31e jaargang nr. 2 (nov. 2016)
thema: Helden
G.C. den Hertog
Vaste grond?
Kroniek
Het is me nog nooit overkomen dat ik lang bleef rondlopen met de troonrede, maar dit jaar was dat toch het geval. Het waren meteen al de openingszinnen die mij troffen. Voor deze kroniek heb ik er zelfs haast genoeg aan: ‘Nederland heeft de laatste jaren weer vaste grond onder de voeten gekregen. De financieel-economische crisis ligt achter ons.’
Of dat laatste inderdaad het geval is, weet ik niet, ik lees wel andere berichten over de eurozone, over de euro zelf en de mogelijke gevolgen van de Brexit. Maar eerlijk, dat weet ik gewoon niet. Nee, het gaat me om de twee geciteerde zinnen samen, en ook achter elkaar. Daar staat toch: grond onder de voeten hebben is er financieel-economisch weer bovenop komen.
Dat het inderdaad zo bedoeld is, laat zich afleiden uit wat er onmiddellijk op volgt: ‘Wij leven in een welvarend en aantrekkelijk land, ook in vergelijking met andere landen, en beschikken over goede voorzieningen, een goede infrastructuur en een sterke rechtsstaat. We hebben heel veel om trots op te zijn en op verder te bouwen.’ Mijn liefje, wat wil je nog meer, zou je denken. Alle reden tot diepe tevredenheid. We mogen trots op Nederland zijn.
Maar dan: ‘Tegelijkertijd zijn in de maalstroom van alledag onrust en onbehagen kenmerken van deze tijd.’ Onrust en onbehagen. Het zijn ‘kenmerken van deze tijd’, maar wat is er aan de hand, waar komt het vandaan? Het is weinig grijpbaar. En dat is precies het probleem. Er woelt iets. Iets onbestemds. Het klinkt niet goed, zelfs enigszins onheilspellend: onrust en onbehagen.
We kunnen er allemaal ons het nodige bij denken. Onderbuikgevoelens, populisme, onvrede over de graaicultuur met haar bonussen, de organisatie van een Oekraïenereferendum ontbloot van enige positieve visie en/of echte ernst, maar wel onvrede verenigt, en aan de andere kant van de Noordzee een campagne voor Brexit zonder te beseffen dat je met heel serieuze dingen bezig bent. Wat zit erachter?
In Trouw van 6 oktober neemt Thierry Baudet, één van de drijvende krachten achter het Oekraïenereferendum, vanwege zijn politieke aspiraties afscheid van het ‘Filosofisch Elftal’ dat in die krant regelmatig commentaar geeft. Er moet meer democratie komen, stelt hij, ‘elk jaar een of twee grote referenda, als correctie op de regerende klasse’. Ik zie het al voor me. Rond een beperkt en versimpeld thema gaan malcontenten proberen mensen te mobiliseren, om vervolgens de regering met de gebakken peren te laten zitten. Nederland herinrichten met de samenleving als een soort Veiligheidsraad met vetorecht. Ja, en met de kans dat de opkomst niet veel meer wordt dan tweeëndertig procent.
Prof. Frank Ankersmit, een blijvertje in het ‘Filosofisch Elftal’ van Trouw, reageert: ‘Je kunt zoveel referenda organiseren als je wilt, staten worden eenvoudigweg niet meer gestuurd door de zogenaamde volkswil, maar door de eisen van de financiële sector, bij wie de staten diep in het krijt staan.’ Dat vrolijkte me ook niet echt op. Dat hij niet veel in referenda ziet, komt niet omdat hij regeringen een eigen verantwoordelijkheid toekent, maar omdat de beslissingen over richting en toekomst heel ergens anders vallen. Ankersmit is geen SP-er, bij mijn weten, maar eerder een liberaal. Des te opvallender zijn taxatie.
Nieuw is dit geluid overigens niet. De macht van de banken en de markt is immens. De Occupy-beweging is niet voor niets ontstaan, en de onvrede onder de bevolking heeft veel te maken met de exorbitante salarissen en bonussen in de financiële sector. De Panama papers hebben het beeld alleen maar bevestigd. De boodschap is steeds weer ten diepste dezelfde: het is het geld dat regeert en de graaiers hebben de hele wereld.
Hoe zei de regering het ook weer? ‘Vaste grond onder de voeten’?!
Onbehagen
Het woord ‘onbehagen’ viel in de troonrede. Daar heb ik met name op lopen ‘kauwen’. Ik herinnerde het me uit de titel van de Nederlandse vertaling van het boek van Simon Schama over ons land in de Gouden Eeuw: Overvloed en onbehagen (The Embarassment of Richess). Dat boek ging niet over de eenentwintigste eeuw, maar had toch iets van een spiegel. Direct met het oog op onze tijd geschreven was het boek van Ad Verbrugge uit 2004: Tijd van onbehagen. Filosofische essays over een cultuur op drift. Daar heb ik ook weer in zitten bladeren. Maar recentelijk is – ongeveer gelijktijdig met de troonrede – een essay van Bas Heijne verschenen: Onbehagen. Nieuw licht op de beschaafde mens. Twee filosofen, Frank Meester en Coen Simon, hebben Heijne de vraag voorgelegd om vanuit Freud’s Das Unbehagen in der Kultur onze tijd eens onder de loep te nemen. Freud zag twee ‘principes’ in ons innerlijk om de voorrang strijden: het ‘lustprincipe’ en het ‘realiteitsprincipe’. Het ‘lustprincipe’ wil alleen maar onmiddellijke en ongeremde bevrediging van onze behoeften, het ‘realiteitsprincipe’ beseft dat je er niet ver mee komt: je kunt je maar beter inhouden en aanpassen (Je hebt dus een probleem als je lucht geeft aan je ‘lustprincipe’, terwijl de microfoon openstaat, zoals de heer Trump ons daar rijk illustratiemateriaal van levert.)
De vraag aan Heijne is of het ‘realiteitsprincipe’ niet steeds meer is gaan samenvallen met het ‘lustprincipe’. Anders gezegd: waar het vroeger hoogst ongepast was om je ‘passie’ tot norm te verheffen, inmiddels vereist het ideaal van authenticiteit dat we dat nu juist wél wel doen. Als voorbeeld noemen ze Wilders’ Marokkanen-quote: als het volk minder Marokkanen wil, dan ‘gaan we dat regelen’. Deze ontwikkeling zegt ook het nodige over hoe de samenleving in elkaar steekt. Met behulp van ons internetgedrag worden onze wensen en behoeften nauwkeurig in kaart gebracht en worden advertenties en aanbiedingen op maat aan ons voorgehouden. Er is zelfs sprake van dat we bepaalde goederen zonder ze besteld te hebben alvast geleverd krijgen, met uiteraard het recht ze terug te sturen. Maar dezelfde mensen die uitvogelen waar ik wel interesse in heb, hebben ook nagegaan of de levering-zonder-bestelling voor hun firma’s financieel uit kan. Het kan dus, anders zouden ze er niet aan beginnen. Dat wordt dus het hele jaar een Sinterklaasgevoel, wakker worden met de opwinding dat er mogelijk iets leuks bezorgd gaat worden! Fantastisch, je bent niet meer afhankelijk van anderen die maar heel af en toe aan je denken en steevast met het verkeerde cadeau aan komen zetten!
Maar nu Heijne. Hij is zelf groot geworden met het ‘naoorlogse verlichtingsdenken’ en heeft meegemaakt hoe op allerlei bijeenkomsten van gelijkgezinde ‘progressieve optimisten’ de weigering heerste om zich serieus met allerlei onderbuik-sentimenten bezig te houden (23). Inmiddels lukt dat niet meer. Er is ‘iets fundamenteels in ons mensbeeld aan het verschuiven’ (28). ‘Het individu ziet zijn burgerschap, zijn band met de samenleving, niet langer als een bewust proces, waarbij hij zijn keuzes en opvattingen kenbaar kan maken en zodoende bijdragen aan het idee van gemeenschap. Hij ziet zich steeds meer gereduceerd tot een te monitoren object, waarvan de toestand, het gedrag en de risico’s samengevat kunnen worden in tabellen. Samen maken die tabellen uit hoe de samenleving naar hem kijkt. Hoe hij naar de samenleving kijkt, doet er dan veel minder toe.’ (30) Heijne legt een link met het moderne hersenonderzoek en ziet een paradox ontstaan: hoe dieper de wetenschap – die ons toch vrij en autonoom zou maken?! – binnendringt in ons binnenste, des te minder vrijheid blijft er per saldo over. Heijne gebruikt het woord ‘cynisme’ om de huidige situatie aan te duiden (27). Hij biedt geen uitweg, zelfs niet een aanzet ertoe. Zijn essay loopt uit op de constatering dat ‘de mens zich niet rationeel laat beheersen’ en dat beschaving geen ‘blijvende garantie is tegen menselijke agressie en vernietigingsdrang’. Hou de tegenkrachten in de gaten en hoed je voor de barbaar in je omgeving en – in jezelf (73). Daar moeten we het mee doen.
Het word ‘cynisme’ viel. Emeritus hoogleraar filosofie Paul van Tongeren uit zijn zorg erover op 8 september j.l. in Trouw: ‘Het cynisme dat ik overal bespeur – bij politici, journalisten en bij mezelf – (...) lijkt qua verschijning en qua hardnekkigheid sterk op wat Nietzsche beschreef als nihilisme: de ervaring te doorzien als bedrog waar je in zou willen geloven. Dat is een zelf-ondermijnende ervaring.’ Ja, dan begrijp ik ineens waarom zich onbehagen van ons meester maakt.
Bij Van Tongeren lees ik ook de diagnose van de huidige samenleving als speelbal van financiële belangen en mechanismen, maar met een andere spits: ‘De kiezer is geen burger meer, maar een consument. Zo wordt hij ook voortdurend aangesproken: “de automobilist”, “de zorggebruiker”, “de huizenbezitter”. En dan beginnen Rutte en andere VVD’ers nu plotseling over “normen” die we weer zouden moeten stellen, als oplossing van het integratieprobleem. Terwijl die partij zelf al jaren een beleid voert waarin marktwerking de enige toetssteen is. Wat kunnen mensen anders dan cynisch worden van dit politieke bedrijf? Natuurlijk moeten we een norm stellen. De vraag is alleen: wat is die norm, waar leg je de grens? Vragen die je slechts kunt beantwoorden vanuit een idee over een gemeenschappelijk goed. Als je zulke dingen alleen maar roept, zonder ook maar een seconde de indruk te geven dat je erover na wilt denken, dan heeft het geen enkele zin en zal het enkel het cynisme versterken.’
Het ontbreekt ons aan een ‘idee over een gemeenschappelijk goed’, aldus Van Tongeren. Hoe erg is dat?
‘Onze cultuur is zoveel beter’
Het kopje hierboven is een citaat. Dat schrijf ik niet omdat ik bang ben voorwerp van onderzoek te worden naar plagiaat, maar omdat ik niet graag zou willen dat iemand denkt dat ik dit vind. Het is van onze minister Schippers in haar H.J. Schoo-lezing, op 5 september van dit jaar. De titel: ‘De paradox van de vrijheid’.
Die zin komt niet uit de lucht vallen. Hij volgt op deze passage: ‘Rita Verdonk accepteerde niet dat een islamitische man weigerde om haar de hand te schudden. Zij maakte daar terecht een punt van. Ze verdient daarvoor alle lof, maar kreeg ook veel onverwachte kritiek uit progressieve hoek. Want: “Als handen schudden met vrouwen nou niet wordt geaccepteerd in de cultuur van deze groep, dan moeten we daarvoor alle begrip hebben. Alle culturen zijn gelijkwaardig.”’
De rede van Schippers is een loflied op de vrijheid, maar wat voor vrijheid is dat? Het voorbeeld van die islamitische man die geen hand wilde geven dateert al van jaren geleden. Mevrouw Verdonk was nog minister en niet al roemloos met haar nieuwe partij ‘Trots op Nederland’ van het toneel verdwenen. Maar het wordt weer van stal gehaald en als heldere illustratie opgevoerd.
We hebben in ons land niet veel joden meer, helaas. Maar diegenen onder hen die zich aan de halacha – de joodse geboden en verboden – houden zullen een vrouw geen hand geven als er ook maar enige kans is dat zij ongesteld is, en dus hen zou kunnen verontreinigen. Als ze geen hand geven, is dat gebrek aan respect? Is dat weigering zich aan te passen? Dat is het allemaal niet. Het weerhoudt hen er niet van om zich zeer respectvol tegenover vrouwen te gedragen.
De man die mevrouw Schippers nu weer van stal haalt, is een moslim. Het zou kunnen dat hij op vrouwen neerziet. Maar het hoeft niet. Zou het ook van respect voor een andere cultuur en godsdienst kunnen getuigen om je af te vragen of er voor hen belemmeringen bestaan om zich naar onze gebruiken te voegen? Minister Schippers zegt fel: ‘Wie mij niet de hand wil schudden omdat ik een vrouw ben, trekt mijn gelijkwaardigheid in twijfel.’ Is dat zo? Als er voor orthodoxe joden in ons land geen echte ruimte meer is, geen koosjer vlees geslacht mag worden, zegeviert dan de hoog geroemde ‘tolerantie’ of is ze ten onder gegaan?
Minister Schippers zet vol in op vrijheid als zelfontplooiing. ‘Vrijheid gaat niet alleen over onszelf.’ Nee, we moeten het anderen ook gunnen. Maar die vrijheid is dan de vrijheid zoals die de VVD – en niet alleen hen – voor ogen staat: ‘Onze vrijheid is nú, onze kansen kun je nú pakken, onze welvaart kun je nú hebben, jouw kinderen kunnen het beter krijgen dan jij nu. Je mag nu van het leven genieten, muziek luisteren, een feestje vieren, jezelf ontplooien, verliefd worden. Als we een echte keuze bieden, is de onze zoveel beter.’
Minister Schippers begrijpt dan ook heel goed dat mensen in het Midden-Oosten en Afrika ‘onze cultuur zoveel beter [vinden] dat zij hun leven op het spel zetten om hiernaartoe te vluchten.’ Maar het moet maar niet. We kunnen toch moeilijk ‘onze veiligheid en onze verzorgingsstaat nog verder onder druk zetten’?!
De titel dekt de lading: de paradox van de vrijheid. Maar een dergelijke invulling van wat vrijheid moet heten is voor mijn besef hol, schreeuwerig en uitgewoond. Ik blijf met onbehagen achter.
Prof. dr. Gerard den Hertog is hoogleraar systematische theologie aan de TUA. Mailadres:
- Raadplegingen: 3861