30e jaargang nr. 4 (maart 2016)
thema: Noordmans - kerk en toekomst
G.C. den Hertog
Kroniek
Keuzes maken
Op 26 maart stond in De Verdieping (katern dagblad Trouw) een artikel met de titel ‘Het nieuws moet elke dag heftiger’. Rop Zoutberg, correspondent in Italië, doet een boekje open. De stroom vluchtelingen vanuit Noord-Afrika houdt onverminderd aan, maar het is geen nieuws meer, aldus de wetten van de huidige media.
Bij de Hilversumse nieuwsredacties is er geen belangstelling voor een reportage over een Italiaanse burgemeester die asielzoekers met open armen ontvangt, en al evenmin over een bootje met vluchtelingen uit Afrika dat op zee in problemen is. Waarom eigenlijk niet? De burgemeester moest wijken voor de ‘bestorming’ van de Kanaaltunnel in Calais, maar waarom dat bootje niet? Zoutberg vertelt het niet en hij zoekt ook niet naar ‘een manier om de tv-wetten te doorbreken’. Hij heeft het vaantje gestreken.Misschien is het toch goed dat wij ons kijkers en lezers – de mensen aan de andere kant dus – eens afvragen wat we ervan vinden en of we dit wel willen. De voorbeelden liggen voor het grijpen. Op woensdag 23 maart werden we opgeschrikt door de bloedige aanslagen in Brussel, heel dichtbij. Breaking news, zoals we dat in goed Nederlands zeggen. Wie zijn de slachtoffers? En hoeveel zijn het er? Wie en wat zitten er allemaal achter? Veel onzekerheden die eerste dagen, veel vragen waarop een antwoord moet komen.
Maar een dag later al werden deze vragen naar achteren gedrukt en werd het nieuws geheel beheerst door het overlijden van Johan Cruijff. Het NOS-Journaal van acht uur besteedde er zelfs meer dan een kwartier aan. Opnieuw waren we collectief in shock, zoals dat heet. Ook ‘kwaliteitskranten’ brachten pagina’s lang beschouwingen, soms zelfs een extra katern. Voor wie zou men dat nog meer doen, vroeg ik me af, en wie bedenken dat ze dit gaan doen? Lezers gaven achteraf in ingezonden brieven blijk van hun verbazing. Maar zonder onderlinge afstemming – neem ik aan – zijn NRC en Trouw zich allebei volledig te buiten gegaan. Ik herhaal het nog maar eens: één dag na de aanslagen in Brussel.
We moeten – zoals dat heet – keuzes maken. Dat is ontegenzeggelijk zo en het lijkt me ook in veel gevallen een lastige en ondankbare taak. Maar keuzes maken doe je toch op basis van een bepaald besef, van een beleidslijn?! Het enige wat ik in de berichtgeving van de ‘Stille Week’ kan ontdekken is het gelijk van Rop Zoutberg: de mediawerkelijkheid heeft een eigen dynamiek en gaat zijn ongekende gang. En die gang draagt niet bij tot echte verwerking van wat gebeurt, tot een kunnen schiften van de gebeurtenissen naar aard en betekenis en het vinden van een eigen weg in deze tijd. Dat men daar niet op mikt, laat de merkwaardige en niet zelden beschamende volgorde van de onderwerpen in de Journaals ook zien. De volstrekt onbelangrijke kleinigheden, de mooie sportprestaties, het al dan niet opgeklopte politieke binnenbrandje gaan vooraf aan of omlijsten de berichten over aanslagen in Sierra Leone of Pakistan. Om nog maar te zwijgen over de blokjes die het journaal moeten ‘opleuken’, zoals over een schildpad die zo grappig door een bibliotheek heen loopt en als het ware bij de inventaris hoort, of een poes die zonder dat het vrouwtje het zag in een doos sprong die klaar stond om verzonden te worden, een verre reis maakte, en nu een tikje vermagerd en uitgedroogd weer thuis is. Willen we dit echt? Zijn we misschien vervreemd van het echte leven, van elkaar, van onszelf?
Christelijke media zie ik hierin een eindweegs meegaan. Ik snap dat wel, want ze hebben ook te maken met richtlijnen uit Den Haag en ze denken natuurlijk ook: onze kijkers/lezers zijn net mensen van vandaag en willen dit ook – maar zou het ook een onsje kritischer mogen? Al was het alleen al in de kranten door middel van een vaste pagina, met daarop korte berichten over hoe het nu gaat in Oost-Oekraïne, over de situatie in Libië, en of er nog iemand zoekt naar die tweehonderd in 2014 ontvoerde meisjes in Nigeria. Een hele bladzijde: ‘Hoe gaat het, hoe is het afgelopen met ...?’ En als ik dan nog een wens mag doen: niet alleen een pagina korte berichten, maar ook met enige regelmaat een bredere uitwerking, goed informatief en opiniërend, echte journalistiek.
Moreel vacuüm
Ik noemde al even de politiek, die niet vies is van een vinger in de mediapap. Nee, ik wil ze niet wat ik over de media schreef aanwrijven, maar er is wel verband. Op 27 november 2015 nam hoogleraar Maatschappelijke bestuurskunde Gabriël van den Brink afscheid van Tilburg University met een college ‘Waarom morele vragen politiek urgent worden’. Ik heb er daarna niet veel over gelezen, maar dat kan natuurlijk heel goed komen, omdat ik in de verkeerde richting gekeken heb. Hoe dan ook, ik las bij hem een paar observaties die volgens mij het overwegen waard zijn en die ik toch maar even doorgeef.
Aan het begin van zijn rede merkte hij meteen al op: ‘Ik betoog dat morele overwegingen bij echte politiek belangrijk zijn, dat Nederlandse politici op dit punt wezenlijk tekortschieten en dat we daarvoor de prijs betalen van een breed levende politieke onvrede.’[1] Bij ‘echte politiek’, ik heb er niet overheen gelezen, maar wat is er dan aan de hand? Zitten we opgescheept met ‘onechte politiek’?! Ja, Van den Brink voegt zich bij het koor van heel uiteenlopende critici van de ‘economisering’ van de samenleving. Of ook, om een karakterisering van Jürgen Habermas te gebruiken, de kolonialisering van de samenleving en de politiek door de economie. Die is ook doorgedrongen tot de media: rampen met vooral menselijke tragedies worden vanaf dag één zonder blikken of blozen ook in termen van financiële schade uitgedrukt. Wilt u een orakelspreuk van Cruijff? Nu, vooruit: ‘Je ziet het pas als je het doorhebt.’ Maar dan kun je er haast niet meer omheen kijken...
Van den Brink: ‘We zien niet alleen dat de Tweede Kamer veel vaker over economen dan over andere wetenschappers spreekt, maar dat dit verschijnsel sinds het midden van de jaren tachtig sterk toegenomen is. Dit illustreert dat het politieke denken een ingrijpende wijziging heeft ondergaan. De moderne staat voert een agenda die niet alleen in het teken van rationaliseren en egaliseren staat, maar ook in het teken van exploiteren. De overheid ziet zichzelf als een bedrijf en omarmt daarom de logica van het bedrijfsmatig handelen.’ (p. 33) Christendemocraten en sociaaldemocraten hebben onder de indruk van dominantie van de sfeer van de economie een neoliberale agenda overgenomen, met af en toe – dat geldt met name de christendemocraten – een weinig overtuigend pleidooi voor herstel van normen en waarden.
Van den Brink signaleert ‘een breed levende politieke onvrede.’ Dat de mens niet van brood alleen leeft, dat hij de wereld dan wel kan winnen, maar schade lijdt aan zijn ziel, dat zijn geen bijbelteksten waarvoor je eerst moet geloven, maar ervaringswerkelijkheden in een seculier klimaat. Van den Brink stelt: ‘Een moderne samenleving kan alleen bestaan indien haar leden een reeks fundamentele idealen met elkaar delen en deze serieus nemen. Men zou het streven om idealen waar te maken zelfs als een belangrijk kenmerk van het moderne leven kunnen zien.’ (p. 18)
Hij heeft gelijk, denk ik. Het is echt zo, waar het visioen bedolven raakt onder de dominantie van de economie, verwildert het volk. Maar het hóeft niet zo te gaan. Je hoeft geen christendemocraat te zijn om op te veren bij wat voor Bondskanselier Merkel voorop staat in het vluchtelingenvraagstuk. Ik weet het, haar partij heeft in deelstaten klappen gekregen, maar het was toch een verademing iemand iets te horen zeggen wat op dat kernwoord van Jezus leek: ‘Behandel de mensen in alles zoals je wilt dat ze jullie behandelen. Want dat is de Wet en de Profeten.’ Natuurlijk, dan moet je over een heleboel vragen doorpraten en maatregelen nemen, maar je hebt dan een vertrekpunt.
Ik hoor daar weinig tot niets over bij onze regering. Vooral de stroom asielzoekers stoppen, je keren tegen ‘gelukzoekers’ – maar wat zijn wij dan en wat propageren wij als hoogste goed?! Een dieptepunt is wel wat de VVD-leider Halbe Zijlstra hardop durft te zeggen: ‘De toestroom van vluchtelingen vormt een acute bedreiging voor de Nederlandse welvaartsstaat en sociale voorzieningen.’ Met zo’n benadering – begrijp ik Van den Brink – veroorzaak je politieke onvrede. Ja, want ook bij ons worden er niet alleen varkens in bomen gehangen en ‘rot op’-spreekkoren aangeheven, maar zijn er ook initiatieven aan de basis, men zet zich in, in oprechte bewogenheid. Zeker, ik weet het, er is ook angst, de PVV spint er garen bij, maar als Van den Brink gelijk heeft zitten er mensen te wachten op een overheid die iets van elementaire humaniteit laat blijken. Nog maar eens: ‘Onze moderne samenleving kan alleen bestaan indien haar leden een reeks fundamentele idealen met elkaar delen en deze serieus nemen.’
Exotisch fenomeen?!
In maart kwam ook het nieuwe deel God in Nederland uit. Het was alweer tien jaar geleden dat de vorige bestandsopname van religieuze en kerkelijke betrokkenheid in ons land verscheen. Ik moet bekennen dat ik het niet in mijn agenda had staan en er al naar uitkeek. Ik weet het wel, ik zie het om me heen, en de duiding van de ontwikkelingen vermag me niet altijd evenzeer te boeien. ‘Christendom wordt exotisch fenomeen’, kopte NOS-teletekst. Dat was een vrolijke toonzetting voor een ontwikkeling die mij voornamelijk met treurnis vervult. Nee, niet vanwege het einde van het Constantijnse tijdperk, maar omdat zovelen krampachtig bezig zijn te bewijzen dat je wél degelijk van brood alleen leeft en dat de wereld winnen de levensvervulling bij uitstek is.
Nu is niet alleen dat rapport God in Nederland uitgekomen, de godsdienstsocioloog Gerard Dekker heeft ook een nieuw boek gepubliceerd: Zie hoe alles hier verandert, met als ondertitel: Het verloop van de gereformeerden.[2] Ik haal uit dit boek maar een paar dingen naar voren die mij opvielen en aan het denken zetten. Titel en ondertitel geven een belangrijke lijn in het boek aan. We moeten niet denken dat er ooit – in de negentiende eeuw bijvoorbeeld – een stabiele vorm van gereformeerd kerk-zijn is geweest, die ineens in de jaren zestig van de vorige eeuw is gaan schuiven. Het beeld zou dan zijn dat eerst een stuk rots loslaat – de Gereformeerde Kerken –, waarna de kleinere kerken van gereformeerd belijden en ook de Gereformeerde Bond nog onverwrikbaar vast staan, om tot verbazing der beschouwers zo rond het begin van deze eeuw dezelfde erosie te vertonen. Dekker betoogt – met goed recht – dat levend geloof altijd in verandering is en om die verandering ook vraagt (p. 74). Hij denkt dan aan het gegeven dat nieuwe wetenschappelijke inzichten en dieper, ons daarmee samenhangend levensbesef, spanning opleveren met wat en hoe we geloofden. We zien het inderdaad om ons heen gebeuren dat mensen die tot voor betrekkelijk kort er een hele set van onwankelbare waarheden op nahielden, die nu ineens loslaten of inruilen voor een heel andere vorm van godsdienstige beleving.
Dekker laat zich in dit boek kennen als niet een duider die zichzelf buiten schot houdt. Hij neemt waar, analyseert, maar denkt ook verder door en laat zien wat hem zelf hoog zit. En daar wordt het echt interessant in dit boek. Als we de kerken en stromingen die ooit – zo’n vijftig jaar geleden – samen ‘de gereformeerde gezindte’ vormden van elkaar wilt onderscheiden kan dat volgens Dekker het best door twee coördinaten te hanteren: orthodoxie en bevindelijkheid. De eersten die zich van die wereld van de ‘gereformeerde gezindte’ losmaakten, waren de Gereformeerde Kerken (GKN) die nu vrijwel compleet zijn opgegaan in de Protestantse Kerk in Nederland. Ze waren niet-bevindelijk en groeiden los van de orthodoxie. De Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt (GKV) zijn uit deze kerken voortgekomen, waren óók niet bevindelijk, maar – tot voor kort in elk geval – strak orthodox. In een eerder boekje over de GKV heeft Dekker al betoogd dat de ontwikkeling in deze kerken sterke overeenkomsten vertoont met het proces dat de GKN een halve eeuw geleden doormaakten. Maar er is wel verschil, omdat de samenleving veranderd is. De nieuwe geest is niet de seculiere van de jaren zestig van de vorige eeuw, maar de evangelicaal-emotionele van de eenentwintigste eeuw.
De combinatie orthodox en bevindelijk, hoe staat het daarmee? Daarvoor moeten we naar de Gereformeerde Gemeenten en aanverwanten. Ook bij hen ziet Dekker de afstand tussen geloof en dagelijks levensbesef groeien. Er zijn inderdaad onderzoeken onder jongeren die deze ontwikkeling aanwijzen, maar een recent onderzoek van het Reformatorisch Dagblad onder jongeren van 25 tot 35 jaar geeft toch weer een andere indruk. Hoe dan ook, voor Dekker is duidelijk dat er ook sprake is van secularisatie in de zin van: het dagelijkse leven in al zijn verbanden verzelfstandigt zich ten opzichte van zowel de leer als de beleving. En waar dat heen gaat durft hij wel te voorspellen.
Nog één combinatie is ongenoemd gebleven: niet-orthodox en wél bevindelijk. Niet-orthodox: Dekker denkt daarbij aan een weggroeien bij een leerstuk als de verkiezing, zeg: de Dordtse Leerregels. Komt dat voor? Ja, luister maar: ‘De belangrijkste verandering die zich in de afgelopen periode heeft voorgedaan wordt gevormd door het feit dat de leerstellingen en de belijdenisgeschriften een steeds minder belangrijke plaats in het gereformeerde geloofsleven innemen, zowel op het individuele als op het institutioneel-kerkelijke niveau.’ (p. 139) Er valt een ontwikkeling waar te nemen dat mensen de steile leer de leer laten, en hun geloof vooral beleven als een diep aangesproken worden. Volgens Dekker ‘kan deze stroming wel eens de enige worden of zijn die karakteristiek is voor de huidige gereformeerde wereld.’ (p. 141) Bedoelt hij ook dat deze spiritualiteit de gereformeerde wereld toekomstperspectief geeft? Misschien, maar dan dient die wel de slag van die andere secularisering – de ‘verwereldlijking’ – te maken, namelijk: de wending naar de verantwoordelijkheid in en voor deze wereld, in het besef dat God ons er roept ‘meer dan het gewone’ te doen.
Met wat Dekker het ‘bevindelijke’ noemt heeft hij de vinger bij iets wezenlijks gelegd. Geloof leeft van iets wat we niet onszelf aanpraten. Maar ik zeg er wel bij dat dit besef aangesproken te worden alleen bestand heeft en een kracht tot vernieuwing zal blijken te zijn als het zijn kern heeft in de ongehoorde vrijspraak in kruis en opstanding van Jezus Christus. Misschien wordt het christendom in onze contreien een ‘exotisch – uitheems – fenomeen’. Als het deze gestalte heeft, kan ik er vrede mee hebben.
Prof. dr. Gerard den Hertog is hoogleraar systematische theologie aan de TUA. Mailadres:
[1] Gabriël van den Brink, Waarom morele vragen politiek urgent worden. Bijdrage vanuit de maatschappelijke bestuurskunde (2), Den Haag 2015, 6.
[2] Gerard Dekker, Zie hoe alles hier verandert. Het verloop van de gereformeerden, Utrecht 2016.
- Raadplegingen: 3763