Skip to main content

29e jaargang nr. 2 (nov. 2014)
thema: Gereformeerde hermeneutiek. Heeft de Bijbel het voor het zeggen?

Gadamers zoektocht naar verantwoorde interpretatie
H. Snoek

Het interessante van Gadamers hermeneutiek is dat hij overtuigend laat zien dat het lezen van (bijbel)teksten een spannende combinatie is van subjectivteit en objectiviteit. Met dit standpunt kritiseert hij ‘de Verlichting’ die slechts het accent op de objectiviteit legt. Een hermeneutiek komt niet uit de lucht vallen, maar staat altijd op de schouders van eerdere leeswijzen.

Een goed voorbeeld daarvan zijn de hermeneutische opvattingen van Gadamer, die in kritische zin reageren op ontwikkelingen in voorgaande eeuwen. Het kan dan ook verhelderend zijn om eerst na te gaan welke visies Calvijn en Spinoza hadden, en vervolgens te schetsen hoe Gadamer zich daartoe verhoudt.

De reformator Calvijn, raakte op jonge leeftijd geboeid door de geschriften van Griekse en Romeinse filosofen. De bestudering van de literatuur uit de Oudheid stimuleerde hem om zich verder te verdiepen in de filologie, waardoor Calvijn in latere jaren zeer zorgvuldig bijbelteksten kon exegetiseren. Niettemin benadrukt de Britse theoloog Alistair McGrath dat Calvijn op een vloeiende manier verbanden legde tussen tekstuitleg en dogmatiek.1 Kennelijk volgde Calvijn de traditie van zijn tijd door uit te gaan van de gedachte dat er een poreuze relatie bestaat tussen exegese en interpretatie, terwijl vandaag de dag een dergelijke methodologie vragen oproept. Of zoals McGrath (p. 251) het nog iets scherper zegt: “Calvijn weet niets van het fundamentele methodologische onderscheid tussen bijbelverklaring en systematische theologie, dat zo kenmerkend zou worden voor het latere gereformeerde denken”.

Spinoza

In 1670, ruim een eeuw na de verschijning van de Institutie, publiceert Spinoza zijn Tractatus Theologico-Politicus waarin hij een drietal exegetische regels noemt die kunnen helpen om tot een strikt rationele, haast wiskundige uitleg van de Hebreeuwse Bijbel te komen:

  1. Een zorgvuldige bestudering van het Hebreeuws, zodat de betekenis van afzonderlijke zinnen wordt opgehelderd.
  2. Verzamelen van teksten uit afzonderlijke bijbelboeken en deze naar onderwerp rubriceren, zodat men kan nagaan welke uitspraken elkaar bevestigen en welke uitspraken duister en/of tegenstrijdig zijn.
  3. Nagaan wie de auteurs van de afzonderlijke bijbelboeken zijn, in welke tijd ze leefden, wie ze als lezers op het oog hadden en welke tekstvarianten er bestonden.

Spinoza heeft met zijn opvattingen over exegese (en zijn zwijgen over interpretatie!) een ongekende invloed gehad op de West-Europese bijbelwetenschappen die in de loop der eeuwen een steeds ‘objectiever’ karakter kregen. Interpretatie werd daarentegen in veel theologische curricula beschouwd als een subjectieve stap die weinig bijdroeg aan een rationele bestudering van de Bijbel en derhalve een marginale rol speelde in de opleiding van predikanten.

Waarheid

In 1960 verscheen Gadamers Magnum Opus, getiteld Wahrheit und Methode.2 De titel is niet in alle opzichten gelukkig gekozen, in de zin dat het betoog vooral over ‘waarheid’ gaat en nauwelijks over een bruikbare ‘methode’ bij het lezen van teksten. Blijft staan dat Gadamer (1900-2002) een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan een kritische evaluatie van de rationele pretenties die Spinoza en andere bijbelwetenschappers vanuit een ‘verlicht’ referentiekader hanteerden.

Gadamer (p. 177v) is van mening dat Spinoza en de zijnen te argeloos de objectieve methoden van de bètawetenschappen hebben willen toepassen op de alfawetenschappen. Wat Gadamer betreft, zijn methodes die kunnen helpen bij de uitleg en interpretatie van teksten, per definitie niet objectief, controleerbaar en universeel inzichtelijk. In literatuur staan immers menselijke ervaringen centraal die zich niet met absolute criteria correct laten lezen.

In het verlengde van Gadamers inzet om een eigen methodologische ruimte te reserveren voor teksten, benadrukt hij dat lezers er niet verstandig aan doen om, net als in de bètawetenschappen, een vooroordeel tegen het vooroordeel te hebben. Spinoza en zijn ‘verlichte’ volgelingen wantrouwden eigen meningen, omdat subjectiviteit een zuivere observatie van de natuur (en van teksten!) in de weg zou staan. Wat Gadamer betreft is een voor-oordeel, taalkundig gezien, niet een ongegronde mening, maar een voorlopig oordeel, te vergelijken met de rechtspraak waarin een voor-oordeel vooraf gaat aan een gefundeerd oordeel.

Wat Gadamer (p. 257vv) betreft heeft de lezer die een tekst ter hand neemt een voor-oordeel, omdat een ieder ‘de wereld om zich heen’ wil begrijpen en dus bij voorbaat geen onbeschreven blad is. Of eenvoudiger gezegd: er zijn altijd voor-oordelen in het geding, die leiden tot zoekvragen waarmee de lezer de tekst tegemoet treedt. Doel van het leesproces is om te achterhalen of de voor-oordelen al dan niet hout snijden. Gadamer onderstreept met die stelling dat de antwoorden op de zoekvragen die men aan een tekst stelt, niet objectief hoeven te zijn. Wel heeft de lezer de verplichting om een eerlijk en geleerd gesprek te arrangeren tussen zijn/haar voor-oordelen en de wereld om zich heen, zodat de lezer gaandeweg kan leren steeds betere voor-onderstellingen te formuleren. Derhalve beschouwt Gadamer het verschijnsel voor-oordeel niet als een probleem, maar eerder als een kostbare sleutel die kan helpen om toegang te krijgen tot de tekst. Gadamer is er in geslaagd om inzichtelijk te maken dat men in de alfawetenschappen terecht andere uitgangspunten hanteert dan in de bètawetenschappen. Bewustwording van eigen voor-onderstellingen is geen zwakte, maar juist een kracht die kan helpen om de interpretatie objectiever te maken.

Verstaan

Gadamer heeft ook wat betreft een ander punt kritiek op een aanname van de ‘Verlichting’. Zoals we gezien hebben, benadrukt Spinoza het belang van een meer rationele manier van lezen. Volgens Gadamer is het lezen van teksten echter niet primair bedoeld om te ‘begrijpen’, maar om te ‘verstaan’. Een leesproces speelt zich immers niet alleen af in het hoofd, maar ook in het hart, in de zin dat hij of zij wil nagaan wat het wezenlijke is dat de tekst te bieden heeft. Volgens Gadamer (p. 176v) is de dialoog tussen lezer en tekst een gesprek waarin vragen, antwoorden, argumenten, tegenwerpingen etc. aan de orde komen.

Een dergelijke dialoog speelt zich overigens niet in een vacuüm af. Zowel de lezer als de tekst zijn begrensd, omdat zij een historische verstaanshorizont hebben die bepalend is voor de wijze waarop de gesprekspartners de wereld zien. Soms liggen de verstaanshorizonten zo ver uit elkaar dat er geen dialoog tussen tekst en lezer op gang komt, soms ontstaat een versmelting van de verstaanshorizonten op het moment dat er wel een vruchtbaar gesprek ontstaat. In het geval van de Bijbel kan men denken aan de ogenschijnlijke vanzelfsprekendheid waarmee in het Oude Testament oorlog werd gevoerd, terwijl tegenwoordig veel Nederlanders kritisch over geweld denken.

Gadamer (p. 281vv) gaat in zijn boek niet in op dergelijke specifieke voorbeelden, maar benadrukt wel dat de Traditie een belangrijk onderdeel vormt van de verstaanshorizont van lezers. Of we het willen of niet, de Mens maakt deel uit van een gezin, een familie, een kerkelijke gemeenschap, een maatschappij etc. Het ‘deel zijn van’ diverse kringen bepaalt stilzwijgend ons denken. Net zoals wij deel uitmaken van diverse tradities, kan men stellen dat ook de Bijbel een traditie heeft die bepalend is voor de verstaanshorizont van teksten. In het geval van de Bijbelse Hermeneutiek, zou Gadamer waarschijnlijk benadrukken dat het lezen van de Bijbel zich beweegt binnen de exegese- én de interpretatiegeschiedenis van de tekst.

Hoewel de hermeneutiek veel aandacht krijgt in Gadamer’s boek, komt in de marge van zijn denken ook de exegese aan de orde, waarbij hij benadrukt dat ‘de grammaticaal-linguïstische uitleg’ niet meer dan een randvoorwaarde is. Of concreter gezegd: het primaire doel van lezen is een interpretatief gesprek aangaan met de tekst, waarbij de exegese wat Gadamer betreft slechts een middel daartoe is. Een dergelijke opvatting wijkt af van de academische traditie in West-Europa en Noord-Amerika, waar de ‘objectieve’ exegese juist een belangrijke rol in het curriculum speelt en de ‘subjectieve’ interpretatie veelal een ondergeschoven kindje is. De scheve verhoudingen geven aan dat, ondanks de grote waardering die er in academische kringen is voor Gadamer, zijn hermeneutiek aan theologische faculteiten niet heeft geleid tot een meer evenwichtige balans tussen exegese en interpretatie. Tot op de dag van vandaag moeten jonge predikanten grotendeels zelf uitzoeken hoe ze in hun preken op verantwoorde wijze met de interpretatie van teksten kunnen omgaan.

Gereformeerd?

De genialiteit van Gadamer schuilt mijns inziens vooral in zijn poging om de pretenties van ‘de Verlichting’ tegen het licht te houden en te benadrukken dat het lezen van een tekst geen objectieve aangelegenheid is. Daar staat tegenover dat voor de doelgroep van Kontekstueel, de hermeneutiek van Gadamer mogelijk een aantal lastige elementen bevat. Zo kan ik me voorstellen dat het principe van een dialogische relatie tussen lezer en Bijbel wellicht vragen oproept, omdat het tot gevolg heeft dat predikant en/of hoorders op gelijke hoogte zouden komen te staan met het Woord van God. Een dergelijke horizontale verhouding tussen tekst en lezers staat op gespannen voet met de traditie van meer behoudende gereformeerden. Kennelijk heeft Gadamer er geen rekening mee gehouden dat het principe van een dialogisch gesprek tussen tekst en lezer kan vloeken met een bepaalde traditie.

Een ander ingewikkeld punt in de hermeneutiek van Gadamer is dat de lezer en de tekst heel verschillende, onvergelijkbare grootheden zijn, hetgeen de vraag oproept wat voor dialoog daaruit kan ontstaan. In de afgelopen vijftig jaar heeft Gadamer vooral veel invloed gehad onder resp. vrouwen en zwarten in Noord-Amerika, en armen in resp. Latijns-Amerika en Afrika, die zich – om met Ricoeur te spreken – de Bijbel hebben toegeëigend. Hoe rijk die leeservaringen ook mogen zijn, de vraag blijft waar dialoog ophoudt en buikspreken begint.

Ondanks bovenstaande bedenkingen, kan ik me voorstellen dat de hermeneutiek van Gadamer ook een aantal raakpunten heeft met de traditie van bijbellezen binnen gereformeerde kringen. Ten eerste sluit de invulling van het begrip ‘verstaan’ aan bij het bevindelijke karakter van bijvoorbeeld de Gereformeerde Bond en het belang dat zij hecht aan de eigen traditie. Tegelijkertijd kan Gadamer predikanten en hoorders uitdagen om na te denken over hun verstaanshorizont anno 2014, die op een aantal punten toch een hele andere is dan de verstaanshorizonten van bijvoorbeeld Calvijn en Voetius.

Dr. Hans Snoek is docent bijbelwetenschappen en hermeneutiek aan de Christelijke Hogeschool Windesheim en wetenschappelijk medewerker aan de Theologische Faculteit van de Vrije Universiteit.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

1 McGrath, A.E., Johannes Calvijn, Verlicht hervormer of vormgever van een orthodox keurslijf?, Baarn 2000, p. 177.

2 Recentelijk is een Nederlandse vertaling verschenen. Zie: Gadamer, H.G., Waarheid en methode. Hoofdlijnen van een filosofische hermeneutiek, Nijmegen 2014.

Om dit nummer te bestellen, klik hier