Skip to main content

30e jaargang nr. 4 (maart 2016)
thema: Noordmans - kerk en toekomst

A. van de Beek
Ascese als doodsnood: kerk zonder voortgang

De kerk is geen blijvertje. Haar bestaan is voor het koninkrijk en daarom sterven aan de wereld en wel een sterven in doodsnood. Dat is de kern van Noordmans’ antwoord op de vraag naar de toekomst van de kerk.
De kerk is geen doel op zichzelf. Zij is bedoeld voor het koninkrijk. Deze these klinkt christenen sinds het midden van de twintigste eeuw bekend in de oren: het gaat niet om de kerk maar om het koninkrijk. Mensen moeten zich inzetten voor het koninkrijk en de kerk is daartoe alleen een middel dat liefst zo gauw mogelijk overbodig moet worden. Dit was het kernthema van de protestantse oecumenische theologie van de tweede helft van de twintigste eeuw.
Noordmans bedoelt echter iets heel anders. Hij verzet zich juist tegen de gedachte dat de kerk een middel is om de weg naar het koninkrijk te banen. De volgorde in het Nieuwe Testament is eerst het koninkrijk en dan de kerk. Dat mag je niet omkeren. Noordmans heeft zich krachtig gekeerd tegen de apostolaatstheologie die zich richt op de vernieuwing van de wereld. De kerk moet zich niet bezig houden met dit soort padvinderijachtige goede bedoelingen. In dit artikel sluit hij als het ware zestig jaar theologiegeschiedenis met het koninkrijk als brandpunt kort.

Het voortbestaan van de kerk
Intussen is de theologie in een nieuwe fase gekomen. De padvindersdromen lijken voorbij. De kerk heeft geen dromen meer maar zorgen, vooral de meest elementaire zorg: die van haar eigen voortbestaan. Gedrevenheid voor het koninkrijk heeft plaatsgemaakt voor de vraag hoe men mensen bij de kerk kan houden.
We kunnen nu de draad van Noordmans van ruim zeventig jaar geleden zo weer oppakken. Maken we ons zorgen om het voortbestaan van de kerk? Dan is het antwoord eenvoudig: de kerk is niet bedoeld om te duren. We moeten ook niet de illusie hebben dat het straks weer beter gaat of ons troosten met de gedachte dat het elders in de wereld wel goed gaat met de kerk. Het is met de kerk niet anders dan met de individuele gelovige: het is aftakeling in de gang van de tijd en wat je kwijt geraakt bent, is voorgoed voorbij. Dat is niet erg, want we zijn bestemd voor het koninkrijk, het eeuwige koninkrijk wel te verstaan, dat niet te vangen is in de grenzen van deze wereld en de aardse tijd. De aardse tent wordt ook voor de kerk afgebroken en uiteindelijk is haar aardse tijd voorbij.
Men zou zelfs kunnen denken dat de kerk ophoudt te bestaan, terwijl de fysische wereld voortduurt. Duur is immers van deze wereld, terwijl de kerk aan het koninkrijk, de eeuwigheid toebehoort. Het vroegkerkelijke geschrift Aan Diognetus zegt dat de kerk de ziel van de wereld is. Als de kerk ophoudt te bestaan blijft er alleen een ontzield lichaam over, slechts een stoffelijk overschot. Eenmaal is het aardse leven voorbij en blijft ook voor de kerk alleen het eeuwige leven waarin zij nu reeds participeert. Daarom hoeven wij ons niet druk te maken over de duur van de kerk in de tijd en haar toekomst in de wereld. Zij behoort immers tot het koninkrijk dat van Christus is.

Ascese
Omdat de kerk behoort tot het koninkrijk kan zij zich nooit vereenzelvigen met de wereld. Zij houdt altijd een zekere distantie. Noordmans gebruikt daarvoor het woord ‘ascese’. In zijn boek Herschepping heeft hij dat eerder gebruikt. Hij geeft daarmee aan dat christenen niet gericht zijn op voorspoed en een zorgeloos bestaan in de wereld. God is geen herenboer in het rijk der voorzienigheid en christenen zijn dat evenmin, zelfs geen pachters in zo’n rijk. Zij richten zich niet op aardse vooruitgang. In dit artikel gebruikt Noordmans opnieuw het begrip ‘ascese’. De kerk is niet bezig met het bouwen van een aards koninkrijk van vrede en gerechtigheid. Zij is niet gericht op duur. Zij behoort bij Christus.
Nu kan men ascese op verschillende manieren opvatten. Noordmans maakt onderscheid tussen een zwakke, stille en sterke, actieve opvatting over eeuwigheid. Dat weerspiegelt zich in twee typen ascese. Ook ascese kan zwak en sterk zijn. Zwakke ascese is de meest gebruikelijke. Dan trekt de kerk zich terug uit de wereld. Ze heeft haar eigen veilige bestaan en vermeit zich in de liefde van God bij wie zij zich geborgen weet.
Zwakke ascese keert haar rug naar de problemen. Dat hoeft niet altijd de ascese van het klooster of van de fijne eigen groep, het gezelschap of de kring, te zijn. Tegenwoordig heeft ascese veel meer het gezicht van de praise: we zingen liederen die gaan over Gods liefde, over onze geborgenheid in zijn goedheid. We zingen ze tegen de problemen in, alsof er geen vluchtelingenkampen bestaan en geen huwelijkscrisissen plaatsvinden. We zingen onze fijne liederen en alles klinkt mooi. Maar het is opgeklopte lucht. Dit is niet het soort ascese wat Noordmans bedoelt. Het is zwakke ascese, die geen weet heeft van de aard van het koninkrijk van Christus.
Noordmans wijst ook nog op een andere vorm van zwakke ascese: dat men genoeg heeft aan het symbool. Hij denkt daarbij ongetwijfeld aan de liturgische beweging die Gods aanwezigheid dacht vast te leggen in symbolen. Later, in Gestalte en Geest, heeft Noordmans dit thema nog veel verder uitgewerkt. De gestalte die het symbool karakteriseert geeft houvast. De Geest van Christus maakt echter onrustig. Hij ontneemt ons de vaste grond van het symbool.
Ook nu kunnen mensen hechten aan het symbool: het kerkgebouw, de eigen gemeente, de bekende liturgische elementen. Als de bekende dingen er nog maar zijn, dan hebben we nog houvast. Dat kunnen de oude vertrouwde symbolen zijn, ons vaste plekje in de kerkbank, de oude vertrouwde psalmberijming, of nieuwe symbolen, het branden van een kaarsje, ook al weten we niet wat daarvan de zin is. Als het symbool er maar is.
Ascese is een vorm van overleven als het water van de zorgen en problemen stijgt. Dan trekken we ons terug op ons veilige eiland. Dit is echter tegendraads ten opzichte van de weg van Christus. Hij heeft ons voorzegd dat we verdrukking in de wereld zullen hebben. Hij heeft ons als schapen midden tussen de wolven gestuurd. Daar is onze plek en niet in het veilige eigen hoekje, op ons eigen plekje, met ons eigen kaarsje, onze eigen psalm of onze eigen song of praise.

Sterke ascese
Noordmans bedoelt met ascese een kritische aanwezigheid in de wereld. Als eschatologische werkelijkheid, die deel heeft aan het koninkrijk, kan de kerk zich nooit vereenzelvigen met de wereld en stelt deze daarom voortdurend onder kritiek. De Heilige Geest woont in haar, die de wereld zal overtuigen van zonde, gerechtigheid en oordeel. De kerk ontmaskert de wereld in haar ongeloof. Zij doet dat echter niet op de wijze van zelfverzekerdheid en eigenwaan. Zij is geen eigenares van de Geest, maar een kwetsbare gemeenschap van mensen, vreemdelingen in deze wereld, die juist zo de waan van de wereld en haar macht aan het licht brengt. Om dat vol te houden is de kracht van de Geest nodig. Zo leeft de wereld de sterke ascese van het koninkrijk.
Noordmans gebruikt daarbij het woord ‘agonie’, doodsnood. Dat is iets heel anders dan veilig in een hoekje zitten, geborgen in mijmeringen van de ziel. Het is iets heel anders dan houvast vinden in symbolen of je fijn en blij voelen bij het zingen van praise songs.
Het begrip ‘agonie’ wordt ook gebruikt door Gunning, maar het is theologisch vooral gekleurd door de befaamde zin van Pascal: ‘Christus zal in doodsnood zijn tot het einde van de wereld’ (Christ sera en agonie jusqu’à la fin du monde). Dat is het paradigma waarin we moeten denken over ascese. Het is de doodsnood van Christus die door de wereld verworpen wordt en de weg tot het einde gaat omdat Hij de wereld zo heeft liefgehad.
Als de kerk ascese beoefent, dan is het omdat zij vervolgd wordt om de gerechtigheid en de wereld haar aanwezigheid niet verdraagt. Dat zij geen voortbestaan in deze wereld heeft, is niet een gemakkelijke weg omdat we fijn naar de hemel gaan als het afgelopen is. Het is de verschrikking van een wereld die naar God niet vraagt en daarom de Messias en zijn gemeente niet wil. Juist als de kerk zich bewust is dat zij geen duur heeft, is het verschrikkelijk om onder ogen te moeten zien dat de wereld haar verwerpt. Als elk volgend rapport over godsdienst in Nederland laat zien dat de kerk terugloopt is dat niet iets om voor kennisgeving aan te nemen omdat dat nu eenmaal haar weg is, maar dan gaat door ons de huivering dat er een wereld is die de God die de kerk belijdt niet wil. Het is de vreselijke ervaring van wat Samuël moest horen: ‘Zij hebben niet u verworpen, maar zij hebben Mij verworpen’ (1 Sam. 8:7).
Het is goed erop te letten dat Noordmans niet zegt dat de weg van de kerk de weg is die ieder mens nu eenmaal gaat: aftakeling tot de dood erop volgt. Hij zegt dat het de weg van ieder gelovige is. Het is de weg die bij de doop over een christen wordt uitgesproken: dit leven dat niet anders is dan een gestadig sterven. Het is een weg waarop men leert dat idealen dromen zijn die in duigen vallen. Het is de ervaring dat juist wanneer de kerk waarachtig kerk is, zij geen plek heeft in deze wereld, net als de wereld Israël geen plek gunt onder de volken. We leren dat we vreemdelingen op aarde zijn, juist als we dichtbij God zijn, want dat is dicht bij Christus en zijn doodsnood. De wereld wil ons niet, want de wereld wil Hem niet. We horen er niet bij.
De kerk reageert daar niet op door haar rug naar de wereld te keren, maar door de zonde van de wereld onder ogen te zien. Zij ziet het onrecht. Zij ziet de tranen van de verdrukten en het geweld van de machtigen. En zij bekommert zich erom zoals Christus zich erom bekommerd heeft, ook toen alles in Hem tot angst werd om deze weg vol te houden. Haar ascese is actief: een handelen dat anders is dan het handelen van de wereld.
De wereld van de eerste eeuw en de wereld van Noordmans in 1941 had net als de wereld van 2016 geen ander antwoord op haar angst van identiteitsverlies dan geweld: het zwaard en bombardementen. Het ultieme antwoord op een bedreigd Europa, met de laatste schaduwen van het christendom, zijn F16’s. In die situatie wordt van de kerk een ander Woord gevraagd. ‘Gij geheel anders, gij hebt Jezus Christus leren kennen.’ Dan spreek je midden in angst en geweld het bevrijdende woord van het evangelie, ook als dat niet welkom is.
Noordmans zegt dat de kerk zich niet moet richten op haar toekomst. Zij moet zich geen zorgen maken voor de toekomst en zij moet geen plannen maken hoe zij in de toekomst kan overleven. Zij moet nu, op dit moment, doen wat hoort bij het koninkrijk van God – van déze God die gekomen is in Christus. Zij moet de vijand niet met het zwaard bestrijden maar de vijand laten komen, ook als gevangenschap en de dood daarop volgen. Als bij honderdduizenden de migranten naar Europa stromen dan moet de kerk met ontferming bewogen zijn, niet bezorgd over de consequenties. Zij moet dat niet alleen zijn voor zielige berooide vluchtelingen die vragen om hulp. Zij moet dat ook zijn voor hen die openlijk vijanden zijn. ‘Gij geheel anders’. Dat is sterke ascese. De kerk ontdekt haar diepste wezen te midden van de vijanden, net als Abraham niet naar een ongekend land ging, maar uitgerekend naar het land van de Kanaänieten, zo iets als voor een christen om je plek toegewezen te krijgen in Saoedi-Arabië, vreemdeling in een vreemd land, een land dat vreemd is aan alles wat je bent en je lief is.
Zijn we daarop voorbereid? Was de kerk in Nederland daarop in 1940 voorbereid? Niet het verzet, maar het martelaarschap?
In dit licht is ook de groei van de kerk in andere delen van de wereld veel ambivalenter dan de getallen van de statistiek suggereren. Is dit de groei van een kerk die de sterke ascese zoals Noordmans die aanduidt aankan? Of is dat een nieuwe vorm van constantijns christendom, dan wel een andere vorm van cultuurchristendom – of zelfs beide in een?
De kerk heeft in doodsnood geleden onder de vervolgingen. Toen de vrijheid kwam heeft ze met beide handen het aanbod van de wereld aangegrepen: macht en eenheid met de heersende cultuur. Zij was blij van haar doodsangst bevrijd te zijn. Maar heeft zij daarmee ook niet Christus achter zich gelaten? Waar staan we als kerk?

Onze eerste prioriteit is niet de vraag wat de toekomst van de kerk is en hoe we daaraan kunnen bijdragen. De vraag naar morgen leidt slechts af naar de roeping van vandaag. Dat betekent dat we onder ogen zien dat we ons afgewend hebben van de sterke eschatologie en met de wereld de duur van de geschiedenis ons hebben eigen gemaakt en waar dat niet meer mogelijk is ons wenden tot een vorm van zwakke ascese. Terwijl Christus in doodsnood is in een wereld die Hem verwerpt, slaapt de kerk zoals de discipelen sliepen in de hof. We worden er niet slapende rijk van. We verliezen de enige parel van waarde: het koninkrijk van God. We moeten niet slapen als Christus in doodsangst is (il ne faut pas dormir pendant ce temps-là), vervolgt Pascal.
Het leven van de kerk is niet anders dan het leven van een christen: een gestadig sterven. Dat is vooral sterven aan je eigenwaarde. In dat verlies leer je het leven in Christus. De ascese van de kerk is het meest van alles sterven aan haar gevoel van eigen waarde, en beschaamd aan het kolenvuur zittend opnieuw horen: ‘Volg jij Mij’ ter wille van al die schapen van de Goede Herder, ook zij die nog niet bij deze stal horen, maar geroepen worden het Lam te volgen waar het ook heen gaat. ‘Volg jij Mij’ – niet morgen maar vandaag, niet gehinderd door wetten en praktische bezwaren die je het leven kunnen kosten.

Prof. dr. Bram van de Beek is emeritus hoogleraar theologie van de Vrije Universiteit in Amsterdam en bijzonder hoogleraar aan de Universiteit van Stellenbosch (Zuid-Afrika). Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.


 

  • Raadplegingen: 3942