Skip to main content

31e jaargang nr. 4 (maart 2017)
thema: Liturgie als oefening voor het leven

W.P. Vermeulen
Zingen als God’s companion

Bis orat, qui bene cantat. Dit gevleugelde woord, toegeschreven aan Augustinus, onderstreept het belang van zingen. Zingen, góed zingen, is twee keer bidden. Het belang van zingen en muziek als gave van onze Schepper, bedoeld om door ons als schepsels aan Hem te worden teruggegeven, is daarmee duidelijk neergezet. Maar hoe voeren we in de gemeente het gesprek over zang en muziek in de liturgie op deze toonhoogte?

In dit artikel wil ik proberen daarvoor een voorstel te doen. Dat doe ik door in de eerste plaats te zoeken naar een stuk gemeenschappelijke grond. Grond waar iedere lezer, iedere christen (hoog inzetten kan soms geen kwaad) op zou moeten kunnen staan. Natuurlijk, dat vraagt zorgvuldig luisteren, bewust meedenken, wellicht het relativeren van je eigen gelijk. Maar als dat op een manier gebeurt van een gezamenlijke zoektocht naar een gemeenschappelijke focus en niemand het idee heeft bij voorbaat 2-0 achter te staan, kunnen er mooie dingen gebeuren.

Die common ground zoek ik in een kleine bezinning op de vraag waar het in de liturgie, in het spoor van Augustinus en in gesprek met Samuel Wells, ook al weer om begonnen was. Vervolgens spits ik toe op de rol van muziek en zingen in de liturgie. Ten slotte bespreek ik enkele pressing issues, zaken op het gebied van liturgie waar veel gemeentes zich op dit moment toe hebben te verhouden.

Wat is liturgie ook al weer?
Het boek waarin Samuel Wells zijn gedachten over liturgie het meest uitgebreid weergeeft, heeft de veelzeggende titel God’s companions (Oxford 2006, nummers tussen haakjes in het vervolg verwijzen naar pagina’s van dit boek). Met deze titel maakt Wells meteen al een beslissend statement: ‘To be God’s companions: that is the nature and destiny of humankind’ (1). Een companion, zegt hij, is iemand met (com) wie je je brood (panem) deelt. Iemand met wie je op vertrouwde voet staat: een kompaan, een metgezel voor altijd. Daarmee is voor Wells zowel iets gezegd over onze menselijke oorsprong als over onze bestemming. We komen vanuit een situatie waarin we op vertrouwde voet stonden met onze Schepper, ons niet door Hem bedreigd voelden wanneer Hij in de koelte van de avond door de hof van Eden wandelde om met ons te spreken, zoals Genesis 2 het verwoordt. En eens zal er weer een situatie zijn waarin we als mensen die zelfde vertrouwelijke omgang met onze Schepper zullen hebben. Dan is het eschaton aangebroken. Tussen die twee brandpunten speelt het grote gebeuren van de wereldgeschiedenis zich af en daarmee ook de kleine gebeurens van onze individuele levens.

Wells zet dus fundamenteel en groots in: bij God. En dan niet zomaar bij God in algemene zin, maar bij de God die in Jezus Christus zijn diepste woord gesproken heeft en die ons ‘zijne vriendschap biedt’ (Ps. 103, vgl. ook bv. Joh. 15). Dat bepaalt Wells’ denken over de wereldgeschiedenis, over individuele levens, over ethiek en ook over liturgie. Ik vind dat een verademing. Veel spreken en denken over liturgie vertrekt vanuit een andere positie, namelijk onze behoefte. We vinden dingen ‘fijn’ of ‘niet fijn’ en that’s it. Ik betrap mezelf daar net zo goed op. Maar wie tilt het gesprek en ons denken op een hoger plan en herinnert ons aan de grote theologische dimensies van ons bestaan en daarmee ook aan de theologische dimensies van de liturgie?

Van Wells leer ik dat de kleine beslissingen die je als gemeente neemt met betrekking tot de liturgie, bepaald worden door grote en diepliggende overtuigingen met betrekking tot de vraag wie God is en van daaruit wie je als gemeente zelf bent. Wells zelf neemt hij hierin een niet mis te verstaan uitgangspunt: ‘This study is founded on one definitive choice: God’s original choice never to be except to be for us in Christ’ (1). In het geheel van de wereldgeschiedenis, tussen schepping en eschaton, heeft God op een beslissende manier gesproken: in Jezus Christus. In een ander boek, Improvisation, laat hij zien dat de keuze van God om Immanuël te zijn, God-met-ons, niet uit de lucht kwam vallen, maar een beslissend moment is in een veel langere geschiedenis, door hem aangeduid met de aan het toneelwereld ontleende metafoor ‘drama’ (zie hiervoor uitgebreider het artikel van Hendrik Mosterd). Dit ‘drama’ is een vijfakter, met achtereenvolgens de schepping, Israël, Jezus Christus, de kerk en het eschaton als bedrijven. Stuk voor stuk betreffen deze ‘aktes’ daden van God. Wells’ focus blijft consequent theocentrisch. Het is God die zich naar ons toewendt, ons zijn vriendschap biedt en daarbij alles behalve karig is. ‘God gives his people everything they need to worship him, to be his friends, to eat with him’ (1). Dat is voor Wells een absolute grondgedachte. God geeft ‘mild en overvloedig’ (Ps. 81) en de liturgie is de plek waar dit wordt geoefend, geleerd en gevierd. We komen als gemeente voor Gods aangezicht, belijden onze schuld, ontvangen er vergeving, horen het Woord, laten ons op onze juiste plek in het drama zetten, breken het brood, bidden samen, worden gezegend en ten slotte weer heengezonden.

En het zingen dan?
Het verbaast niet dat zingen, in dit kader gedacht, meer is dan een eventueel te missen omlijsting van de preek. Zingen is in Wells’ optiek ‘chief end of all human beings’ (152). In lijn met Paulus pleit hij voor het zingen van psalmen, hymnen en geestelijke liederen, waarbij hij een opvallend pleidooi houdt voor de plaats van de psalmen. De psalmen verkennen alle hoogten, breedten, lengten en diepten van het geloofsleven. De psalmisten zijn gepassioneerd, vol vertrouwen, in mystieke vervoering en verwonderd, maar ook brutaal, trots, gegriefd en in vertwijfeling. ‘But never sentimental’ (153). De psalmen schilderen een wereld waarin geen gedachte te erg is om te benoemen, geen gevoel te angstig om uit te drukken.

Voor Wells spelen de psalmen een onmisbare rol in het zelfverstaan van iedere christen. Waarom? Omdat de liturgie in het algemeen ons ‘inplugt’ in het grote kosmische drama van de geschiedenis van God met de mensen en het zingen van de psalmen in het bijzonder ons verbindt met twee onmisbare akten in dat drama: Israël en Jezus Christus. De psalmen zijn immers de liederen van Israël, liederen die Jezus Christus, de Messias uit Israël voortgekomen, op cruciale momenten in de mond nam om zichzelf te duiden. Met andere woorden: wil de kerk werkelijk kerk zijn en haar plek in Gods kosmische drama op een gelovige en gewetensvolle manier innemen, dan kan ze niet om de psalmen heen. ‘The congregation sings the hymnbook of ancient Israel over and over again, not just to learn and learn from the story the Psalms tell, but gradually to become what they sing, a human psalm themselves’ (153, cursief van mij).

Worden wat je zingt. Dat brengt me bij een volgend punt. Wells is zich er grondig van bewust dat zingen als fysiek-mentale handeling ook werkelijk iets teweegbrengt. Een openingslied in een dienst, bijvoorbeeld, bindt de gemeente die uit alle hoeken en gaten van het dorp, de stad of zelfs de regio naar dezelfde plek is toegekomen bijeen. Goedgekozen liederen op andere plekken in de dienst hebben de kracht om bepaalde aspecten van bijvoorbeeld de schriftlezing, de schuldbelijdenis of de verkondiging te onderstrepen.

‘If joy, praise, and thanksgiving really are the true expression of human fulfillment - if humans truly were made to glorify and enjoy God forever - then this moment in the liturgy (het zingen, wpv) should be the foundation of Christian anthropology´ (155, mijn cursief).

Pressing issues
De inzet is dus hoog. Het is God die ‘dit broze bestaan voor ons heeft gewild en ons boven ’t nameloze heeft uitgetild’ (naar Ad den Besten) en de liturgie brengt ons week in week uit dat besef opnieuw bij, want wij vergeten snel. God heeft zich aan ons heeft geopenbaard als de God van de overvloed (Wells gebruikt graag het woord ‘abundance’). De grote beslissingen over mens en wereld zijn gevallen in kruis en opstanding van Christus en wij mogen kerk zijn. Dat wil zeggen: vrucht van Gods ‘definitive choice’ in Christus en de uitwerking daarvan door de Pinkstergeest, in afwachting van de definitieve doorbraak van het Koninkrijk. Dat betekent dat we de liturgie niet anders dan als een geweldig geschenk mogen ontvangen en koesteren. Zorgvuldigheid, eerbied, maar ook ruimte, ontspanning en creativiteit in de beste zin van het woord, zijn woorden die me hierbij wat ons menselijke aandeel in de zaak betreft, meteen te binnen schieten. Met die dingen in het achterhoofd, wil ik nu kijken naar enkele dingen op het gebied van liturgie en zingen in de eredienst, waar veel gemeenten zich op dit moment het hoofd over buigen.

De plaats van psalmen in de liturgie. Wie beseft dat liturgie ons ‘inplugt’ in het grote kosmische drama van schepping tot eschaton en beseft dat de psalmen dé liederen van zowel Israël als de Messias van Israël zijn, kan niet anders dan de psalmen aanvaarden als een kostbaar geschenk dat een ruime plek verdient in iedere christelijke liturgie. De psalmen nemen je mee in een fascinerend avontuur van hoogten en diepten, lofprijzing en klacht. Soms verrassend nabij, soms benauwend vervreemdend. Toch hebben psalmen het in veel gemeentes moeilijk. Evangelischen moeten ze niet, vrijzinnigen evenmin, in de gemiddelde mainstream protestantse gemeente is het zingen van een psalm een verplicht nummer. In exclusief psalmzingende gemeentes wordt het niet zingen van andere liederen vaak als een sterke beperking ervaren, waardoor de psalmen paradoxaal genoeg juist tot een steen des aanstoots. Jammer, want de psalmen verdienen beter. Wellicht verdient het aanbeveling dat ieder gesprek over de psalmen gevoerd wordt vanuit het besef waar de psalmen vandaan komen en vanuit geen ander verlangen dan zelf a human psalm te worden. Natuurlijk moet het gesprek over de vraag welke vormen, berijmingen etc. daaraan het beste dienstbaar zijn gevoerd worden. Maar dan wel vanuit de overvloed en niet vanuit de schaarste.

Het gebruik van andere muziekinstrumenten dan het orgel. Hoewel ik een hartstochtelijk liefhebber van orgelmuziek ben en vele goede argumenten kan aandragen voor het gebruik van een orgel in de eredienst, zou ik het alleenrecht van het orgel op een plek in de liturgie werkelijk niet kunnen verdedigen. Liever stel ik de vraag of en zo ja op welke manier het gebruik van een orgel bijdraagt aan het besef dat de liturgie dienst aan God is. Dezelfde vraag stel ik met betrekking tot het gebruik van piano, viool, basgitaar, drumstel enz. Veel belangrijker is het misschien nog wel om deze vraag te stellen aan de bespelers van al deze instrumenten én aan degenen die menen dat hun zangstem in aanmerking komt voor een rol in de liturgie. Niet iedere zanger of muzikant in de eredienst hoeft een conservatoriumopleiding te hebben genoten. Wel mag van elke zanger of muzikant mag verwacht worden dat hij/zij binnen de marges zijn/haar eigen kunnen, streeft naar maximale kwaliteit. Muziek is een geschenk van God tot God. Staat of zit iemand er uiteindelijk niet anders dan tot meerdere eer en glorie van zichzelf, dan is er onderweg iets misgegaan.

De discussie over de ‘juiste’ liedbundel. In de liturgie leren we als christenen ‘kerk’ te zijn. Kerk, dat wil dus zeggen: vrucht van ‘God’s definitive choice never to be except to be for us in Christ’, bevestigd door de gave van de Heilige Geest. Als het gaat om de keuze van een liedbundel, ligt het daarom voor de hand de vraag te stellen welke liedbundel ons het beste bijbrengt wat kerk-zijn is. Vaak gaat het er toch net even iets provincialer aan toe, helaas. De keuze voor een liedbundel wordt niet zelden bepaald door wat goed ‘voelt’ - of niet. Komt iets uit een betrouwbaar geachte hoek, dan deugt het. Zo niet, dan niet. Op die manier is bijvoorbeeld al in tientallen GB-gemeenten de bundel ‘Op Toonhoogte’ een graag geziene gast in de kerkbanken (want ‘van de HGJB’), en staat het nieuwe Liedboek er bij voorbaat in het verdachtenbankje (want ‘van de PKN’). Wanneer we een liedbundel (welke dan ook maar) zouden bekijken door de hierboven voorgestelde bril, zouden er echter wel eens heel andere dingen kunnen gaan opvallen. Zo laat de hele Nederlandse liedcultuur al decennia lang een sterk antropologiserende tendens zien. Het ‘dikke ik’ van de gelovige of de twijfelaar (de uitersten raken elkaar) walmt je uit vele liederen tegemoet en lijkt eindeloos veel belangrijker dan Gods ‘definitive choice’. Ten aanzien van de Opwekkingsbundel is dat al vele malen vastgesteld, over bepaalde kinderliedjes wil ik het niet eens hebben, maar veel andere gerespecteerde bundels en psalmberijmingen ontkomen er ook geenszins aan. Wie zich bewust is van het theocentrische karakter van de liturgie zal dat in zijn liedkeuze laten doorklinken. ‘To worship is to recognize that to be God’s companion is to be a party to an unequal relationship. God is sovereign and self-sufficient yet also constantly seeking relationship and unceasingly merciful’ (9, cursief van mij). Geen enkele bundel staat dan overigens bij voorbaat op voorsprong - noch op achterstand.

Ten slotte
Met dat laatste punt, de antropologisering van ons denken, raken we mijns inziens de kern van de discussie. De verschuiving van object naar subject, die zich al eeuwenlang voortvreet, zit zo diep in ons dat vrijwel niemand het meer ziet. Dat wreekt zich op allerlei terrein en dus ook in bijna álle discussies over muziek en zingen in de eredienst. Besef van wat liturgie is en daarbij het vertrekpunt nemen in de overvloed van wat ons gegeven is, is naar mijn overtuiging het enige dat ons de ademruimte, de vreugde en de vrijheid geeft om werkelijk te leven als God’s companions.

Ds. Wim Vermeulen is predikant van de Jacobikerk te Utrecht en werkt aan een dissertatie over de samenhang tussen liturgie en ethiek in het denken van Samuel Wells. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.


 

  • Raadplegingen: 4455