29e jaargang nr. 3 (nov. 2015)
thema: Wetenschap en een schuivend geloof
J.H.F. Schaeffer
Laatst geboekt
Ruimte voor God
Wat maakt toch dat ik mij eerder aangetrokken voel tot de theologie van Van de Beek of Luther – dan tot bijvoorbeeld Dingemans of Calvijn? In elk geval niet dat Dingemans of Calvijn geen boeiende, Bijbelse of belangrijke zaken te berde brengt. Wel dat ik in theologie op zoek ben naar dat wat onzegbaar blijft. Bovendien wil ik niet op de een of andere manier in een systeem geperst worden.
Theologie moet ruimte bieden, zoals een kerkdienst ruimte moet bieden. Ruimte voor God, voor de ander, voor mijzelf. Geen onbegrensde ruimte – dat is ook geen ruimte meer. Ruimte zonder grens en zonder kader, zonder tijd en zonder medemensen – dat is geen ruimte. Het punt is nu juist dat ik zo vaak de ruimte mis, omdàt ik geen tijd en geen grens, geen traditie of anderen kan verdragen. Zo’n ruimte ontvangen ervaar ik daarom als weldadig en genezend.
Ruimte
Het was in een vrijwel donkere Domkerk in Ratzeburg (Duitsland). Het daglicht was vervaagd tot schemering en alleen in het koor waar wij zaten brandden een paar lampen. Tot slot van een meerdaags congres over de theologie van Martin Luther, vierden we als theologiestudenten van allerlei confessionele pluimage samen het Avondmaal. Voorganger was een groot Lutherkenner en theoloog, Oswald Bayer. Een korte preek, het samen bidden van een paar Psalmen, korte instellingswoorden. Mooi, en indrukwekkend allemaal. Maar één moment was voor mij, als calvinistisch studentje, een regelrechte openbaring. Toen de voorganger ons de hostie in de hand legde, klonk van het orgel het geluid van hemelse belletjes. Ik wist niet dat orgels zo’n register kunnen hebben, maar dat is klaarblijkelijk zo. Het was alsof de hemel openging en vanuit de hemel Christus zelf present was in deze avondmaalsviering. Hetgeen natuurlijk ook zo was.
Sindsdien is liturgie, en zeker ook de avondmaalliturgie voor mij een zoektocht naar precies die ruimte geworden. Een ruimte die – zeker in de hoogkerkelijke vorm waarin we ons in Ratzeburg bevonden – aan alle kanten begrensd is door tijd en gebouwen. Die iets ontoegankelijks heeft, iets uitstraalt van een geheim, iets onzegbaars.
Jaren later was ik tijdens een ander congres onderdeel van een Evensong in de kathedraal van Durham (Engeland). Het leven van beroepstheologen zoals ik, bestaat voor een deel uit congressen en veel luisteren. Te midden van het hooggeleerde theologische tumult was het letterlijk op-adem-komen wat ik in de kathedraal mocht doen. Van tussen muren die eeuwen- en eeuwenoud waren klonk een liturgie met Psalmen die nog ouder zijn. Opnieuw een ruimte die mij het zicht op God niet benam, zodat ik de ander opnieuw tegemoet kon treden.
Dit is waarom ik onlangs opnieuw het boekje Bid luister leef de adventstijd van mijn boekenplank pakte. Gewoon Psalmen lezen, bijbellezen, korte gebeden. Geen maakbare kerstsfeer, geen opgepoetste kerstmelodieën. Maar gewoon de kern, waar het allemaal om draait. Dit kleine boekje is een uittreksel uit het grotere boek Bid luister leef dat in 2012 verscheen. Inmiddels is de eerste dagelijkse discipline bij mij verdwenen, maar toch pak ik het boek regelmatig uit de kast. Ik blader erin, lees erin, bid eruit.
God en wereld
Dezelfde toon proef ik in een academisch proefschrift. Dat is op zich al een bijzonder feit. Wolter Huttinga promoveerde in november 2014 aan de Theologische Universiteit in Kampen op een studie naar participatie en mededeelbaarheid bij Herman Bavinck en John Milbank. Het voorwoord wordt omlijst met de bekende liturgische woorden: O God, open Thou our lips… and our mouth shall show forth Thy praise.
Er ontstaat in dit boek een gespreksruimte tussen de protestantse en katholieke traditie over tijd en afstand heen. Huttinga durft het aan om de katholieke traditie als de omvattende te nemen, en te laten zien hoe iemand als Herman Bavinck hier volop in participeert. Terecht kun je dit een katholiek-gereformeerd standpunt noemen. Kern daarvan is bij Huttinga dat wij “vanuit een verliefdheid op het alledaagse de ziel op het spoor van het hoogste” mogen zetten (235). “Participeren in het leven van God betekent niet dat je een weg gaat die je uittilt boven de aardse weg van lichamelijkheid, nederigheid, strijd en dood maar die je daardoorheen voert” (249).
Ulfers en Wertheim
Natuurlijk is het boek van Huttinga een geleerde studie die ook ik niet op mijn nachtkastje heb liggen. Maar het zijn dit soort sporen van een ruimte voor God, waarin Hij met (en in) ons wil leven waar ik naar op zoek ben – ook als ik romans lees. Zo af en toe trakteer ik mijzelf op het herlezen van oude boeken die mij een gevoel van thuiskomen geven, soms omdat ik ze al van jongs af aan in mijn eigen boekenkast heb gezet. Zo struinde ik als tiener en student rond in het inmiddels al lang geschiedenis geworden antiquariaat Lindenberg in Rotterdam op zoek naar titels van S. Ulfers en Maurits Wertheim. Mijn vader las ons thuis voor uit Ulfers’ Oostloorn met de verhalen over de herdersjongen Wiegen de Droomer – inmiddels beiden geëerd doordat er een straat in Hardenberg naar hen vernoemd is. Een vriend van mij gaf ooit van Wertheim een boek cadeau (Isaäc de Fuentes) die als schrijver tot mijn tijdloze favorieten is gaan behoren.
De mystieke, verstilde sfeer van het Sallandse platteland van de negentiende eeuw waar God te ervaren en te vinden is op de hei, in een pastorie, in de gesprekken met mensen en de verhalen van vroeger, maar tegelijk de strijd met Hem zo vaak doorbreekt is bij Ulfers het decor. De verhalen over eeuwenlang Rotterdams zakendoen door het nageslacht van Abraham, vanaf de achttiende tot en met diep in de twintigste eeuw vormen de basis voor de romans van Wertheim.
Beide schrijvers, Ulfers en Wertheim, geven elk op hun eigen manier invulling aan de ruimte die er ontstaat door het leven met God. Het directe en vanzelfsprekende van een nabije God, terwijl dat nooit omslaat in alledaagse beschikbaarheid over God, maar daarentegen juist altijd de ruimte laat voor God om Zichzelf te zijn en ons op te nemen in een leven met Hem. Het zijn verhalen waarin ‘de verliefdheid op het alledaagse’ zo krachtig en teer beschreven wordt – juist omdat hiermee de lezer ‘op het spoor van het hoogste’ geplaatst wordt.
Geduld met God
Ik vermoed dat de gemene deler in deze boeken ligt, in wat ik met een titel van een heel recent boek van Tomáš Halík ‘geduld met God’ zou willen noemen. “Ik ben ervan overtuigd,” schrijft Halík, “dat groeien in geloof ook betekent dat je de momenten – en soms lange periodes – aanvaardt en in geduld doorleeft waarin God ver weg lijkt te zijn, verborgen blijft” (12). In de traditie van Thomas van Aquino zijn er drie theologische deugden, te weten: geloof, hoop en liefde. Deze drie moeten ons van God geschonken worden, en zijn dus volledig aan God zelf en zijn toewending naar zijn schepping te danken. “Geloof, hoop en liefde zijn drie aspecten van ons geduld met God. Het zijn drie vormen van omgang met de ervaring van Gods verborgenheid” (12).
Halíks boek valt met zulke uitspraken bij mij zonder meer in goede aarde. Het zijn natuurlijk diepdoorleefde ‘waarheden’ die hier gemunt worden. Maar daarachter schuilt dan ook precies het geheim ervan. Halík is theoloog, filosoof en psycholoog. Hij is priester en één van de belangrijkste Oost-Europese rooms-katholieke intellectuelen. In dit boek vertolkt hij een radicale tegenstem van alle religieus activisme als zou dat de kerk in deze eeuw uit de klauwen van de secularisatie kunnen redden. Hij gebruikt doorlopend de geschiedenis tussen Jezus en Zacheüs als leidraad voor zijn boek. Zoals Jezus de wat sceptische, angstige, maar ten diepste ook nieuwsgierige en verlangende tollenaar aansprak toen deze zich in de vijgenboom verscholen had, zo mogen wij dat ook doen. Maar “hoe kunnen christenen, kerken en theologen dichterbij die Zacheüssen komen, hoe kunnen ze bij die ‘verborgen kamer’ van de ziel van ons volk, onze cultuur komen?”, zo vraagt een gesprekspartner van Halík in een radioprogramma zich op een gegeven moment af. Aangezien hij nog maar heel weinig tijd heeft is het antwoord even kort als krachtig. “Op blote voeten,” zegt Halík (73) met een verwijzing naar de legende van St. Adalbert. In de tiende eeuw, voordat hij de bisschopstroon beklom, deed hij als teken van nederigheid voor de kathedraal zijn schoenen uit en liep op blote voeten naar het altaar.
Wij staan op heilige grond – ook al (of juist doordat) wij leven in zo’n stellig geseculariseerde wereld. De taal om hier en nu voor de ander Christus te zijn (Luther), moet dan ook misschien van alle vlagvertoon en triomfalisme ontdaan worden. Een paar van de vele voorbeelden hiervan in dit boek hier herhalen, zou ze los pellen uit hun context, zodat ze tot mooie aforismen worden omgesmeed – en daarvoor zijn ze niet bedoeld. Het zijn woorden die in het verhaal van Halík gelezen dienen te worden. En als er iets is wat ik dit boek toewens, is het dat het door de lezers van dit blad gelezen en overdacht wordt.
De opstanding
Midden in dit ontspannende boek van Halík staan woorden over Christus’ opstanding. “Opstanding is – ‘van Gods kant’ – een volmaakte en volbrachte daad waarmee de Vader de Zoon uit de boeien van de dood bevrijdde. Gezien van de kant van de geschiedenis van kerk en wereld (onvolmaakt, hoe anders), is deze gebeurtenis echter een ‘onvoltooide revolutie’ – als een ondergrondse rivier die verborgen zijn bedding uitslijpt in de harde grond van ons ongeloof, zondigheid en geslotenheid, en alleen hier en daar zichtbaar opspuit tussen de voorvallen van ons leven” (132).
Ik hoorde de belletjes in Ratzeburg en de koorstemmen in Durham. Straks hoor ik de stem van mijn dochter als ik haar van turnen ophaal. Soms zie ik tussen deze voorvallen van mijn leven iets van deze Godskracht naar boven komen. Zo leer ik Hem kennen – een “kennen dat geen aardse zekerheid biedt, maar wel hoop, vertrouwen, geborgenheid, vrede en heil. (…) Kennen is een vorm van mystiek ‘schouwen’ en daarmee is heel je bestaan en dus ook je gedrag in het geding. Kennen verwijst naar nederigheid en ontvankelijkheid” (Huttinga, 247).
Naar aanleiding van:
Rick Timmermans, Heleen Dekens, Bid luister leef, Barneveld 2012, 672 blz.
Wolter Huttinga, Participation and Communicability. Herman Bavinck and John Milbank on the Relation between God and the World, Amsterdam 2014, 263 blz.
Tomáš Halík, Geduld met God. Twijfel als brug tussen geloven en niet-geloven, Zoetermeer 2014, 192 blz.
S. Ulfers, Oostloorn. Dorpsschetsen (1903), 273 blz.
Maurits Wertheim, Isaac de Fuentes. Een geschiedenis uit het geslacht De Fuentes, Amsterdam 1952, 316 blz.
Dr. Hans Schaeffer is universitair hoofddocent praktische theologie aan de Theologische Universiteit Kampen. Mailadres: