31e jaargang nr. 3 (jan. 2017)
thema: Het is begonnen met Luther. 500 jaar Reformatie
W. van Vlastuin
Luther, gevangene van het Woord
Op alle mogelijke manieren ging het Luther erom dat er geen enkele weg is van beneden naar boven, maar dat de weg van boven naar beneden is. Dat lijkt eng en beknellend, maar uiteindelijk is het juist weergaloos bevrijdend. Het onderstreept dat het heil volledig in Gods handen is. Onderwijl betekent het een leven uit de paradox van het geloof: niets in bezit, maar alles in Jezus Christus.
Het boek van Luther dat mij het meest heeft aangesproken, is zijn De Servo Arbitrio, oftewel De gebonden wil. Ik las het helaas pas toen ik al een decennium predikant was geweest. Het functioneerde voor mij als een venster op het geheel van zijn theologie. Terwijl ik voor het lezen van zijn boek over de geknechte wil zijn preken eigenlijk wat droog en saai vond, ging ik ze daarna juist waarderen, omdat ik doorkreeg waar het Luther om ging.
Het aangrijpende van Luthers boek is dat het een antwoord is aan de grote humanist Erasmus. Erasmus was ook een vroom man, een man die veel studie van de Bijbel had gemaakt en dat ook bevorderde. Hij was nota bene de man achter de nieuwe Griekse vertaling van het Nieuwe Testament in 1516. Van hem is ook bekend dat hij kritisch stond tegen de misstanden in de kerk van de Middeleeuwen. Jarenlang leek het erop dat Luther en Erasmus twee handen op één buik waren. Dat dacht de paus ook en daarom riep hij Erasmus ertoe op om zich te distantiëren van die wildeman uit Wittenberg. Eigenlijk had hij er niet zoveel zin in, maar uiteindelijk vond hij toch een thema waarmee hij tegen Luther in kon gaan, terwijl het thema zelf een onschuldige academische kwestie was. Deze kwestie was de vrijheid van de wil.
Een onduidelijke Bijbel?
Luther had in 1518 in een stelling in Heidelberg beweerd dat de mens na de zondeval geen vrije wil meer had. Dit vond Erasmus wat al te bar. Zo kwam hij tot zijn evenwichtige verhandeling over tal van de teksten in de Schrift. Sommige teksten onderstreepten het gelijk van Luther, maar andere teksten lieten volgens Erasmus wel degelijk enige ruimte voor de inbreng van de mens. Wij moeten tenslotte een goed gebruik maken van de aangeboden genade. Erasmus vreesde dat Luthers leer tot lijdelijkheid zou leiden en dat men zijn verantwoordelijkheid niet meer zou erkennen.
Uiteindelijk kon deze kwestie dus niet beslist worden aan de hand van de Bijbel. Hier raakte Erasmus een gevoelige snaar bij Luther. Dat gaf zijn reactie op Erasmus zo’n existentiële lading. Toen ik deze dingen voor het eerst las, zat ik dan ook met rode oortjes te lezen. En daar wil ik de lezers van deze bijdrage in laten delen.
Het geloof is stellig
Eén van de eerste opmerkingen die Luther richting Erasmus maakt, is deze: ‘Neem de stellige zekerheden weg, en men neemt het christendom weg.’ Ik zat zo ongeveer te schudden in mijn stoel, want ik ben ook een kind van mijn tijd en onbewust onder invloed van het Kantiaanse denken dat we niet zo zeker kunnen zijn over de dingen van God en daarbij gewend aan de genuanceerde benaderingen van theologen. En dan deze stelligheid van Luther! Dit gaat ergens over.
En dan deze zin van Luther: ‘Wat kan de kerk vaststellen, wat niet al eerst is vastgesteld door de Schrift?’ Een eenvoudige monnik uit Wittenberg neemt hier duizend jaar theologie en kerk op de korrel en hij wil ook wel voor duizend theologen in zijn eigen tijd handhaven. Zo ging ik een beetje invoelen wat deze ‘wildeman’ uit Wittenberg onoverwinnelijk maakte. Het geheim van zijn optreden en zekerheid was niet zijn persoonlijkheid in de eerste plaats, maar hij was helemaal gevangen genomen door de majesteit van het Woord van God.
De Geest als scepticus?
Dat blijkt ook uit deze uitspraak: ‘De Heilige Geest is geen scepticus en hetgeen Hij in onze harten schrijft zijn geen twijfels of meningen, maar stellige zekerheden, zekerder dan waarneming en het leven zelf.’ Het christelijk geloof is dus niet een set waarheden of een theoretisch construct, maar leven uit de realiteit van de levende God.
Luther erkent wel dat er onduidelijkheden in de Schrift zijn, maar niet aangaande de diepste kern: ‘Welke serieuze waarheid kan de Schrift nog verborgen houden nu de zegels zijn verbroken, de steen is weggerold van het graf, en het grootste geheim openbaar is geworden, namelijk dat Gods Zoon mens is geworden?’ Luther bedoelt niet dat wij het geheim van de incarnatie in onze binnenzak hebben, maar hij bedoelt wel te zeggen dat er geen enkele onzekerheid is over de incarnatie als zodanig. ‘Als er duisternis is, is dat niet in de Schrift maar in ons.’ Daarom kan Luther eraan toevoegen dat niemand zonder de Geest een jota ziet van hetgeen de Schrift openbaart. Misschien zijn er wel eens nuances nodig, maar het lijkt mij goed om deze diepe zekerheid van Luther eerst maar eens te laten staan, alle modernisme en postmodernisme ten spijt. Juist omdat het niet om meningen gaat, maar om de diepste realiteit van Jezus Christus, Zijn dood en wat meer is; Zijn opstanding.
De volle raad van God
Als Erasmus erkent dat bepaalde teksten in de Bijbel het gelijk van Luther bevestigen, maar dat het niet wijs is om deze boodschap onverkort te verkondigen, lijkt dat te getuigen van rijp inzicht en levenswijsheid. Luther weet er wel raad mee: ‘Uw gedachten over God zijn te menselijk (...) U maakt duidelijk dat vleselijke vrede en rust voor u belangrijker is dan geloof, geweten, zaligheid, Gods Woord, de heerlijkheid van Christus, en God Zelf.’ En even verder: ‘Het gaat in de discussie omtrent de vrije wil om een ernstige en vitale waarheid met eeuwige consequentie; zo cruciaal en fundamenteel dat deze gehandhaafd moet worden, zelfs ten koste van ons leven, ook al zou de hele wereld als gevolg hiervan niet alleen in verwarring en oproer geraken, maar in chaos verzinken en verdwijnen in het niets.’
Het zijn geen overmoedige woorden van Luther geweest. Hij beefde erbij. Begrijpelijk, want hij was in hetzelfde jaar als dat hij deze woorden schreef getuige geweest van het oproer van de Boerenoorlog en het bloed dat daarbij vergoten was. Al lezend zat ik maar te denken: ‘Hoe is het toch mogelijk dat Luther tot deze houding kwam?’ Ik weet geen ander antwoord dan dat hij een gevangene van het Woord was. Hij oordeelde niet over het Woord, maar het Woord oordeelde over hem. Hij beefde voor het Woord, hij was ervan doorgloeid en hij kon niet anders dan naspreken wat hij God hoorde spreken. Het bepaalde mij bij mijn oppervlakkige preekjes waarin ik zo rationeel zulke vrijblijvende beschouwingen kon geven. Dit boek van Luther leerde mij heel anders naar de Schrift te kijken. Bekeek ik het voorheen als een dood object, daarna drong het tot mij door dat we in de Schrift op heilige grond staan, in de overweldigende tegenwoordigheid van de levende God.
Dr. Wim van Vlastuin is hoogleraar theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme aan de Vrije Universiteit te Amsterdam. Mailadres:
- Raadplegingen: 5087