31e jaargang nr. 5 (mei 2017)
thema: Sola scriptura, maar welke scriptura?
C.C. den Hertog
Laatst geboekt
Een ongelovige heilige
We schrijven de avond van 24 maart 1945. Ik zie hem zitten in zijn studeerkamer – alleen met zijn verdriet over zijn gestorven makker. Het zal inmiddels wel nacht zijn – dan zal het 25 maart zijn. Veel licht zal hij niet hebben, nu Amsterdam al enkele maanden geen elektriciteit meer heeft. Vel na vel schrijft hij in de loop van enkele dagen vol met herinneringen aan zijn nu gestorven vriend – totdat hij maar liefst dertien vellen heeft gevuld.
Wie ze tweeënzeventig jaar later leest, proeft de ontreddering van Miskotte nu Koopmans, twaalf dagen nadat de kogel hem trof, gestorven is. Allerlei herinneringen haalt hij op aan ontmoetingen. Ze waren zeer vertrouwd met elkaar: in januari 1943 was Miskotte per brief bij Koopmans te biecht gegaan. In de bundel K.H. Miskotte – een keuze uit zijn dagboeken en andere teksten is één van die brieven te vinden (59-63). Een bijzonder openhartige brief waarin hij alle twijfels over zichzelf zonder enige terughoudendheid deelt met zijn ruim tien jaar jongere collega. Vol schaamte en schuldgevoel prijst hij Koopmans – zo gedisciplineerd als hij hem ziet werken, heeft hij het nooit gedaan. Hij heeft vooral andere dingen gedaan: literatuur, filosofie gelezen – maar een echte theoloog is hij niet. Die brief past naadloos in het beeld dat De Liagre Böhl getekend heeft in de biografie (bijv. 161).
Vergelijken
In de aantekeningen van die nacht na Koopmans’ overlijden vergelijkt Miskotte op zeker moment zichzelf met zijn jongere collega en het oordeel valt niet anders uit dan in die brief uit 1943. Koopmans was met zijn negenendertig jaar – aldus Miskotte – ‘een kind van God en een wijze’. In de marge schrijft hij dan wat hij op negenendertigjarige leeftijd – in 1935 dus – gepubliceerd had. Hij noteert: ‘Verborgene (…) en Gunning, Uitkomst, W.d.J. Religie, nabetrachting afscheiding, Theol. Exegese’[1]. Dat is een respectabele lijst, zou ik zeggen, maar Miskotte schrijft er achteraan: ‘(…) daarin is geen belijning, die aan de kerk vermag leiding te geven’. En precies dat zag hij in Koopmans’ geschriften en houding wel.
Miskotte spiegelt zich niet zacht. Integendeel: in een reeks van vergelijkingen stelt hij vast dat Koopmans in alles zijn meerdere is geweest: ‘hij was een christen, en niet een zoeker, hij was gereformeerd en niet een katholiek syntheticus, hij was geconcentreerd, en niet eindeloos impressionabel, hij was bekeerd en niet wellustig in deze wereld nog woelende en niet bewonderende dat ondoorgrondelijk aanschijn der dingen, hij was verkoren van jongs-af (gelijk als ik) – maar ik wendde mijn schouder wederom en werd wéér den ander, weer de oude mensch (…) hij komt mij voor als een …. heilige/ één die één ding heeft begeerd.’ Een strenge, retorische vraag aan zichzelf hoort Miskotte in deze reeks: ‘heb ik ooit op de kansel gestaan met de volle overtuiging in mijn hart?’ In plaats van ontkennend te antwoorden, volgt een uitroep: ‘O! heilige Bueno van Unamuno!’
San Manuel Bueno
Toen ik dat voor het eerst las, was mij niet duidelijk waar Miskotte op doelde. En ik ben vast de enige niet die het zo vergaat. Het blijkt een verwijzing naar het boek San Manuel Bueno, heilige en martelaar van de Spaanse schrijver en denker Miguel de Unamuno (1864-1936). Nieuwsgierig geworden besloot ik het te kopen. Een indrukwekkend boek.
Het verhaal presenteert zich als het verslag van Angela Carballino. Zij vertelt over de pastoor in haar dorp Valverde de Lucerna. In de openingszin wordt al duidelijk dat het om een bijzondere man gaat. De bisschop van Renada is namelijk – aldus Angela – bezig met zijn zaligverklaring. Daar zij veel met de pastoor heeft opgetrokken, hem zelfs haar geestelijk vader noemt, heeft ze besloten haar herinneringen aan het papier toe te vertrouwen.
Ze begint haar relaas met het beschrijven van de pastoor. Zelf ook geboren in het dorp en na zijn studie theologie teruggekeerd om juist daar pastoor te zijn. Een warme, betrokken man, die graag de dorpelingen hielp bij het dorsen van het graan. Voor sommigen voerde hij de correspondentie. Hij was zeer vergevend ingesteld, ging niet uit van kwade bedoelingen van wie dan ook. Een zeer sociaal mens die weinig zo vreesde als alleen-zijn. Het hele dorp droeg hem op handen.
Vooral zijn stem was bijzonder, zo vertelt Angela. ‘Als hij bij het opdragen van de hoogmis de prefatie inzette, trilde de kerk mee, en iedereen die hem hoorde was geroerd tot in het diepst van zijn ziel. (…) als hij bij de dienst van de Goede Vrijdag het ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ uitgalmde, trok er een siddering door het ganse dorp (…) het was alsof de mensen de stem van onze Verlosser Jezus Christus zelf hoorden (…) Vandaar dat de moeder van San Manuel zich bij het horen van zijn woorden een keer niet kon bedwingen en uitriep: ‘Mijn zoon!’, hetgeen de gehele gemeente een stortvloed van tranen ontlokte.’ (14v.)
Wending
Een wending komt in het verhaal als Angela’s broer Lazaro terug komt van een verblijf van enkele jaren in de Verenigde Staten. Van daar had hij geld gestuurd zodat zijn zus naar de school van de nonnen kon gaan. Liever had hij haar naar een ‘vooruitstrevende en seculiere’ school gestuurd, maar bij gebrek aan beter dan maar deze school, zodat zijn zus ‘beschaving meekrijgt’ en niet tussen de ‘onbehouwen dorpelingen’ blijft (9). Iemand dus die duidelijk zijn eigen milieu ontgroeid is. Bij zijn terugkomst naar Spanje verhuist hij het liefst met zijn moeder en zus naar Madrid, weg van het achterlijke platteland. En niet alleen dat: ook op het geloof van zijn dorpelingen kijkt hij met onverholen minachting neer. Een uiterst sceptische geest, deze broer die fulmineert tegen de ‘duistere theocratie’ waar Spanje in ondergedompeld is.
Maar in het dorp hoort men zijn kritiek en spot met ‘beleefde onverschilligheid’ aan. En op zijn moeder en zus krijgt hij ook geen vat, zodat hij als vanzelf voor de vraag komt te staan wie deze dorpspastoor Manuel wel is, die het hele dorp in zijn ban houdt (33). Als de moeder van Angela en Lazaro overlijdt, is Don Manuel erbij en dat wordt een keerpunt in de verhouding van de beide mannen. Lazaro belooft zijn stervende moeder voor haar te zullen bidden en na haar overlijden trekt hij geregeld met de pastoor op bij het werk in het dorp en tijdens lange wandelingen. Hij bezoekt vanaf dat moment steevast de mis en geeft op zeker moment aan tot de gemeenschap te willen toetreden. Het hele dorp is ontroerd. Zeker als Don Manuel bij het aanreiken van de hostie aan Lazaro zijn tranen niet kan bedwingen en de hostie zelfs laat vallen. Lazaro raapt ‘m zelf op en eet. Dan kraait een haan.
Geheim
Die haan geeft te denken: is hier verloochening in het spel? Lazaro besluit zijn zus het geheim van de pastoor te onthullen: hij gelooft zelf niet. Al eerder in het verhaal zijn er kleine signalen geweest zijn dat er iets bijzonders is met de pastoor, zoals het boven beschreven voorval uit de Goede Vrijdagdienst. De schreeuw van de stervende Christus was zijn eigen schreeuw. Bij het gezamenlijk opzeggen van de twaalf artikelen zweeg hij altijd bij de laatste artikelen over opstanding en eeuwig leven. Hij gelooft ze niet. En toch is hij pastoor. Aan Lazaro heeft hij uitgelegd waarom: ‘Alle religies zijn waar, in zover zij de volkeren die haar belijden geestelijk doen leven, in zover zij hun troost geven voor het feit dat zij geboren moesten worden om te sterven.’ (42) Lazaro is ingewonnen voor dit geloof van de ongelovige, die het volk helpt om te leven. De oplossing van Don Manuel is een andere dan die van Lazaro: hij wil aanvankelijk de mensen wakker schudden uit hun religie. Hij ontdekt dat de weg van Don Manuel een betere is: de mensen te helpen door hen te troosten. Lazaro is ‘bekeerd’, ja sterker: hij vergelijkt zichzelf met zijn Bijbelse naamgenoot Lazarus (64).
Met deze beschrijving doe ik het boek tekort. Nu ontstaat de indruk dat een pastoor de zaak bedriegt en voor de rust van anderen maar vasthoudt aan zijn taak. Maar het ligt genuanceerder, complexer ook dan dat – maar om dat duidelijk te maken, zou ik veel meer ruimte nodig hebben dan hier beschikbaar is.
Miskotte als Don Manuel
Terug naar die nacht van 24 op 25 maart 1945. ‘Heb ik ooit op de kansel gestaan met de volle overtuiging in mijn hart?’, zo vroeg Miskotte zichzelf. Miskotte zal de vraag retorisch bedoeld hebben. ‘Nee’ is dus het antwoord. Dat hij worstelde met zijn ongeloof heeft de recent verschenen biografie zeer duidelijk gemaakt. Een zeer gevoelig mens die zichzelf kon veroordelen, die zijn geloof zeer kritisch bekeek.
Ik dacht bij het lezen van de Miskotte-biografie, maar zeker ook van het verhaal van Don Manuel: aan welke predikant gaat deze aanvechting voorbij? Al die dingen waar je mee te maken krijgt, de kleinheid van jezelf, maar ook van de mensen met wie je werkt. Al die momenten dat je zou verwachten dat we ons door het Evangelie zouden laten gezeggen, maar stug vasthouden aan de zonde van ruzie en roddel. En steeds weer word je als predikant geacht geloof op voorraad te hebben om over de Here God te spreken – terwijl je het geregeld niet weet en ook blootstaat aan aanvechtingen en twijfels.
Ik vind het een verademing om bij Miskotte zulke teksten te vinden – al klinkt dat misschien vreemd. De grootste ellende van vragen en aanvechting kan immers zijn dat je denkt de enige te zijn die ermee loopt. De Miskottebiografie kan wat dat betreft helpen het gesprek op gang te brengen onder predikanten over wat er in hun ziel allemaal omgaat. Niet om er eindeloos in te wentelen, maar om elkaar er bij te helpen. Bonhoeffer heeft ergens gezegd: wij geloven de gemeenschap der heiligen, maar we zien de gemeenschap van zondaren – en daar moeten we niet de ogen voor sluiten. Zoiets bedoel ik: dat onder collega’s werkelijk oog is voor elkaar, juist als het om deze dingen, om onze zwakte gaat. Want wie pleegt anders het onderhoud aan de ziel van de dominee? Juist bij wat er vandaag allemaal gaande is in kerk (krimp) en wereld is een goed woord van een collega een uitkomst, zoals Miskotte merkte na zijn ontboezeming aan Koopmans.
K.H. Miskotte, Een keuze uit zijn dagboeken en andere teksten, Baarn 1994
H. de Liagre Böhl, Miskotte. Theoloog in de branding, 1894-1976, Amsterdam 2016.
Miguel de Unamuno, San Manuel Bueno, heilige en martelaar, Breda 2002
Ds. Niels den Hertog is predikant (CGK) te Nijmegen en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
[1] Bedoeld zijn: De Verborgene, Amsterdam 1929, Johannes Hermanus Gunning, Rotterdam z.j. 1929, Uitkomst, Amsterdam 1932, Het Wezen der Joodsche Religie. Bijdrage tot de kennis van het joodsche geestesleven in dezen tijd, Amsterdam 1933, Korte nabetrachting over de Afscheiding van 1834, Amsterdam 1934 en ‘Opmerkingen over theologische exegese’ in S.F.H.J. Berkelbach van der Sprenkel (e.a.) De openbaring der verborgenheid, Baarn z.j. 1934.
- Raadplegingen: 5628