31e jaargang nr. 1 (sept. 2016)
thema: Spreken over God
G. van Meijeren
Kroniek
Verbeeldingskracht
Deze kroniek schrijf ik de dag na ‘Nice’. Veel is op dit moment onduidelijk, maar helder is wel dat het - opnieuw - om een terreurdaad gaat. Essentieel voor terreur is het zaaien van angst. ‘Gewone’ mensen, onschuldige passanten worden het slachtoffer van een door idealen bezeten daad. Volstrekt willekeurig worden mensen gedood ter wille van een groter ‘goed’.
De waarheid van Raymond Aron komt weer aan het licht: ‘Wie bereid is zijn leven voor zijn idealen op te offeren, is zeker nog meer bereid het leven van anderen op te offeren.’ Na elke aanslag ben je geneigd te vragen: hoe bestaat het dat je zoiets kunt doen?
Daar is natuurlijk al veel over geschreven; ik heb Hoe genees je een fanaticus? (2004) van Amos Oz er nog eens op nagelezen; een essay met een ironische, uiterst serieuze ondertoon. Oz, de gelauwerde Israëlische romancier, schrijft niet over terroristen maar over fanatici. Dat is een ander verhaal; niet elke fanaticus is een terrorist, maar alle terroristen zijn wel fanatici.
Interessant is dat Oz de fanaticus omschrijft als altruïst. Fanatici zijn uit op de redding van hun medemens. ‘De heer Bin Laden en lieden van zijn slag hebben niet alleen maar haat voor het Westen. Zo eenvoudig ligt het niet. Ik denk eigenlijk dat zij uw ziel willen redden, dat ze u, ons, willen bevrijden van onze abjecte waarden, van het materialisme, van het pluralisme, van de democratie, van de vrijheid van meningsuiting, van de vrouwenbevrijding…’ Al die dingen zijn volgens moslimfundamentalisten heel erg slecht voor onze gezondheid. 9/11 was derhalve een daad voor ons eigen bestwil, schrijft Oz, want gericht op verlossing. Allereerst op de verlossing van de gematigde moslims, maar uiteindelijk gericht op die van de wereld.
Een ander punt dat Oz te berde brengt is het ontbreken van verbeeldingskracht bij veel fanatici. Oz vertelt hoe een andere schrijver, Sammy Michael, in de taxi zit bij een Israëlische chauffeur die meent dat alle Arabieren gedood moeten worden. In plaats van de chauffeur scherp te veroordelen vraagt Michael door: OK, maar wie moet die taak dan uitvoeren? De politie, het leger? Wie moet het vuile werk doen? De taxichauffeur is van mening dat het werk eerlijk verdeeld moet worden en dat ieder een paar Arabieren voor zijn rekening moet nemen. Sammy Michael concretiseert dat en vraagt dan aan de chauffeur: ‘U werkt net uw huizenblok af, maar net als u op het punt staat te vertrekken hoort u ergens op de vierde verdieping van uw blok een baby huilen. Gaat u dan terug om die baby dood te schieten? Ja of nee?’ Het bleef een ogenblik stil en toen zei de chauffeur: ‘Weet u, u bent een heel wrede man.’
Deze anekdote heeft raakvlakken met het toneelstuk van Albert Camus Les Justes (de rechtvaardigen, 1950). Russische nihilisten beramen aan het begin van de twintigste eeuw een bomaanslag om de Groothertog te doden en zo een rechtvaardige maatschappij te realiseren. De terrorist Kaliayev kan op het beslissende moment de bom echter niet gooien. Niet omdat hij bang is, maar omdat hij kinderen in het rijtuig van de Groothertog ziet zitten. Ontredderd komt hij terug bij zijn medesamenzweerders: ‘Heb je weleens goed naar een kind gekeken? Ze kunnen zo ernstig kijken.’ Sommige kameraden, zoals Dora, hebben begrip. Maar Stepan niet:
Stepan: Ik ben niet gevoelig voor dit soort flauwekul. Op de dag dat wij het besluit nemen ons niet meer druk te maken om kinderen, zijn wij de heersers van deze wereld en is de revolutie een feit. Dora: Op die dag is de revolutie gehaat door de hele mensheid. Stepan: En wat dan nog – als wij maar sterk genoeg in de revolutie geloven om haar de hele mensheid op te leggen. Wij moeten haar verlossen van zichzelf en van haar slavernij.
Dora: En als die hele mensheid de revolutie verwerpt? Als dat hele volk, waarvoor jij vecht, weigert haar kinderen te laten doden? Moeten wij dan toch toeslaan? Stepan: Ja. Dat moet totdat ze er iets van snappen. Ik hou ook van het volk.
Stepan verwoordt exact de ‘altruïstische’ motieven die Oz beschrijft. Omwille van de waarheid, in dienst van de verlossing is er niets anders meer heilig. Zelfs kinderen zijn ten dode opgeschreven. Hadden fanatici maar wat meer verbeeldingskracht, verzucht Oz. Bestond er maar een injectie voor, zodat ze zich daarna ongemakkelijker zouden voelen. Zodat ze van hun voornemens zouden afzien. De verbijsterende werkelijkheid van quatorze juillet 2016 is helaas anders.
Verbeeldingskracht (2)
Van geheel andere orde is de promotie van Rinke van Hell op 29 juni. Van Hell is docent aan de CHE en al jaren in de weer met film. Haar proefschrift Widening the screen (VU en ETF) onderzoekt de functie van films voor de opbouw van de religieuze identiteit bij orthodoxe protestanten. Films blijken een positieve rol te spelen in de geloofsontwikkeling van verschillende categorieën christenen (o.a. zoekers). Zij kunnen werken als een ‘gelijkenis’ bij de kijker, zo stelde Van Hell empirisch vast.
Ik heb het proefschrift van Van Hell nog niet gelezen, maar in het Reformatorisch Dagblad werd de kersverse doctor aan het woord gelaten over haar onderzoek. Daarna leverde dr. S.M. de Bruijn lector nieuwe media aan de Driestar en lid van de RD-hoofdredactie commentaar; eerst via een interview en daarna in een opiniebijdrage. De Bruijn is heel kritisch op het verschijnsel film als zodanig - hij signaleert dat veel kinderen en jongeren zich te buiten gaan aan Internetfilmpjes van vloggers - en ook in relatie tot geloofsvragen. De lector ziet veel meer in het promoten van een goede leescultuur. “Ik ben benieuwd wat er gebeurd was als Van Hell de geïnterviewden drie goede boeken gegeven had in plaats van drie films. Een goed boek is een krachtiger middel voor het nadenken over geloofsvragen, omdat dat veel meer een beroep doet op het voorstellingsvermogen van de lezer.”
In een opiniebijdrage enkele dagen later wijst De Bruijn op de traditionele bezwaren in christelijke kring tegen toneel en - dus - ook tegen speelfilms. “Zou het mogelijk zijn om met een schoon geweten de zonde na te spelen?” Wanneer Van Hell spreekt over de film als gelijkenis wijst De Bruijn op het verbale karakter van de gelijkenissen van Jezus. “(…) zolang er woorden zijn die meer zeggen dan duizend beelden, geef ik de voorkeur aan woorden die de diepte van de waarheid kunnen raken. Tim Keller zegt daarover: “Beelden kapen die waarheid en presenteren een versimpelde versie van Gods karakter. Verbale communicatie zorgt ervoor dat je geest en hart aan de slag gaan om het verhaal voor jezelf te vatten en te verbeelden. Beelden hebben de neiging om je te voeren wat de verbeelding van iemand anders heeft geschapen.”
De reactie van dr. De Bruijn doet me denken aan de positie van de Rechabieten in Jeremia 35. Van hen wordt verteld dat zij de leefregel van Jonadab volgen. Dat wil zeggen: ze drinken nooit wijn, bouwen geen huizen om in te wonen en bezitten akkers noch wijngaarden. De Rechabieten staan heel kritisch tegenover de heersende cultuur en haar uitingen en daarin herinneren ze Israël voortdurend aan haar roeping: blijf bij je Bevrijder en ga niet onder in de Kanaänitische cultuur. Heel mooi is dat aan het einde van Jeremia 35 de Heer belooft dat er altijd nakomelingen van Jonadab de zoon van Rechab zullen zijn die Hem dienen. Met andere woorden: er zullen altijd gelovigen zijn die deze houding belichamen. Het is die distantie ten opzichte van de heersende cultuur die ik herken in de visie van dr. De Bruijn.
Toch blijf ik ook met vragen zitten. Op zich is het hoopvol dat boeken kennelijk onder ‘nieuwe media’ vallen. Binnenkort is het met de ontlezing gedaan. Maar zit er wel een principieel verschil tussen boeken en films? Het RD maakt de laatste jaren steeds serieuzer werk van het bespreken van literaire werken. Daar zijn klassiekers bij en moderne romans, met passages, taalgebruik en tendensen die bij de recensenten lang niet altijd in goede aarde vallen. En toch worden daarin thema’s aan de orde gesteld die in onze cultuur leven. Trage vragen die te denken geven, verlangens naar waarheid, naar troost en verzoening. De strijd tussen goed en kwaad. Verraad, onmacht en schuld. Kortom, de grote thema’s van ons menselijk leven en geloven, die ervoor zorgen dat ik het bestaan beter begrijp. Mag je die grote thema’s naspelen in een film, vraagt dr. De Bruijn. Mag je ze wel opschrijven in een roman? Mag je ze voor ogen stellen als je bijvoorbeeld het Oude Testament leest?
In zijn essays over film laat Willem Jan Otten (Het museum van licht, Droomportaal) zien hoe het kan: kijken naar een film, echt kijken en daarop reflecteren. Ik ben het met De Bruijn eens dat er nood is aan goede mediaopvoeding, maar dat begint waar vandaag de dag verhalen worden verteld, in films en series, de seismografen van onze tijd. Als ik ook Tim Keller mag citeren (woord vooraf in Mike Cosper The stories we tell): in de cinema van onze tijd laten filmmakers het diepgewortelde kwaad zien, de krachteloosheid van de menselijke natuur en de noodzaak van vergeving en van liefde en verzoening. God laat zichzelf niet zonder getuige zijn ‘he makes even the wrath of man to praise him’. (Psalm 76). Of Keller daarmee voldoende recht doet aan het verschijnsel film laat ik hier nu in het midden. Hij opent wel een weg om films en series – ook vanuit een meer Rechabitische positie – volstrekt serieus te nemen. Hoogste tijd voor een filmrubriek in het RD.
Verbeeldingskracht (3)
Een film die ik dr. De Bruijn beslist kan aanraden is Spotlight. Verrassend maar terecht won de film in 2015 de Oscar voor beste film. Ook hier wordt een verhaal verteld, zelfs waargebeurd. Onderzoeksjournalisten van de Boston Globe bijten zich vast in aanwijzingen over seksueel misbruik door rooms-katholieke geestelijken. Het blijkt een topje van de ijsberg. Tientallen priesters zijn betrokken en de kerkleiding houdt een enorme doofpotcultuur in stand. Hun onderzoek brengt wereldwijd een sneeuwbaleffect op gang rond de aandacht voor seksueel misbruik in pastorale relaties. Het verhaal dat de film vertelt is niet heldhaftig. Gaandeweg wordt duidelijk dat er al veel eerder signalen van klokkenluiders naar de redactie waren gekomen. Daaraan werd toen geen waarde gehecht, mede onder druk van de kerk. Dankzij de vasthoudendheid en de journalistieke intuïtie van de nieuwe hoofdredacteur komt er evenwel beweging en vindt er zelfs een doorbraak plaats.
Maar, hoe bewerk je zo’n Doorbraak als je te maken hebt met een Systeem als opponent? Volgens Chris van der Heijden (De Groene, 23 juni) is dat de kernvraag van het legendarische boek Tegels lichten van journalist H.J.A. (Henk) Hofland, die in juni overleed. Hofland behoorde tot een generatie journalisten en schrijvers (‘welingelichte kringen’) die jarenlang het publieke debat heeft bepaald. Rond de eeuwwisseling werd hij uitgeroepen tot ‘journalist van de eeuw’ een aanduiding die zeker met zijn staat van dienst als kritische waarnemer te maken heeft, maar waarschijnlijk ook is ingegeven door het feit dat Hofland tot het einde toe bleef schrijven, als laatst overgeblevene van zijn generatie. Tegels lichten heeft als ondertitel Ware verhalen over autoriteiten in het land van voldongen feiten en geldt als een klassieker voor de onderzoeksjournalistiek. In verschillende media werd in een zekere weemoed omgekeken naar het tijdperk Hofland en ik voel dat wel mee. Belangrijker lijkt me hoe het met de journalistiek verder gaat. Nieuwssites lijken steeds meer op elkaar en bevatten korte ANP-achtige berichtjes. Er zijn wel enkele kleine initiatieven rond onderzoeksjournalistiek maar het houdt niet over. Dat geldt ook bij christelijke media. Niet het RD of ND, maar de Correspondent publiceerde kritisch over de gemeente van David Maasbach. (Met op tv in Een Vandaag een steeds herhaalde losgezongen quote uit een preek). De journalistieke inspanning bij de EO lijkt inmiddels tot een minimum beperkt. Door bezuinigingen en ‘het veranderende (journalistieke) medialandschap’, is er gekozen voor ‘kortlopende, ambitieuze en inhoudelijke producties’ zoals dat heet. Programma’s als Rot op naar je eigen land met een hoog buzz-gehalte. Misschien is het een romantisch beeld van journalistiek, à la Kuifje, maar juist van christelijke media verwacht ik dat zij aan ‘waarheidsvinding’ doen en ontwikkelingen kritisch en genuanceerd volgen, zonder voorbehoud, zoals in Spotlight. Anderzijds zouden we in de kerk gerust meer oog - en gebed - mogen hebben voor het journalistiek metier. Onafhankelijke, deskundige journalisten zijn belangrijke informanten in de zoektocht naar waarheid en recht. Het is niet de eerste keer dat machtigen van hun tronen worden gestoten door onthullende, goed onderbouwde reportages. Evenmin is het de eerste keer dat journalisten hun werk onder gevaarlijke omstandigheden moeten verrichten, of zelfs met de dood moeten bekopen. Terwijl ik dit schrijf is er in Turkije een staatsgreep bezig. Je ziet in real time beelden uit Istanbul en Ankara - we leven tenslotte in een informatiemaatschappij - maar je weet niet echt wat je ziet. We hebben betrouwbare uitleggers nodig.
Verbeeldingskracht (4)
Bekend is het verhaal van prof. G. van der Leeuw, theoloog en minister van onderwijs die op een Amsterdams terras de verzuchting hoort: ‘waar moet dat toch heen?’ Waarop Van der Leeuw intervenieert: ‘wie heeft u gezegd dat het ergens heen moet?’
In het licht van ‘de toestand in de wereld’, oog in oog met zoveel zinloosheid en absurditeit, is dat een terechte vraag. Maar de strekking van de Schriften in Oude en Nieuwe Testament is anders. Niet omdat de bijbelschrijvers onze werkelijkheid miskennen, juist niet. Maar omdat zij weet hebben van een belofte.
Dostojevski heeft dat begrepen. Zijn grote roman Boze geesten (1872), ook vertaald als Demonen en Duivels zou je het oerboek over terrorisme kunnen noemen en heeft Camus geïnspireerd voor bovengenoemd toneelstuk. Het is een boek vol samenzwering en verblinding, moord en zelfmoord. Aan alle kanten hebben boze geesten vrij spel. Maar helemaal aan het begin van het boek – als motto – neemt Dostojevski een passage uit Lukas 8 op. Het verhaal van de boze geesten die ten onder gaan; van de bezetene die van zijn demonen bevrijd, aan Jezus’ voeten zit. Mens geworden. Gekleed en bij zijn volle verstand.
Een gelijkenis van het Koninkrijk, die mijn verbeeldingskracht ver te boven gaat en toch als belofte voor ons staat. Niet de waanzin en de demonie hebben het laatste woord. Het laatste woord is aan Hem die het Licht voor de wereld is. En daarom durven we hopen op de dag dat over deze bezeten wereld het Rijk van de vrede opgaat.
Ds. Gerrit van Meijeren is predikant in algemene dienst (PKN) en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
- Raadplegingen: 5087