Skip to main content

30e jaargang nr. 4 (maart 2016)
thema: Noordmans - kerk en toekomst

C.C. den Hertog
Laatst geboekt
Blue Monday
Op maandag 25 januari jl. was het de zogenaamde Blue Monday – de officieel vastgestelde meest sombere dag van het jaar. Op die dag werd in Amsterdam het eerste Depressiegala gehouden. Een gala om aandacht te vragen voor deze ziekte die velen treft. De publiciteit rond dat gala deed mij ineens beseffen dat ik de laatste tijd steeds vaker hoor van mensen die door deze ziekte in duisternis gehuld worden. Komt dat omdat we er opener over durven zijn? Komt dat omdat ikzelf iets ouder ben geworden en er alerter op ben? Of komt het omdat steeds meer mensen bezwijken onder de hoge druk waaronder ze hebben te leven? Het antwoord op alle drie die vragen kon wel eens bevestigend zijn. Hoe dan ook: ik zie de afgelopen jaren steeds vaker jonge mensen die volledig gedesoriënteerd zijn, gezinnen die lamgelegd worden doordat één van de ouders, of één van de kinderen gebukt gaat onder depressie. En ik merk dat ik deze pastorale contacten misschien wel de zwaarste vind. Hoe kun je als dienaar van het Woord iets betekenen als alles betekenisloos geworden is? Reden om te gaan lezen.
Naast verschillende praktische handreikingen – daarvan zijn er gelukkig behoorlijk wat beschikbaar – las ik ook ‘ervaringsverhalen’ en een boek dat ietwat buiten de orde ligt, maar dat er voor mijn besef wel veel mee te maken heeft. Met dat laatste begin ik.

Westerink
Westerink geeft in zijn boek Verlangen & vertwijfeling een combinatie van zijn beide vakgebieden: theologie en psychologie. Hij opent met het indrukwekkende relaas van Franciscus Spira (ca.1502-1548) – een Italiaans advocaat. Deze Spira herroept in 1548 uit angst zijn protestantse overtuigingen om zo terug te keren in de Roomse kerk. Vlak voor hij ten tweede male wil bevestigen dat hij afstand neemt van zijn protestantisme hoort hij een stem die hem bezweert niet te herroepen, maar trouw te blijven. Snel erna hoort hij de stem opnieuw – deze keer beschuldigt en veroordeelt de stem hem vanwege zijn afval. Vanaf dat moment is Spira er zeker van de zonde tegen de Heilige Geest te hebben begaan. Hij vervalt tot wanhoop, overweegt zelfmoord, eet niet meer en sterft enkele maanden na zijn openlijke herroeping.
Deze geschiedenis van Spira werd in 1550 op aandringen van Spira opgetekend, in vele talen vertaald en door heel Europa gelezen. Op Google Books is de Nederlandse vertaling te vinden en in zijn geheel te lezen. Het titelblad zegt genoeg: De verschrickelijcke historie van Franciscus Spira dienende tot een voor-beeldt van de rechtveerdige toorn Godts, tegens alle de ghene, die met een opgeset ghemoet en moetwilligheyt, ofte uyt vrese en kleynmoedigheyt, Christum sullen komen te loochenen. Verschillenden meenden dat juist het grote berouw en de angst van Spira duidelijk maakten dat de weg van bekering voor hem open lag, wanneer hij zich aan God zou toevertrouwen. Anderen – onder hen Calvijn, die een voorwoord schreef bij het boek – waren ervan overtuigd dat Spira gelijk had: de diepte van zijn wanhoop en het gegeven dat hij niet vatbaar was voor tegenargumenten van zijn vrienden, duidden op ongeloof en dus zondigheid.
Voor Westerink is deze geschiedenis aanleiding om op zoek te gaan. Hoe kwam het dat juist toen – op de drempel van de moderniteit, waarin de relatie tussen God, mens en wereld herijkt werd – iemand zo tot volledige wanhoop kon vervallen? Is daar een verband? Hij onderzoekt de predestinatieleer, die door hem wordt aangeduid als een ‘ordeningsprincipe, dat wil zeggen een leer die een verborgen orde in de relatie tussen God, mens en wereld aanbrengt, juist waar de dagelijkse ervaring die van chaos, toeval en willekeur is.’ (43v.) Vervolgens gaat hij in op de psychologie van de predestinatie om af te sluiten met een hoofdstuk over melancholie.
Westerink doet een enorme greep in zijn boek. En hoewel ik het een pittig boek vond – het fascineerde me ook en dan met name op die punten waar hij zijn beide professies verbindt. Bijvoorbeeld als hij noteert wat de uitwerking was van het nominalisme dat zo belangrijk was voor de opkomst van de moderniteit en het ontstaan van de Reformatie op het levensgevoel van de mensen. “(…) het nominalisme introduceert een God die onafhankelijk en vrij is ten opzichte van een vaste scheppingsorde met een eenduidige bestemming. Dat betekent dat kennis van God niet meer met behulp van de algemeen menselijke kenvermogens tot stand kan worden gebracht, maar dat deze kennis nu afhankelijk wordt van een bijzondere openbaring of een particuliere (mystieke) ervaring. Het betekent omgekeerd ook dat de dagelijkse ervaringswereld wel op allerlei mogelijke manieren kan worden georganiseerd en gekend, maar geen directe kennis over God en zijn wilsbesluiten onthult.” (48v.) De mens komt wat los in de wereld te staan – en waar vindt hij houvast? De predestinatieleer (en ik zou zeggen: toch ook al de diepe gedachten over het verbond die met name in het gereformeerd protestantisme zijn verwoord) is dan een manier om enerzijds Gods vrijheid vast te houden, maar tegelijk die mens vastheid te geven. Hoe dan ook: van Westerink hield ik over dat al in de moderniteit de wereld een onveilige plaats lijkt te worden, waar je als mens fundamenteel onzeker kunt zijn – een belangrijk ingrediënt van depressie.

Kuiper
Niet alleen Spira wist zich verworpen. Ook P.C. Kuiper vertelt in zijn Ver heen hoe hij tijdens zijn depressie zeker wist dat God ver weg was, ja dat God hem strafte voor zijn hoogmoed en ongeloof. Er waren tijden dat hij ervan overtuigd was dat hij al overleden was en aan zijn bezoek vroeg wie de begrafenis had geleid en hoe dat geweest was. Het boek geeft een beklemmend beeld van wat een zware depressie met een mens doet en bovendien van de vaak blijvende gevolgen.
Opvallend vond ik dat de behandelend psychiater zelf degene was die Kuiper adviseerde om naast het medische traject ook geestelijke begeleiding te zoeken. ‘U hebt niet alleen een dokter nodig, maar ook zielszorg.’ (105) Kuiper vertelt dan over ds. Visbeek, die hem opzocht, geduldig luisterde en dan ook sprak. Hij bracht hem naar de Schrift, zette vraagtekens bij de massieve verkiezingsleer waar Kuiper zichzelf mee veroordeelde en gaf andere woorden aan zijn angsten: ‘U bent in de woestijn en niet in de hel.’ (106) Knap vind ik dat: de angst, de verlatenheid en de vragen van de patiënt volledig laten staan – maar dan nèt een ander woord kiezen, dat een heel andere gedachtewereld opent. Waar het woord ‘hel’ iedere gedachte aan toekomst afsnijdt, roept een woord als ‘woestijn’ ineens allerlei Bijbelse reminiscenties op. Nergens in de Bijbel is de woestijn mooi – maar wel steeds is de woestijn een plek van heroriëntatie, bezinning, voorbereiding, reiniging en beproeving met het oog op de toekomst!

Bohren
Bohren vertelt in zijn In der Tiefe der Zisterne over de depressie van zijn eerste vrouw die haar uiteindelijk tot suïcide dreef. Dat maakt dit boek anders: het gaat niet allereerst over de patiënt, maar over diens context van partner, kinderen, vrienden. Het bepaalde me er bij dat het van groot belang is niet alleen oog te hebben voor de zieke, maar ook voor de omstanders. Dat wist ik natuurlijk wel, maar wat ik me onvoldoende had gerealiseerd was het feit dat de depressie ook veel zekerheden van de familie omver kegelt.
Bohren spaart zichzelf niet. Hij vertelt hoe hij op zeker moment zijn vrouw die op dat moment in een diep dal zat, het advies gaf om voor zichzelf Psalm 103:2 op te zeggen: ‘Loof de Here, mijn ziel – en vergeet niet één van zijn weldaden.’ Hij hoopte dat ze zo in de duisternis oog zou krijgen voor de kleine lichtpuntjes. Maar ze verstarde en werd nog wanhopiger: ‘Mein evangelischer Rat wirkte als tötendes Gesetz.’(171) Hij liet haar met het Bijbelwoord alleen. Ze ‘moest’ die weldaden vinden – hij hielp haar niet ze te vinden.
Bohren werkt in dit boek veel met het onderscheid van ‘sollen’ en ‘sein’ en hij verwijt veel predikanten – en ook zichzelf, zo bleek net – dat in preken vaak meer aandacht is voor het ‘sollen’ dan voor het ‘sein’. Zo zegt hij op zeker moment dat hij in perioden dat hij zelf gedeprimeerd en terneergeslagen is het bezoek aan kerkdiensten maar liever meed ‘weil ich fürchten muß, nicht ins Sein sondern ins Sollen gestellt zu werden.’ (111) Volgens Bohren heeft dat ermee te maken dat veel predikanten een studie gevolgd hebben die vooral op het verleden georiënteerd is en die over de tegenwoordigheid van God door zijn Geest in het heden weinig te zeggen weet. We weten nauwelijks woorden te vinden voor wat de Aanwezige vandaag de dag doet, we durven zijn sporen niet meer aan te wijzen. Daar zijn goede theologische redenen voor, lijkt me – wie beseft niet hoe gruwelijk fout het kan gaan waar mensen Gods gang durven aan te wijzen? Maar het heeft een zeer gevaarlijke bijwerking: de Here wordt in het verleden opgesloten. God was vooral vroeger aan het werk in de wereld, zo wordt daarmee – onbedoeld – gezegd. En daarom moeten wij vandaag als mensen vooral zelf aan het werk.
En zo ben ik met Bohren in zekere zin terug bij Westerink en diens beschrijving van het nominalisme. Velen ervaren vandaag de dag de wereld als onsamenhangend. De grote crises waar onze samenleving mee worstelt maken fundamenteel onzeker: hoe zal het gaan met al de vluchtelingen, wanneer komt er een aanslag in Nederland, in wat voor wereld groeien onze kinderen op? Daarbij is de boodschap van de kerk voor velen totaal irrelevant geworden. Wij leven in een wereld die er toevallig is, maar die volmaakt zinloos haar rondjes om eigen as en om de zon draait totdat alles voorbij is. Alle zin, alle verband is weggeslagen. ‘De eeuwige stilte van deze eindeloze ruimten vervult me met angst. ’ (Pascal, Gedachten, nr. 201)
Misschien moeten we als kerk in onze wereld zoeken naar woorden die – als de woorden van ds. Visbeek tot Kuiper – aan de ene kant helemaal recht doen aan de angst, de vertwijfeling en het onbegrip waaraan we allemaal lijden en die sommigen te zwaar worden, maar die aan de andere kant een hoopvol perspectief weten te openen, doordat ze verwijzen naar de toekomst. Dat zal moeilijk anders kunnen dan door een zekere priesterlijkheid in het spreken van de kerk. Profeten heeft deze wereld meer dan genoeg. Priesters die met hun laarzen de bagger in trekken om vastgelopen mensenkinderen te horen en te troosten, die aanwijzen waar God de Heer vandaag zijn schreden zet zijn zeldzaam – je hebt er in ieder geval nooit teveel van.

Ds. Niels den Hertog is predikant (CGK) te Surhuisterveen en redacteur van Kontekstueel. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Naar aanleiding van:
Herman Westerink, Verlangen & vertwijfeling. Melancholie & predestinatie in de vroege moderniteit, Amsterdam 2014, 220 blz.
P.C. Kuiper, Ver heen. Verslag van een depressie, ’s-Gravenhage 1988, 168 blz.
R. Bohren, In der Tiefe der Zisterne. Erfahrungen mit der Schwermut, München 1990, 214 blz.


 

  • Raadplegingen: 3886