31e jaargang nr. 3 (jan. 2017)
thema: Het is begonnen met Luther. 500 jaar Reformatie
H. de Leede
“De theoloog van het kruis spreekt de werkelijkheid uit”
De prediking van de rechtvaardiging van de goddeloze
In onze studententijd leerden wij dat de kerk ‘staat en valt met het geloof in en de prediking van de rechtvaardiging van de goddeloze’. Maar, zo vraagt de redactie zich af: in hoeverre kunnen we dat anno 2016 nog zeggen? Wat is de actualiteitswaarde van deze geloofskern? Begrijpen postmoderne mondige tijdgenoten nog waar je het over hebt? En veren mensen binnen de gemeente nog op wanneer het erover gaat in de preek?
Kun je dat Evangelie buiten de kerkmuren nog kwijt? Mij komen bij deze vraag twee statements in gedachten die mij altijd zijn bijgebleven. De ethicus Gerard Rothuizen (hoogleraar te Kampen 1964 tot 1987) in een lezing op Hydepark: ‘De moordenaar aan de rechterzijde van Jezus gerechtvaardigd het paradijs in: gekker moet het toch niet worden. De rechtvaardiging van de goddeloze is het meest immorele leerstuk in het christelijk geloof’. Daarom kun je met het christelijke grondwoord van de barmhartigheid – in het kader van dit artikel: met het leerstuk van de rechtvaardiging van de goddeloze – geen politiek bedrijven, aldus mr. Piet Hein Donner (vicevoorzitter van de Raad van State). Beide uitspraken zeggen met zoveel woorden: buiten de kerk kunnen we eigenlijk niet uit de voeten met dat Evangelie van de rechtvaardiging van de goddeloze. Je kunt er geen ethiek mee bedrijven en geen land mee regeren. Wat van geloven geldt, geldt zeker van vergeving en rechtvaardiging van de goddeloze: daar heb je de kerk voor. Maar daarbuiten?
Buiten kerkmuren
Ik begrijp wat Rothuizen en Donner bedoelen. Maar ik zet er wel iets naast. In ons strafrecht is het element van ‘verzachtende omstandigheden’ diep verankerd. En ook de overtuiging dat een misdadiger na het uitzitten van zijn straf een faire kans moet krijgen om opnieuw te beginnen. Levenslange opsluiting in een Tbs-kliniek en ‘bij levenslang de sleutel in de gracht’ stuiten steeds opnieuw op morele weerstand. Het kan niet zo zijn dat een mens geen nieuwe kans krijgt. Deze matiging in het strafrecht, en de mogelijkheid om af te wijken van het gelijkheidsbeginsel bij de strafmaat, hebben alles te maken met de invloed van het Evangelie in onze cultuur, de visie op de mens en de notie van vergeving en nieuw begin. In onze tijd horen we in onze samenleving ook een roep om hardere straffen, en een steeds grotere nadruk op vergelding. Het kan geen kwaad om in het culturele en maatschappelijke debat ons bewust te zijn dat hier kostbare ‘christelijke’ waarden verloren kunnen gaan. Terecht is er veelmeer oog voor de slachtoffers bij misdaden dan voorheen. En voor genoegdoening: wie breekt, betaalt. Dat neemt niet weg dat vergeving en kwijtschelding een hogere weg zijn dan wraak en vergelding. Het is niet voor niets dat het zo’n indruk maakte dat de vrouw van de vermoorde Gerrit Jan Hein de dader vergiffenis had geschonken voor zijn misdaad. Het raakte aan dit inzicht. Met de Bergrede kun je inderdaad geen land regeren, maar wel een samenleving humaner maken. De morele vorming door het geloof in vergeving van zonden en door het evangelie van vreemde vrijspraak is groot. Dit alles kan wel eens kostbaar religieus erfgoed blijken te zijn in een post-christelijke samenleving. Wanneer die erfenis verkwanseld wordt, is de prijs hoog, ten koste van de humaniteit.
Binnen de kerk?
Hoe zit het binnen de kerk? Raakt die boodschap van de rechtvaardiging van de goddeloze nieuwe generaties hoorders nog? Is de noodzakelijke voorwaarde voor gelovige ontvangst van deze boodschap niet steeds minder aanwezig: besef van zonde, van schuld, van doemwaardigheid? De redactie twijfelt. Wanneer wij over de rechtvaardiging spreken in het kader van de heilsordelijke prediking binnen de gereformeerde orthodoxie, dan hebben wij inderdaad een probleem. Het bevindelijk leven waarin een mooie heilsordelijke prediking functioneerde, is er zo niet of nauwelijks meer. Zelfs in enclaves als de Gereformeerde Gemeenten klaagt men steen en been over het gemis aan geestelijk leven. Ik denk dat men het dan in wezen hierover heeft.
Een kunstmatig herstel van een heilsordelijk geordende bevindelijkheid is een onbegaanbare weg. In die zin heeft de redactie natuurlijk een punt. Ook nu zet ik er wel iets naast. De redactie legt een relatie tussen de moeite om over de rechtvaardiging van de goddeloze te preken en een gebrek aan zondebesef en ervaring van schuld. Daar zet ik een vraagteken bij. Volgens mij is besef van schuld, van menselijk tekortschieten, van falen en feilen onverminderd (latent, maar op sommige momenten heel virulent) aanwezig. Maar – diffuser, vaak niet meer gearticuleerd door de grote levensvraag ‘Hoe ben ik rechtvaardig voor God?’, of: ‘Hoe weet ik dat ik verkoren ben, een kind van God?’. Misschien is het woord verlorenheid wel meer geëigend om aan te geven waar het in dat diffuse besef om gaat: besef van verlorenheid en van vervreemding, het besef gevangen te zitten in een net van machten, het gevoel onmachtig en tegelijk schuldig te zijn aan van alles, maar dat alles is tegelijk te groot, te onpersoonlijk (rijkdom, milieu, idealen, geloofsafval bij je kinderen, gevoel egoïstisch te zijn, et cetera). Wie in de prediking daaraan raakt, heeft de aandacht van zijn of haar hoorders. Hunkerend naar een verlossend woord: een nieuwe verwoording van het Evangelie van de rechtvaardiging van de goddeloze.
Van leerstuk tot levensvorm
De rechtvaardiging van de goddeloze heeft dus niets van zijn actualiteitswaarde verloren. In het geleefde leven niet, en in de preek niet. Maar – wij moeten het leerstuk wel opnieuw verwerven. Het moet van leerstuk worden tot geloofsbeweging of levensvorm. Van een gefixeerd moment op de persoonlijke geloofsweg van orthodoxe christenen tot levensvorm van de christelijke gemeente in deze godloze en goddeloze wereld. Levensvorm. Dat woord is mij steeds dierbaarder geworden. J.T. Bakker koos al in 1981[1] trefzeker dit woord voor wat we Calvijn zien doen in Boek III van de Institutie. Calvijn verwoordt daar nauwgezet hoe dat, wat Christus heeft volbracht, door de Geest werkelijkheid wordt in ons leven, en in de voortgang van ons leven in het spoor van de Geest. Hoe de Christus vóór ons wordt tot de Christus ín ons. Hoe het komt van ‘Christus voor ons en zonder ons’ tot ‘wij in Christus’. Daarover gaat het bij de rechtvaardiging van de goddeloze. En daarover gaat het in wezen in elke preek en in alle spreken over het christelijke leven: Hoe kan wat toen en daar eens en voor altijd is volbracht door Jezus Christus mijn/ons leven-nú aangaan en bevrijdend veranderen?
Drie antwoorden op die vraag zijn onbegaanbare wegen en valkuilen voor protestantse prediking. Ten eerste een heilshistorische fixatie van de zekerheid van het geloof in het ‘toen en daar’ en het ‘eens en voor altijd’ van kruis en opstanding. Bij zo’n objectiverende heilshistorische prediking houdt een aangevochten mens het niet uit. De tweede valkuil is de heilsordelijke fixatie waar we het zojuist over hadden. Waar die prediking versteend is, gaat ze niet meer vloeien, bewijst de praktijk: ze wordt steeds dogmatischer en juist minder bevindelijk. En nog iets anders dat wij in de traditie van deze prediking vaak zien gebeuren: als het puntje bij het paaltje komt was (en is nog) in veel heilsordelijke prediking de wedergeboorte altijd weer bepalender dan de rechtvaardiging. Voor de fijnproevers onder de lezers: Dat had Kohlbrugge haarfijn in de gaten in het gereformeerd-piëtistische klimaat van zijn context. Daarom zijn radicale prediking van de rechtvaardiging van de goddeloze, en zijn bevrijdende exclamatie dat wij op Golgotha bekeerd zijn. Immers – als onze zaligheid verankerd zou zijn in ónze wedergeboorte of in ónze bekering of in óns geloof, zijn we verder van huis dan we denken. De derde valkuil is die van het liberale protestantisme in allerlei gradaties. Wanneer de navolging van Christus op de een of andere wijze losgeraakt is of losgemaakt wordt van de Christus voor ons en zonder ons, komen wij op een doodlopende weg. Bijna onvermijdelijk wordt Hij (Christus) in ons, tot het (christelijke leven) in ons. Soteriologie wordt antropologie, geloof in Christus wordt ethiek. De keuze in veel gemeenten voor discipelschap als Leitwort voor de christelijke gemeente in onze postmoderne missionaire context heeft op dit punt zijn achilleshiel. Het risico bij ‘discipelschap’ is dat wij van Christus terug willen naar Jezus van voor kruis en opstanding. Dichtbij ligt dan dat wij vervolgens als Jezus moeten worden, en langs die weg de Christus-voor ons en zonder ons kwijtraken.
Opgestaan tot onze rechtvaardigmaking
Zo dus niet, maar hoe dan wel? De rechtvaardiging van de goddeloze als levensvorm vraagt een prediking waarin Pasen en Pinksteren steeds opnieuw op één dag vallen. Wij preken en vieren de dienst van Woord en de sacramenten in de hoop dat dat gebeurt: dat mensen nú opstaan tot de vrijheid van de kinderen van God. Pasen is eschatologische werkelijkheid: Christus leeft, is present, is opgestaan ‘om ons in de gerechtigheid die Hij voor ons door zijn dood had verworven, te doen delen’ (H.C. zondag 17). In dit antwoord van de Heidelberger zit een beweging naar voren. Het gaat in de zondag over de opstanding niet alleen over het verleden, maar over nu, over de beweging van een continu heden. Dat is het werk van de Geest. Pinksteren is die beweging: inspiratie, illuminatie, wind en vuur. Pinksteren belooft dat het vandáág Pasen kan worden. Telkens wanneer Christus verkondigd wordt als de opgestane Heer, komt de beweging tot stand van dood naar leven, van schuld naar genade, van zonde naar gerechtigheid, van oordeel naar vrijspraak. Mensen worden in de vrijheid gesteld. Die beweging maken niet wij: het is de beweging van de Geest die ons in Christus’ dood en opstanding ‘doopt’ en die Christus in ons doet wonen. Bakker schrijft dat het ‘onmogelijk is dat het heilswerk van Christus tot een moment uit het verleden wordt’, ‘omdat het door het geloof niet enkel als gebeuren aanvaard wordt, maar omdat het op ons heden gericht is en zo ook als dat heden insluitend ervaren wordt’.[2] Pasen zegt: in Hem geen zondaar meer. Dat is de werkelijkheid in Christus. Die werkelijkheid gaat de geschiedenis in, het leven in. Zij zet dat leven in beweging, in een voortdurende beweging van schuld naar genade, van zonde naar gerechtigheid, van dood naar leven, van slavernij naar vrijheid. Dat is de beweging van het geloof als levensvorm. Dat is de beweging van de pinkster-gemeente: Die beweegt mee met de Geest en de levensvorm ‘in Christus’. De (opgestane) HERE is de Geest, en waar de Geest des HEREN is, daar is vrijheid. Daarom heet het in de psalm (30) dat er des avonds het geween is: dat is de werkelijkheid van deze wereld. Maar des morgens is er gejuich: want Gods goedertierenheid is alle dagen nieuw. Wij mogen elke dag de tocht opnieuw beginnen: morgen zal het Pasen zijn.
Vrolijke wetenschap voor gemankeerde mensen
Een ander woord voor de rechtvaardiging van de goddeloze is de vreemde vrijspraak. Een prachtige en rake uitdrukking. Het gaat in de rechtvaardiging om een Woord van de overzijde, een scheppingswoord. Het Woord van de Opgestane “Vrede zij u”, ”Vreest niet” tot een groepje bange en gemankeerde mannen en vrouwen (Thomas, Petrus, Maria) is als het Woord van de Schepper: Er zij licht, en er was licht. Een vreemd woord, en dat moet het blijven. We gaan naar de kerk om dat te horen, niet het bekende maar het vreemde: Genade zij u en vrede van God. Het zet ons in de ruimte van God, van genade en aanvaarding, van leven dat overwint. Midden in de dood zijn wij van het leven omgeven. Dat heeft iets totaals, en dat is het ook. ‘Al is het ook dat mijn geweten mij aanklaagt dat ik tegen al Gods geboden gezondigd heb’: Die zin uit antwoord 60 van de Heidelberger over de rechtvaardiging hoeft niet geactualiseerd. Dat is zij al en altijd. In wiens leven is het niet een mengeling van tekort, kwaad, falen en feilen, mogelijk zelfs een zootje? Wie kent niet de stemmen in zijn hoofd, in zijn hart, die aanklagen: te weinig, niet genoeg, tekort, al weer mis? Doch: ‘God schenkt mij…’: en dan volgen die grote woorden, die eindigen met ‘Hij rekent mij die toe alsof ik nooit zonde bedreven had.’ Vreemde vrijspraak. Daarvoor kom ik in de kerk. Daar zing – en luister – ik mij van mijn zorgen vrij. Dat heeft iets totaals. Daar, bij Woord en sacrament, ben ik helemaal in de HEER, en dat mag. Zo is het leven van alledag niet. Gelovigen zijn gemankeerde mensen, en dat weten ze. Simul justus ac peccator. Maar Christus is in hen. Hun leven is in beweging van zonde naar gerechtigheid, van dood naar leven, van duisternis naar licht. Niet als een nieuwe wet, of omdat het moet. Verzoening is hun levensvorm.
Actueel?
Wat is de actualiteitswaarde van de grote ontdekking van Luther, bij de herlezing van de Romeinenbrief met nieuwe ogen? Bij deze dingen leeft men, zou ik zeggen. En bij deze dingen leeft een samenleving op. Ten bewijze hiervan leze wie het Duits beheerst twee prachtige toespraken bij de aanvang van de viering van 500 jaar Luther. Van Margot Kässmann[3], en van de Bundespräsident Joachim Gauck bij de opening van 500 Jahr Reformation op 31 oktober 2016 in Berlijn. Vooral die laatste is een aanrader.[4] Over actualiteit van de vreemde vrijspraak, de genade en de vrijheid van de christenmens gesproken! Hopelijk blijven er politici in Europa die van deze dingen weet hebben.
Dr. Bert de Leede is emeritus-predikant (PKN) en was werkzaam in opleiding en nascholing van predikanten aan het theologisch seminarium Hydepark en als docent homiletiek van de Protestantse Theologische Universiteit. Mailadres:
[1] J.T. Bakker, In Christus: verzoening als levensvorm. In: Geloven vragenderwijs. Kampen: Kok, 1981, 153-179.
[2] Bakker, idem 158.
[3] http://www.luthersdenhaag.nl/2016-09-06%20Den%20Haag%20Lezing%20Kassmann.pdf.
[4] http://www.bundespraesident.de/SharedDocs/Reden/DE/Joachim-Gauck/Reden/2016/10/161031-Festakt-Reformation.html;jsessionid=97BC64B5B6AE4BB375D375225F4D2865.2_cid293
- Raadplegingen: 10241