30e jaargang nr. 1 (september 2015)
thema: Pionieren: vrucht of vlucht?
Blus de Geest niet uit
Open brief aan de PThU en de Protestantse Kerk over het belijden
G.H. Labooy
Ongeveer een dik jaar geleden kregen predikanten in de Protestantse Kerk een brochure van de Protestantse Theologische Universiteit. We konden een cursus volgen: ‘Na het theïsme’. De betreffende docent leek zich van harte aan te sluiten bij de ‘zoektocht naar een nieuwe geloofstaal, waar de oude geloofstaal niet meer werkt’. Nieuwe wegen, wanneer ‘het geloof in een persoonlijke God’, onze schepper, heeft afgedaan.
Een dergelijke cursus is geen unicum, dit soort geluiden staat niet op zichzelf in de Protestantse Kerk. Deze gepassioneerde noodkreet ontvonkt dus weliswaar aan dit ene voorval, maar uiteindelijk gaat het om een breder verschijnsel. In diep besef van de broosheid van mijn eigen geloof, wil ik opkomen voor de kostbare schat van het belijden van de wereldkerk, waar de Protestantse Kerk een deel van is. Binnen die geloofsverantwoording zal aan de orde moeten komen dat een filosofische analyse van het spreken over God niet hoeft te leiden tot het loochenen van de belijdenis van de kerk.[1]
Ik hoop dat de PThU, waaraan ik bijzonder veel te danken heb, dit schrijven beluistert als een teken van betrokkenheid en hoogachting, naar de ‘ethische’ traditie die mij inspireert.
Waarom zou je nog toetreder zijn?
Ik kom zelf uit een ongelovig nest. Ik dacht de eerste drieëntwintig jaar van mijn leven dat God niet bestaat en geloof achterhaald was. Gedreven door mijn innerlijke leegte zocht ik op een gegeven moment als medicijnenstudent een levensbron bij new age en filosofie. Dat gaf echt geen enkele impuls om lid te worden van een kerk: ‘Daar snappen ze het namelijk niet, die mensen lopen achter. Die mensen geloven nog in God.’
Toen kwam het moment dat ik God mocht leren kennen. Het grootste geschenk van mijn leven. Dat kostte echter wel een offer, want niet iedereen begrijpt die stap. Je familie zegt: ‘dat christelijk geloof, dat kan toch niet meer?’ En de brochure van de PThU leek mij dit nu opnieuw te zeggen. Maar waarom dan nog de moeite en pijn van het christen worden?
En mijn weg betreft dan nog een offertje: wat te denken van mensen die christen worden in Pakistan, Noord-Korea en Syrië? Dat is echt lijden omwille van Christus. Maar waarom nog toetreder zijn en je nek uitsteken, als het christelijk geloof elke nadere omlijning mist? Moet het vurig offer van deze mensen ons niet aan het denken zetten?
Twijfel en mondigheid
Maar is er dan geen ruimte voor zoeken en twijfel? Jawel, twijfelaars horen in de kerk: ons individuele geloof is broos. Er is ook reden om te twijfelen: ik ken de afgronden én lonkende beloften van een dergelijke geestelijke zoektocht. In Joodse kringen speelt dit punt nog duizend keer scherper. Veel Joden hebben na de holocaust afscheid genomen van de God van de geschiedenis: waar was de Heilige van Israël? Rabbi Shai Held zei eens: ‘alle leidende boeddhisten van de VS zijn Joden’. Het gaat er mij dus niet om dat ik denkers die deze weg kiezen minacht, of ze niet begrijp. Het gaat mij er alleen om dat je dan dus niet tegelijk in de kerk de verantwoordelijkheid van een ambt of docentschap op je neemt. Dan wordt je immers plechtig gevraagd om op die andere weg te blijven: de weg van het belijden van de wereldkerk. Je kunt niet beide respecteren en recht doen: als je echt voor je eigen zaak staat, zal je de weg van het belijden van de wereldkerk schaden. Dat belijden is geen doel in zich, maar het helpt ons pelgrims om te komen bij Christus, ‘de weg, de waarheid en het leven’. Daarom moet de kerk fier staan voor het geloof van de wereldkerk, uitgedrukt in het Nicenum: het geloof in de Drie-enige God, Schepper van hemel en aarde; die mens is geworden in Jezus Christus, die voor ons geleden heeft en is opgestaan; die ons levend maakt door de Heilige Geest. De kerk moet mondig zijn (Chantepie de la Saussaye).
Kompasnaald en pool
Zo mondig dat de kerk op de één of andere manier haar belijdenis handhaaft? Veel mensen wijzen dat af: ze associëren dat met gezag en machtsmisbruik, met dogmatisme en onvrijheid. Toch denk ik dat we de belijdenis mondig moeten handhaven. Vrijheid en gezag vragen namelijk om elkaar. Het is een koppel, zoals een kompasnaald en de pool. Het gezag van de Kerk, als zij haar belijden handhaaft, maakt de mens juist vrij. De echte vrijheid hervinden wij immers alleen aan de voeten van de Heer? De vrijheidsidealen van de wereld, van de Verlichting, wijzen een heel andere kant op: daar draait het om ‘vrijheid van’. Maar vrij waarvan? Dat maken wij zelf wel uit: autonomie! Zo verwerpt Adam al vanaf het begin het gezag van God. Maar daarmee raakt de kompasnaald haar pool kwijt, Adam zijn doel. Het gevolg is een op drift geraakte samenleving. Nemen de ambtelijke vergaderingen dat gezag weer op zich? Zodat de kompasnaald van de vrijheid weer een pool krijgt?
Maar de universiteit? Moet daar niet meer vrijheid zijn? Wat dit betreft is de ethische theologie van de negentiende eeuw een lichtend baken: zij hielden vast aan vrij wetenschappelijk onderzoek en beriepen zich daarvoor juist op het belijden. Zo schrijft Gunning, voorman van de ethische theologie: ‘Vrijheid is levensvoorwaarde der wetenschap op zichzelf; een gebiedende eis, maar die alleen door het geloof vervuld wordt. Niet door het denken, dat zich onvooringenomen noemt’ maar ‘in de blindste vooringenomenheid gevangen ligt’. Dit is het ethische spoor; het heeft niets aan actualiteit verloren.[2] En ook de kerkorde komt mij op dit punt tegemoet: men gaf de PThU kompas én pool.
Blus de Geest niet uit
Maar hoe moeten de dragers van een ambt weer mondig worden? Luisteren we opnieuw naar Gunning. In 1868 sprak de synode uit dat de prediking van Ds. Zaalberg, die de opstanding van Christus had ontkend, ‘niet geoordeeld kan worden in strijd te zijn met de geest en de beginselen van de belijdenis der Nederlandse Hervormde Kerk’. Gunning was geschokt, zijn kerkenraad ook. Maar hij riep op om de kerk niet te verscheuren. Gepassioneerd roept hij dan uit: ‘Uw hart is ontroerd, en de Heilige Geest spreekt in de gemeente zijn bedroefdheid uit, getuigt dat men Hem weerstaat, beledigt. Ik vermaan u, dat vuur niet uit te blussen.’[3] (1 Thess. 5:19) Hij roept op om die Geest te verstaan en dan te handelen met ootmoed, waardigheid en kracht. Ootmoed want hun zonde is onze zonde; waardigheid en dus geen partijschap of bitterheid; kracht is dan weer diezelfde mondigheid van de ‘diep geschokte’ gemeente en kerkenraad. Dat zou nu ook onze weg moeten zijn. Een docent van de PThU belooft plechtig (kerkorde: art. 13.6.4) dat hij ‘bij de arbeid aan de opleiding en vorming van de predikanten zich naar artikel I van de kerkorde zal bewegen in de weg van het belijden van de kerk, het opzicht van de kerk aanvaardt, zich zal onderwerpen aan de regelen van de orde van de kerk en zal medewerken aan de opbouw van de kerk als gestalte van de ene heilige, apostolische en katholieke of algemene christelijke Kerk.’ Dit is niet niets. Als mensen beweren ‘voorbij het theïsme te zijn’, de verzoening in Christus, de Drie-eenheid of de incarnatie loochenen, kan men deze vraag niet beamen. Wie op een zo fundamentele ‘zoektocht naar een nieuwe geloofstaal’ gaat, verlaat daarmee toch ‘de weg van het belijden van de kerk’?
Zeker, er is sinds Zaalberg een soort gewoonterecht ontstaan om de belofte te beamen (ook bij het colloquium!). Maar niet elk gewoonterecht kan de toets der kritiek doorstaan. En daarom roep ik op: blus de Geest niet uit die ‘in de gemeente getuigt dat men Hem weerstaat.’ Blijf handelen met ‘ootmoed, waardigheid en kracht’. Ik richt me daarbij op de PThU en op de ambtsdragers van een kerk waarin de Geest van de voor ons gekruisigde Heer waait: wees ootmoedig, waardig en mondig!
Tot slot: dat zij allen één zijn
Er zijn de laatste tijd verschillende hoopvolle signalen als het gaat om de eenheid van de kerk: de vorming van de Protestantse Kerk; een onderlinge oecumenische tendens bij enkele afgescheiden kerken; de Nationale Synode. Bij alle afsplitsingen van de moederkerk sinds 1816, kwam de scheuring doordat de volkskerk horig was aan de staat. Zij was niet mondig op de punten waar het in de ‘ene heilige, apostolische en katholieke of algemene christelijke Kerk’ echt op aankomt: Drie-eenheid, schepping, incarnatie, verzoening en levend-making door de Geest (en niet door onszelf dus). Na 1816 waren er velen die het bij al die loochening van de Godheid van Christus niet meer konden uithouden en vertrokken. De Protestantse Kerk van dit moment erkent graag en gretig dat scheuring kan komen door een teveel aan dogmatisme, maar neemt doorgaans geen verantwoordelijkheid voor de scheuring die kwam door gebrek aan mondigheid. Die schuld moeten we nog leren zien. De afgescheidenen moeten weliswaar leren dat de waarheid vraagt om katholiciteit; wij moeten daarentegen leren dat de échte katholiciteit niet kan zonder waarheid, zonder apostoliciteit. Ik hoop en bid, dat herstel van de mondigheid in de Protestantse Kerk zo zal leiden tot meer eenheid in de Nederlandse kerkelijke situatie. Dat tenminste enkele afgescheiden takken onze herstelde mondigheid met blijdschap opmerken en zich komen laven aan ware katholiciteit. Dat zij allen één zijn in zijn lichaam, door de éne Geest.
Dr. Guus Labooy is predikant (PKN) te IJsselmuiden.
Mailadres:
[1] Uiteraard ga ik niet alleen af op de inhoud van genoemde brochure. Voor een verdere academische verantwoording zie de genoemde literatuur in een bredere versie van dit artikel op labooy.wordpress.com (klik hier).
[2] Ik kan dat in dit kort bestek niet beargumenteren, zie de langere versie.
[3] ‘Blus de Geest niet uit’, VW 1, 303-312.