31e jaargang nr. 3 (jan. 2017)
thema: Het is begonnen met Luther. 500 jaar Reformatie
B. Loonstra
Controverse: avondmaal en eucharistie
Nergens lijkt de controverse tussen Rome en Reformatie zo scherp als in de leer van eucharistie en avondmaal. Is het mogelijk hier stappen in elkaars richting te maken, zodat de afstand wordt verkleind? Ik zoek ernaar. De eerste signalen zijn niet hoopgevend.
De algemene lijn van Rome is, dat christenen die haar opvatting van de wezensverandering van brood en wijn in het lichaam en bloed van Christus verwerpen en haar opvatting van de maaltijd als offer aan God niet delen, uitgesloten worden van deelname aan de viering.
Over en weer zijn in Trente en Heidelberg harde noten gekraakt. Bekend en berucht is het oordeel in onze catechismus. Daar oordeel komt in zijn huidige redactie vanaf de derde druk in de Duitse editie voor en is een reactie op de banvloek die door het concilie van Trente in 1562 over de aanhangers van de protestantse avondmaalsopvatting is uitgesproken. Antwoord 80 van de catechismus luidt:
“Het avondmaal des Heren verzekert ons dat wij volledige vergeving van al onze zonden hebben door het enige offer van Jezus Christus, dat Hij zelf eenmaal aan het kruis volbracht heeft, en dat wij door de Heilige Geest worden ingelijfd in Christus, die nu naar zijn menselijke natuur niet op de aarde, maar in de hemel is, aan de rechterhand van God, zijn Vader, en daar door ons aanbeden wil worden. Maar in de mis wordt gesteld, dat de levenden en de doden alleen dán door het lijden van Christus vergeving van zonden hebben, als Christus nog dagelijks voor hen door de mispriesters geofferd wordt, en dat Christus lichamelijk onder de gestalte van brood en wijn aanwezig is en daarom ook daarin aanbeden moet worden. Daarom is de mis in wezen niet anders dan een verloochening van het enige offer en het lijden van Jezus Christus en een vervloekte afgoderij.”
Controverse
Radicaler kan de tegenstelling toch niet onder woorden worden gebracht. Deze passage heeft bij mij, toen ik een opgroeiende jongen was, geleid tot onbegrip hoe iemand met een helder verstand en een eerlijk geweten rooms-katholiek kon zijn. Meewarig schudde ik het hoofd over zo veel verblinding. Inmiddels denk ik iets genuanceerder.
In mijn opstel ga ik slechts kort in op het tweede bezwaar van de catechismus, tegen de overtuiging ‘dat Christus lichamelijk onder de gestalte van brood en wijn aanwezig is en daarom ook daarin aanbeden moet worden.’ Daarover valt veel meer te zeggen dan ik doe, maar de ruimte daarvoor ontbreekt. Mijn aandacht spitst zich toe op de offergedachte en het herhalingsmotief. De cruciale vraag is: heeft de catechismus de roomse leer goed begrepen? Nee, zeggen veel rooms-katholieke theologen; ja, zegt in 1954 G.C. Berkouwer. Zelf heb ik de indruk dat er langs elkaar heen gepraat is. Ik verwijs naar enkele recentere rapporten, waarin een brug wordt geslagen.
Afgoderij
De scherpe veroordeling met de kwalificatie ‘vervloekte afgoderij’ betreft de aanbidding van de gewijde hostie. Christus is in de hemel en wil daar door ons aanbeden worden, stelt antwoord 80. Als we het brood aanbidden, doen we afbreuk aan de aanbidding van Christus in de hemel, dan maken we ons schuldig aan afgoderij, en die is door God vervloekt.
De rooms-katholieke leer van de wezensverandering van brood en wijn is mij vreemd, maar dat de aanbidding ervan gelijk staat met afgoderij, gaat me te ver. Probeer je te verplaatsen in iemand die gelooft dat het brood wezenlijk in Christus veranderd is. Hij of zij doet een kniebuiging bij het binnentreden van het kerkgebouw, slaat een kruisje en brengt de handen met de vingertoppen tegen elkaar als teken van aanbidding in de richting van het tabernakel, het rijk versierde sacramentshuis waarin het brood wordt bewaard. Wie of wat aanbidt deze persoon? Niet het brood als zodanig, maar Christus in de gestalte van het brood. Bij alle bevreemding die dit gebruik bij protestanten oproept, kan toch niet gezegd worden dat rechtgeaarde rooms-katholieken in het brood iets anders dan Christus zelf aanbidden. Dat neemt natuurlijk niet weg dat met dat brood afgoderij gepleegd kan worden, maar dat kan met de Statenvertaling ook.
Herhaling of representatie
De diepste reformatorische kritiek keert zich tegen de miskenning van het ene unieke offer van Christus. Deze leer zegt dat het offer van Christus in de eucharistie telkens opnieuw moet worden gebracht, wil het effectief zijn voor de gelovigen. Kennelijk, zo luidt de kritiek, is het eenmaal volbrachte werk van Christus niet genoeg. Het moet worden aangevuld door een sacramentele handeling van de kerk in de persoon van de priester. Berkouwer ziet hier de oude dwaling van het synergisme de kop opsteken: de samenwerking tussen God en mens bij het deel krijgen aan de verlossing: God doet wat en de mens doet wat. Gelovig aanvaarden is niet genoeg, je moet er ook wat voor doen. De kerk maakt het verlossingswerk van Christus af. Dit druist in tegen het diepe reformatorische besef van het sola gratia, door genade alleen, en sola fide, door geloof alleen.
Het antwoord uit rooms-katholieke hoek is steeds, dat we de herhaling niet moeten opvatten als een aanvulling op het eenmalige offer van Christus, maar als de herhaalde representatie daarvan. In de liturgische viering wordt het kruisoffer van Christus op mystieke wijze tegenwoordig gesteld, uitgebeeld als realiteit. Voor Berkouwer is deze uitleg niet genoeg. Erger nog, die bevestigt hem alleen maar in zijn bezwaar. Dat de eucharistie wordt voorgesteld als een dramatische opvoering van wat eens gebeurde, maakt voor hem de diepte van de controverse des te duidelijker openbaar. Want juist in deze nadere uitleg treedt zijns inziens de krachteloosheid van het eens gebrachte offer van Christus zonder deze voortzetting pijnlijk aan het licht. Dit offer heeft de aanvulling nodig van het liturgische ritueel.
Rome voelt zich in deze conclusie niet begrepen. Het gaat in het misoffer niet om iets extra’s dat het kruisoffer afmaakt, misoffer en kruisoffer zijn één. Het gaat hier om de zegenrijke toepassing van Christus’ historische offer op de kerk van nu. Toepassing, applicatie, die woorden zijn ons vertrouwd. Waar wíj bij toepassing meteen denken aan het werk van de heilige Geest, denkt Rome bij toepassing primair aan de kerk, waarvan zij belijdt dat die geleid en bekwaamd wordt door de heilige Geest.
Is met het Roomse antwoord de grond voor verdenking van een herhaling en onderwaardering van het eenmaal gebrachte offer van Christus weggenomen? Nog niet helemaal. In de encycliek Mediator Dei uit 1947 wordt gesteld dat het in de mis om een werkelijk offer gaat, een onbloedige offerande, waarin Christus als Hogepriester doet wat Hij eenmaal deed op het kruis, door zichzelf aan de eeuwige Vader op te dragen als een zeer welgevallig slachtoffer (hostiam; vergelijk de naam ‘hostie’ voor het brood). En Hij doet het met gebruikmaking van de kerk. Immink haalt in zijn boek Het heilige gebeurt (2011) verklarende woorden van rooms-katholieke zijde aan – zonder overigens zelf aan de dogmatische discussie deel te nemen – waarin het offer van de kerk van het offer van Christus wordt onderscheiden. Het lijkt wel of die mooie woorden ‘representatie’ en ‘applicatie’ de voor reformatorische oren harde uitspraken over de herhaling van het offer wat proberen te verzachten, zonder ze werkelijk te veranderen; alsof ons daarmee zand in de ogen wordt gestrooid. Want hoe je het ook wendt of keert, steeds weer moet het verzoenende offer aan de Vader worden gebracht. Spreekt Rome zichzelf niet tegen?
Kantelmoment
Tot hiertoe zijn we nog niet boven de analyse van Berkouwer uitgekomen. Toch denk ik dat er meer te zeggen valt. Wat mijzelf betreft is er een kantelmoment geweest waarop ik de roomse leer van het misoffer anders ben gaat verstaan, alsof ik ineens dichter bij de intentie kwam. Het moment vond plaats tijdens een bijeenkomst van de Raad van Kerken in mijn vorige gemeente, Emmeloord. Mijn roomse collega Johan te Velde en ik zouden een korte uitleg geven van de praktijk en de beleving van eucharistie en avondmaal in de kerk die wij dienden. Wat ik daar zelf gezegd heb, weet ik niet meer precies, maar van wat hij naar voren bracht staat me onder meer het volgende nog bij. In de eucharistie wordt het offer van Christus door de priester aan God aangeboden. De kerk is daarin met de priester verbonden. In de eenheid met Christus vormen zij zijn lichaam. Dit trof mij, omdat in de protestantse beleving de richting van handelen precies andersom is. Niet de gemeente die in eenheid met Christus aan God het offer van Christus aanbiedt, maar Christus die van God uit ons tegemoet komt en voor ons de gemeenschap met God opent.
Deze uitleg wierp voor mij licht over de kwestie of de roomse mis nu wel of niet een herhaling en daarmee een miskenning van het unieke offer van Christus is. De representatie van het kruisoffer in de eucharistie is de manier waarop de betekenis van het offer van Christus wordt gevierd. Dat gebeurt door het aan te bieden aan God en Hem te danken voor de redding die Hij op deze manier geboden heeft. ‘Offeren’ betekent hier niet het offer van Christus voltooien, maar het offer van Christus aan de Vader aanbieden. Bedenk dat het woord ‘offeren’ van het Latijnse offerre komt, en dat heeft de betekenis ‘aanbieden’, ‘opdragen’. De mis is dus geen herhaling van het enige offer van Christus aan het kruis, dat uniek is, maar de herhaalde liturgische voltrekking van de kracht ervan.
Tegen deze achtergrond is het begrijpelijk dat door conservatieve kardinalen ervoor wordt gepleit de mis op te dragen met de rug naar de gemeente. De priester vertegenwoordigt op dat moment immers niet Christus die zijn lichaam en bloed aan de gemeente aanbiedt – de beweging zoals die in protestantse kerken wordt ervaren –, hij vertegenwoordigt de gemeente die in eenheid met Christus het offer van Christus aan God aanbiedt. Dat maakt het verdedigbaar dat hij dezelfde kant op kijkt als de gemeente.
Twee theologische vragen
We hebben eerder gezien dat Berkouwer de representatiegedachte niet overtuigend vond als nadere uitleg van de herhaling van het offer van Christus. Ook het tegenwoordig stellen van Christus’ offer doet zijns inziens afbreuk aan het eenmalige en afdoende karakter van wat Christus deed. Zelfs voedt deze voorstelling van zaken naar zijn mening de denklijn van het synergisme en doet daarmee afbreuk aan het sola gratia. Om zijn oordeel nader te toetsen zoek ik antwoord op twee theologische vragen. De eerste is: betekent het herhaalde opdragen van het kruisoffer van Christus aan God per implicatie niet toch, dat afbreuk wordt gedaan aan de uniekheid en de volmaaktheid van dat ene offer van Christus aan het kruis? En de tweede vraag luidt: is dit herhaaldelijk opdragen van het kruisoffer door de kerk in eenheid met Christus niet een vorm van synergisme?
Wat de eerste vraag betreft: de voortdurende aanbieding van het offer van Christus aan de Vader komen we in het Nieuwe Testament ook tegen. In Hebreeën 9:12 lezen we dat Christus met zijn eigen bloed eens voor altijd binnengegaan is in het ware heiligdom, de hemel. Wat doet Hij daar met zijn bloed? Het staat er niet met zoveel woorden, maar de analogie met wat de hogepriester in het Oude Testament op Grote Verzoendag in het allerheiligste deed, maakt het aannemelijk dat Jezus zijn bloed offert, aanbiedt aan de Vader. Het is de rituele vorm van wat in Hebreeën 7:25 beschreven staat: Hij kan ieder die door Hem tot God gaat volkomen redden, omdat Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. De voorstelling van zaken lijkt deze te zijn: Christus pleit voor de zijnen op grond van de verzoenende kracht van zijn bloed dat Hij aan de Vader aanbiedt. Hier is zowel sprake van het algenoegzame karakter van zijn kruisdood als van de voortdurende aanbieding van dat offer na zijn opstanding. Het laatste komt niet in mindering op het eerste, het is veeleer de effectuering ervan.
Wat de tweede vraag betreft: de roomse leer voegt daaraan toe dat Christus zijn offer aan de Vader aanbiedt in verbondenheid met de kerk, die dat dus samen met Hem doet. Is dat synergisme? Niet als we het volgende bedenken. In Romeinen 6:5 zegt Paulus, dat wij, gelovigen, samengegroeid zijn met hetgeen gelijk is aan de dood van Christus, en in het volgende vers dat onze oude mens mee gekruisigd is. Hier wordt de gedachte opgeroepen dat wij participeren in zijn sterven. Is het dan zo’n rare gedachte dat wij met Hem participeren in het aanbieden van zijn offer? Is dit synergisme, of is het de liturgische uitbreiding en viering van onze participatie aan Christus? Wat mij betreft het laatste. De snoeiharde kritiek van Berkouwer is wat mij betreft dan ook over de top.
Oecumenische documenten
Op een mooie manier heeft het Limarapport uit 1982 de offergedachte verbonden met de gedachtenis aan Christus’ dood: de gedachtenis is niet slechts een terugdenken, maar een lofprijzend vertellen van Gods grote daden, die door de cultische viering hier en nu aanwezige werkelijkheid worden, als tegenwoordigstelling van een heilsdaad uit het verleden. En een studiedocument van de Lutherse Wereldbond en de Pauselijke Raad ter bevordering van de eenheid uit 2013 verklaarde uitdrukkelijk, dat het offer van Christus niet kan worden voortgezet of herhaald, vervangen of aangevuld. Wel kan en moet het telkens opnieuw in het midden van de gemeente werkzaam worden (Vom Konflikt zur Gemeinschaft).
Slot
Dat de roomse eucharistie afgoderij en een verloochening van Christus’ kruisoffer zou zijn, is een te hard oordeel. We staan als roomse en protestantse gelovigen dichter bij elkaar dan de catechismus stelt, ook al is de voorstelling van wat er aan de maaltijd gebeurt verschillend: Christus samen met de gemeente richting God of andersom: Christus samen met de Vader richting de gemeente.
Des te meer doet het mij pijn dat ik van deelname aan de eucharistie wordt uitgesloten, omdat ik de wezensverandering van brood en wijn niet belijd. In de woorden van Christus ‘Dit is mijn lichaam’ gaat het toch om een geheimenis; de werkelijkheid gaat al onze voorstellingen en woorden te boven. Moet dan een leerstellig geijkte formulering van dit geheim mij in de weg gelegd worden om de gemeenschap der heiligen te vieren? Soms maak je het mee dat je als niet-rooms-katholiek christen uitgenodigd wordt aan de eucharistie deel te nemen. Mijn vrijmoedigheid om aan die uitnodiging gehoor te geven is, dat de maaltijd van de Heer niet aan een denominatie toebehoort, maar van Christus is.
Ds. Bert Loonstra is predikant (CGK) te Gouda. Mailadres:
- Raadplegingen: 5327