger Ja èn Nee zeggen tegen de techniek, toch niet begrijp waarom hij zo wars is van een externalistische benadering van de mens-techniekrelatie. Hoe kan hij, bij alle terechte aandacht voor de onlosmakelijke verwevenheid tussen beide, garanderen dat het 'opvorderende' karakter van de techniek de mens in de maatschappelijke context niet overwoekert en reduceert? Waarin wortelt zijn 'ethiek van het goede leven'? Is er nog wel een geheim, met, in en achter het leven? Moeten we echt uitsluitend zelf vliegen, of is er nog zoiets als gelatenheid, zelfs in een tijd van iPad en smartphone, google-glass en smartwatch en een je gedragen weten 'als op adelaarsvleuglen'?
Dr. P.A. Verbaan is predikant (PKN) te Ermelo en redacteur van Kontekstueel.
Mailadres:
Naar aanleiding van:
Martin Heidegger, De vraag naar de techniek, uitgeverij Van Tilt 2014, 40 blz.
Peter-Paul Verbeek, Op de vleugels van Icarus. Hoe techniek en moraal met elkaar meebewegen Lemniscaat 2014, 192 blz.
Gerard Visser, Heideggers vraag naar de techniek. Een commentaar, uitgeverij Van Tilt 2014, 174 blz.
Om dit nummer te bestellen, klik hier