31e jaargang nr. 5 (mei 2017)
thema: Sola scriptura, maar welke scriptura?
E. Talstra
Tussen gegevens en geloven
De bronteksten van de Bijbel in het onderzoekslab
Wat nu gebeurt zong David al,
Betrouwbaar klinkt de oude psalm.
Tot alle volken, roept het uit:
hoor, God regeert vanaf het kruis.
In de tijd voor Pasen klinkt in de kerk soms Lied 572 uit het nieuwe Liedboek (2013) over de kruisdood van Jezus. Het vierde couplet heeft bovenstaande, opvallende tekst. Als bijbelwetenschap je vak is, dan vraag je je onder het zingen af: welke Psalm is dat waarin David dat zingt? Het antwoord is eenvoudig. Zo’n Psalm bestaat niet, niet in de Hebreeuwse bijbel en ook niet in de oude Griekse vertalingen. Wat we wel hebben is de Latijnse hymne van Venantius Fortunatus (zesde eeuw) waarin deze strofe voorkomt. Die blijkt te zijn gebaseerd op een oude traditie waar we één Grieks handschrift van hebben. Daarin is de tekst van Psalm 96:10 “Verkondigt het aan de volken: de Heer is koning” uitgebreid met de woorden “vanaf het hout”. In de oude kerk was deze psalmtekst onderdeel van de debatten tussen Christenen en Joden over de vraag of het Oude Testament de komst en de kruisdood van Jezus aankondigt of niet. Kerkvader Justinus maakte de Joden het verwijt dat ze de Psalmtekst hadden vervalst door in vers 10 de verwijzing naar Jezus weg te laten. Dat verwijt is niet terecht. De Hebreeuwse teksten kennen zo’n aanvulling over ‘het hout’ niet en zo goed als alle Griekse teksten al evenmin. Het handschrift dat Justinus gebruikte, heeft een christelijke aanvulling op de tekst, maar het is geen betrouwbare getuige van de Griekse bijbel. In de huidige bijbelvertalingen, of ze nu ‘modern’ zijn of ‘klassiek’ speelt dat handschrift geen rol.
Wat zingen we dan in de kerk? Een verkeerde tekst? Ja, het is niet anders. De verwijzing naar het kruishout staat niet in de Psalm. Het gebruik van het woord ‘betrouwbaar’ klinkt daarom wel heel ironisch. Ik zing dit vers niet graag mee. Het duwt je terug in de Middeleeuwen. Houdt de kerk soms niet van onderzoek?
Hiermee beginnen de vragen die aan de orde zijn bij bijbelvertalen, liturgie en geloof. Tradities zijn heel sterk in de wereld van kerk en geloof. En zo heeft de Hymne van Venantius Fortunatus toch zijn plek behouden in de liturgie. Dat was ook al zo in het Liedboek van 1973 (Lied 185). Het Johannesevangelie (12:31-32) maakt ons duidelijk dat de kruisdood van Jezus een strijd is om het koningschap tussen ‘de vorst van deze wereld’ en Jezus, de Messias. Zo is Jezus koning geworden. Dus, zegt men, of het nu in Psalm 96 staat of niet, dit is de boodschap. En waarom zouden we dan teksten van een eeuwenlange liturgische traditie afschaffen of aanpassen? Maar, denk ik dan, waarom is traditie bang voor historisch onderzoek van de teksten? Heeft geloven daar last van?
Traditie en onderzoek
Deze discussie klinkt duidelijk mee in het recente themanummer van Met Andere Woorden van het NBG over ‘De bronteksten van de Bijbel’. In het inleidende artikel staan twee opmerkingen die uitnodigen tot verder gesprek. Eerst wordt vastgesteld dat bijbelwetenschap wel een heel specialistisch vak is geworden, maar dat van de resultaten van het vak bij bijbellezers nauwelijks iets bekend is (5, 8, 13). Bijbelvertalers leggen niet altijd uit welke brontekst men heeft gebruikt en op welke manier (‘relatieve stilte’, 10). Dit themanummer van Met Andere Woorden wil daar iets aan doen.
Vervolgens komt de verhouding van onderzoek en christelijk geloof aan de orde. Bijbelvertalingen worden doorgaans gemaakt vanuit een bepaalde theologische achtergrond, die analytischer of traditioneler kan zijn. De vraag is niet of dat goed of slecht is, de vraag is of een specifieke confessionele achtergrond (11, 12) wel ruimte wil geven aan de gegevens en resultaten van het huidige onderzoek naar de bronteksten. De meeste bijdragen gaan daar echter niet op in. Alleen Lemmelijn stelt zulke vragen aan de orde aan het eind van haar artikel over de Hebreeuwse teksten (21). De onderzoekers van de tekst van het Nieuwe Testament zijn uitgesproken kritisch over de rol van theologie en confessie in hun vak. Zij richten zich daarbij vooral op de Herziene Statenvertaling.
Voor de discussie over traditie en onderzoek is het wel belangrijk om te beseffen, dat er een behoorlijk verschil is tussen de onderzoeksterreinen van Oude en Nieuwe Testament. Vanaf de Reformatie heeft de protestantse theologie gebruik gemaakt van de Hebreeuwse tekst die door de Joodse traditie was gevormd. We hebben die alleen in Middeleeuwse handschriften, maar zij gold toch eeuwenlang als de meest oorspronkelijke tekst van het Oude Testament. Er was nog vrijwel geen ander materiaal.
De vernieuwing in het onderzoek van het Oude Testament is op gang gekomen doordat tekstvondsten sinds de negentiende eeuw veel meer kennis van oud-oosterse godsdiensten hebben gebracht, ook die van Israël. Een voorbeeld is een grafschrift uit Khirbet El Qom, uit de achtste eeuw voor Christus, waarin staat dat Jhwh iemand “heeft gered door zijn Asjera.” Bijbel en antieke godsdienst in Israël zijn duidelijk niet hetzelfde.
Vooral de vondst van fragmenten en rollen bij de Dode Zee (1947) leidde tot meer kennis van processen van verspreiding en actualiseren van teksten. Een bekend voorbeeld is Deut. 32:8. ‘Onze’ bijbeltekst, uit de rabbijnse tradities, heeft daar staan:
“De Allerhoogste heeft de gebieden van de volkeren bepaald naar het getal van de zonen van Israël.”
Griekse vertalingen hebben daar meestal: ‘engelen van God’. In fragmenten van de Dode Zee staat iets anders: zonen van El’ of ‘zonen van Elohim’: ‘godenzonen’. Dat is een herinnering aan de godenvergadering van het Kanaänitische pantheon. Het laat zien dat bijbelteksten heel lang flexibel zijn gebleven totdat ze hun vorm kregen in de rabbijnse teksttraditie die wij nu kennen.
Overigens, ook binnen het Oude Testament zelf is dat zichtbaar. Het boek Kronieken bijvoorbeeld vult teksten soms aan met elementen waarin het belang van de Tora en van Israël als volk van God worden onderstreept. II Kronieken 6:16 geeft de tekst van I Koningen 8:25 en voegt de term Tora in. II Kronieken 7:14 geeft de tekst van I Koningen 9:3 weer en voegt onder meer in: het volk waarover mijn Naam is uitgeroepen. In Koningen was de Naam verbonden met ‘de tempel’ en ‘de stad’. In Kronieken komt daar ook ‘het volk’ bij. Ook zo is Gods Naam aanwezig in de wereld. Dat is een thema in teksten na de verwoesting van Jeruzalem: Dan. 9:18-19. Nieuwe ervaringen, nieuwe formuleringen.
Nu de Dode Zee-vondsten zichtbaar maken dat dezelfde processen van actualiseren ook aanwezig zijn in het veel oudere bijbelmateriaal, brengt dat onderzoekers terug bij de vraag: wat is dan de oorspronkelijke tekst van het Oude Testament? Er is nu voldoende materiaal om analyses te doen, maar te weinig materiaal om zelfs maar te denken aan een volledige reconstructie.
Voor het onderzoek van het Nieuwe Testament zijn er sinds de negentiende eeuw veel meer manuscripten en papyri beschikbaar. En dus is er in dat vakgebied ook veel meer mogelijkheid om te zoeken naar de best benaderbare oorspronkelijke tekst van het Nieuwe Testament die voorafging aan de teksten waarover men in de tijd van de Reformatie kon beschikken. Onderzoekers kunnen vaststellen dat verschillende tekstgedeelten, zoals het slot van Marcus (na 16:8) of het verhaal in Johannes 7:53-8:11, of de klassieke tekst over de drie-eenheid (1 Joh. 5:7-8), niet tot de oudste handschriften behoren.
Wetenschappelijk gezien gaat het bij OT en NT wel om hetzelfde type onderzoek: hoe kunnen wij uit het beschikbare materiaal de processen van ontstaan, bewerking en herschrijven van de bijbelse teksten analyseren? Daarmee zijn we bij de vraag die bijbelvertalers bezig houdt: welke tekst gaan we nu vertalen? De nieuwtestamentici zijn opnieuw duidelijk. De Jonge spreekt over de “oudst achterhaalbare tekstvorm” (79) Hoogerwerf pleit voor een tekst “gezuiverd van eeuwenlange aanslibbing” (103). De oudtestamentici spreken zich niet uit, of zijn voorzichtiger. Lemmelijn (23) vraagt zich af of de oudste tekstvorm die we kunnen vinden per definitie óók voor literaire analyse de beste is. Kan een latere tekstvorm niet een meer ontwikkelde lezing zijn?
Dat brengt ons op het terrein van bijbelonderzoek en theologie. Het themanummer van Met Andere Woorden begint er niet aan, maar het is wel nodig.
Onderzoek en theologie
Onderzoek doen we om gegevens te analyseren en te begrijpen, of die gegevens nu welkom zijn of niet. Dat geldt ook voor de theologie. Nu krijgt (christelijke) theologie altijd input van twee kanten. Bijbelwetenschappen en geloofsleer werken op een terrein waarop twee verschillende interesses samenkomen: de vraag naar kennis uit historisch, wetenschappelijk tekstonderzoek en de vraag naar kennis uit de traditie van interpretatie van de teksten van het christelijk geloof. Dat schuurt nogal, zoals de hymne van Venantius laat zien. Daar ligt het gelijk van de bijbelonderzoekers: nieuwe gegevens dagen ons uit om te zoeken naar de “oudst achterhaalbare tekstvorm”. Maar er is ook een theologische vraag:
- Is traditie een vorm van vertroebeling van het oorspronkelijk, door “eeuwenlange aanslibbing” met nieuwe elementen? Is tekstonderzoek dan een zuiveringsinstallatie?
- Is traditie een vorm van rijping, een eindresultaat waar meer discussie en reflectie in is verwerkt dan in het oorspronkelijk? Een “meer ontwikkelde lezing”?
Opnieuw moeten we eerst kijken naar de gegevens die we hebben.
Er zijn klassieke lezers die veel verder gaan dan de tekst zelf. Augustinus verwijst in zijn ‘De stad Gods’ een aantal malen naar Psalm 73. Maar hij doet dat via de Latijnse en Griekse vertaling, waarin de psalmtekst is veranderd. De woorden ‘bij het opstaan’ in vers 20 zijn daar weergegeven met ‘in de stad’ (verkeerd gelezen Hebreeuws) en aan vers 28 zijn de woorden toegevoegd: ‘in de poorten van de dochter van Sion’. Je zou die passages uit de Griekse vertaling een ‘meer ontwikkelde lezing’ kunnen noemen, omdat zij Sion een rol toekennen in de psalm, terwijl de Hebreeuwse tekst dat niet deed. Augustinus gaat nog weer een stap verder door te zeggen dat het hier gaat om ‘de stad Gods’, de hemel, waarin God de scheiding van bozen en goeden zal voltrekken. Augustinus’ uitleg hoort bij de theologiegeschiedenis, maar misbruikt de bijbeltekst.
Er zijn vertalers die te veel behoefte hebben aan een eenduidige bijbel. De Hebreeuwse tekst van Jesaja 9:1 wordt vaak in de tegenwoordige tijd vertaald: ‘Het volk dat in donkerheid wandelt, ziet een groot licht’. De SV en de HSV vertalen met een toekomende tijd: ‘zal een groot licht zien’. Grammaticaal kan dat allemaal niet. Het Hebreeuws van Jesaja 9:1 heeft een voltooide tijd: ‘het volk heeft gezien’. Mattheüs 4:16 grijpt op Jesaja terug: ‘Het volk dat in duisternis leefde, zag een schitterend licht’. Maar de SV en de HSV willen kennelijk in Jesaja 9:1 een profetie lezen die al naar Mattheüs vooruit wijst: ‘zal zien’. In een vertaling kan dat zo niet. De opvatting van Jesaja 9:1 als aankondiging, hoort wel bij de geschiedenis van de uitleg, maar is verkeerd gebruik van de Hebreeuwse tekst.
Bijbelschrijvers passen teksten vaak gemakkelijk aan. Paulus verwijst in Romeinen 11:8 naar de tekst van Deuteronomium 29:4. ‘God heeft jullie geen hart gegeven om te verstaan, ogen om te zien...’ Maar hij verandert ‘jullie’ in ‘hen’. Het gaat nu over de Joden als niet-christenen. Voor een onderzoeker blijven het drie verschillende ‘data’: een Hebreeuwse tekst, een Griekse tekst en de functie van het citaat.
In het wetenschappelijk onderzoek van de bijbeltekst komt zo een interessante paradox aan het licht: professioneel tekstonderzoek vindt als uitkomst confessioneel aangestuurde processen. Maar dat lukt alleen goed als de methoden van onderzoek zelf niet-confessioneel zijn. Alleen dan krijg je meer inzicht in de aard van de teksten als product van traditie en herschrijving.
Theologie en bijbel
Wat betekent modern tekstonderzoek nu voor de plaats van de bijbel in kerk en geloof?
Kort samengevat: een erkenning van de historische en menselijke gang van zaken in het ontstaan van de bijbel. En de erkenning dat zoiets geen hindernis is voor het spreken van God en ook geen argument tegen het spreken van God. De theologie moet er niet aan beginnen om de bijbel zuiver en consistent te willen hebben, of ze dat nu probeert door het uitzuiveren van latere onderdelen van de teksten, of door de claim dat de teksten die de traditie ons aanreikt de oudste en de beste zijn. Dat is hetzelfde misverstand.
Voor een bijbelvertaling betekent dit dat de reconstructie van een zo vroeg mogelijke bijbeltekst belangrijk is, omdat we anders geen echt beeld krijgen van de latere processen van overlevering en bewerking. Maar reconstructie is niet hetzelfde als filteren en weglaten. Dat raak je de kennis van overlevering en bewerking juist weer kwijt. De beste manier om geen gegevens kwijt te raken is om ook in vertalingen teksten naar hun vermoedelijke status te markeren als ‘toegevoegd’. Mijn indruk is dat de nieuwtestamentici ook wel aan zoiets denken. De oudtestamentici, die immers een tekst uit de traditie als standaard gebruiken, zouden dan het omgekeerde kunnen doen: veel vaker dan gebruikelijk is, markeren hoe een tekst er in de oudere manuscripten van de Dode Zee uit ziet.
De basis is dat we uit het onderzoek accepteren dat de bijbel zelf traditie is en op die manier tot ‘bijbel’ is geworden. Woord van God, zeker. Maar dan moeten we doorvragen: spreekt God het meest helder in een gereconstrueerde tekst? Of alleen na rijping van de teksttraditie? Of pas echt in het hele rommelige proces van tekstproductie, aangestuurd door ervaringen en overtuiging?
Het is een vraag om te overdenken in het jubileumjaar van de Reformatie. Sola Scriptura is niet een ander woord voor fundamentalisme. Zeker, het materiaal van de Scriptura is anders dan wij wel dachten. Het is niet: Bijbel én Traditie, maar Bijbel is Traditie. Beide weerspiegelen processen van schrijven en lezen. Maar traditie betekent niet dat kerk of ambt het laatste woord spreekt over de bijbel. Dan raakt de bijbel zoek, zoals in de hymne van Venantius. Maar juist het tekstonderzoek kan ons laten zien dat je bij het begin moet beginnen. Tekst als traditie vormt een biografie, de levensloop van God en mensen. Gezag zit niet in het materiaal, gezag heeft de kronkelige route die Gods spreken is gegaan en waarvan we graag zo veel mogelijk willen begrijpen.
Dr. Eep Talstra is emeritus hoogleraar Oude Testament aan de VU Amsterdam. Mailadres:
- Raadplegingen: 4670