Skip to main content

31e jaargang nr. 6 (juli 2017)
thema: Liberale theologie versus orthodoxe theologie

J.H.F. Schaeffer
Liberaal  of  Kontekstueel bijbellezen

De Bijbel is en blijft een weerbarstige stem te midden van de stemmen die op mij inspreken. In een tijd waarin de algoritmes van Google, Spotify en YouTube erop gericht zijn iedere gebruiker naar eigen voorkeuren te bedienen hoeft die weerbarstigheid niet nadelig te zijn. Hier schuilt een aspect van de onvoorstelbare kracht van Gods Woord in: de boodschap past zich niet aan mij aan, terwijl zij overduidelijk wel volledig op mij gericht is.

De bespreking van de Bijbel in Liberaal christendom vond ik fascinerend. Opgegroeid in een Gereformeerd nest, overtuigd van de waarde van calvinistisch gedachtengoed en betrokken bij de praktijk van gereformeerd kerk-zijn in Nederland, las ik vooral de twee bijdragen van Alke Liebich (‘De Bijbel als gesprekspartner’) en Wouter Slob (‘De Bijbel als woord van God’) met interesse. Slobs bijdrage schetst de typisch protestantse nadruk op de Schrift als poging om onder het juk van Rome uit te komen. Naarmate echter bleek dat die tekst verschillend gelezen wordt blijkt het gezag van die Schrift te ontstaan door interactie met de lezer. Bovendien is er geen ‘eenduidige tekst’ en wordt ook de oorspronkelijkheid van de tekst betwist: tekstkritiek en historische kritiek ondergraven de idee dat een tekst gezag heeft. Slob sluit af met de augustiniaanse wijsheid dat alleen de liefde criterium kan zijn om fixatie op het eigen gelijk in het omgaan met de Schrift te bestrijden: “Niet een grondtekst, maar de liefde roept die eigenmachtigheid een halt toe”   (110) Liebich werkt dit omgaan met de Schrift verder uit. We zijn als lezers altijd in een dialoog met de Bijbel verwikkeld. Een dialoog die al in de Bijbel ontspringt als stem en tegenstem, waarin  beide klinken en waarheid ontdekt en gevonden moet worden. Niet in de bijbeltekst zelf maar in de confrontatie ervan ontstaat waarheid, en daarbij leggen “de Bijbel en de tegenstem hetzelfde gewicht in de schaal” (120). Die confrontatie moet overigens wel eerlijk zijn. Ook de duistere, geweldsvolle passages uit de Schrift helpen ons ons eigen Godsbeeld te ontwerpen. Zulke teksten moeten niet worden ontkend of uitgewist. Er moet een ruimte zijn voor eerlijk gesprek. Dat kan de kerk zijn als “gemeenschap die ernaar zoekt zich te laten aanspreken door Gods concrete waarheid” (122). Het lezen van de Bijbel vervult daarin een bemiddelende rol: “in het spel van stem en tegenstem laat God zich ontmoeten en toont de Bijbel haar sacramentele waarde” (122).

Kontekstuele gevoeligheid
Ik vind het interessant om te beklemtonen wat er mijns inziens gebeurt tussen Kontekstueel en de liberale theologie. Dat betekent dat ik hier niet de discussie over hermeneutiek of relationeel waarheidsbegrip herhaal. De inmiddels bekende delen van Arie Zwiep (Tussen tekst en lezer, dl. 1 en 2 – 2009/2013) geven hiervan in een kleine 1000 pagina’s een uitgebreid maar zeer leesbaar overzicht. Wat is nu het verschil tussen liberaal en contextueel bijbellezen? Ontkennen wij uit de kring van dit blad dat de Bijbel gezag krijgt in en door de praktijk van het lezen en luisteren ernaar? In de inleiding schrijft Rick Benjamins: “De Bijbel bevat geen gefixeerd geloofsgetuigenis, maar wordt verstaan in een gesprek waaraan wij meedoen. Tegelijk zijn wij zelf ook geen gefixeerde grootheid, maar veranderen we mee met de manier waarop wij onszelf verstaan” (27). Het probleem schuilt in de eerste tegenstelling: geen fixatie, maar gesprek. Retorisch is dan een keuze onontkoombaar. Alleen is het een vals dilemma – en daar is Kontekstueel veel gevoeliger voor dan Liberaal Christendom. Tegelijk lijkt het tweede dilemma (dat ook onze identiteit niet statisch is) veel minder theologische doordenking te krijgen in de meeste theologie.
Beide tegenstellingen en het ontwikkelen van gevoeligheid voor het ontdekken en uithouden ervan, wil ik in dit artikel naar voren halen. Ik begin met de tegenstelling Schrift-gesprek, en ga daarna verder met ons zelfverstaan.

Sola scriptura
Ik vond het opvallend dat het grootste gedeelte van de inleiding van Benjamins gaat over hermeneutiek en de Bijbel. Tegelijk is het ook wel voorstelbaar. Liberale theologie stelt ‘vrijheid’ centraal: zowel vrijheid van als vrijheid tot (Isaiah Berlin). Liberale theologie zal zichzelf dan moeten verhouden tot gezagsinstanties. Binnen protestantse kring betekent dit dat het gesprek al gauw rond de Schrift cirkelt. Veel andere gezagsinstanties hebben we immers niet. Alle vormen van gezag en alle kerkelijke en wereldlijke gezagsdragers zijn hieraan gerelateerd en genormeerd. Ik herken zeer wel vanuit mijn eigen kerkelijke traditie dat een bijbelopvatting eraan kan bijdragen dat normativiteit en gehoorzaamheid erg ondialogisch en onflexibel beleefd worden. Sola scriptura kan fungeren als ijzeren, soms bijna biblicistische regel.

De gereformeerde concentratie op sola scriptura wil echter gelezen worden vanuit twee flankerende begrippen: katholiciteit en traditie. Want ‘de Schrift alleen’ betekent niet dat wij ‘alleen’, geïsoleerd, de Schrift lezen. Wij zijn gevormd en willen ons steeds weer laten vormen in ons verstaan van de Schrift en het leven vanuit de verbondenheid met de drieëne God. Het inspirerende en degelijke boek van Michael Allen en Scott R. Swain (Reformed Catholicity. The Promise of Retrieval for Theology and Biblical Interpretation, 2015) werkt dit uit door te benadrukken dat volgelingen van Jezus altijd te maken hebben met vorming en scholing. Wij staan altijd in ‘de leerschool van het geloof’. Buiten deze traditie of context is de Bijbel weliswaar niet zonder gezag, maar komt zij niet tot haar volle kracht.

Bijbellezen is een praktijk
Precies dat is de kracht van de protestantse nadruk op de Schrift. Het is niet alleen ‘een boek’. Het gaat om een concrete praktijk van leven met God, in gebed en meditatie, terwijl de kerk en haar gelovigen altijd midden in het leven staan. De drieslag van Luther oratio, meditatio, tentatio (gebed, meditatie, aanvechting) is hiervan misschien wel de bekendste uitdrukking. Meer dan de liberale theologie voor waar wil hebben gaat het in de protestantse traditie dus niet om een boek maar om het geleefde geloof. Dat orthodoxe theologie zelf deze contextuele praktijk-gerichtheid niet altijd serieus heeft genomen, en heeft willen ontkennen is ook helder. Vooral die stroming waarin de Schrift als fundament voor ons kennen is beschouwd is hieraan debet. Dit funderingsdenken is echter al lange tijd op zijn retour. Het feit dat onze cultuur door Benjamins postmodern, post-christelijk en post-seculier wordt genoemd (38) betekent dat zeker nieuwe generaties veel minder denken vanuit vastgelegde fundamenten van kennis. Ook de Bijbel wordt lang niet altijd en overal binnen de orthodoxie als zo’n fundament beschouwd, maar veeleer als onderdeel van de praktijk van het kerk-zijn.

Daarom is het waardevol te (her)ontdekken hoe het bijbellezen als praktijk van de christelijke gemeente werkt. Als ik Slob en Liebich lees, komt het mij voor alsof de lezer van de Schrift vooral bezig is met meta-vragen rond de Schrift. Het gaat over het uitleggen van de tekst, het gezag van een ‘tekst’ überhaupt, oorspronkelijke betekenis, het individuele proces dat tussen tekst en lezer/hoorder plaatsvindt. Dit past bij een sterk intellectueel en cognitief gerichte opvatting over geloven. Recente PKN-publicaties als Back to the basics (Nienke Dijkstra en Sake Stoppels, 2017; Kerk 2025) gebruiken een heel ander taalveld. De Bijbel is ‘bronboek en toetssteen’. De kerk helpt mij om al lezend licht te laten schijnen over mijn leven. Dergelijke taal geeft aan dat er al veel meer sprake is van een praktijk van bijbellezen in een gemeenschap waarbij context en traditie meespreken.

Daarom kan ik het pleidooi van Arne Jonges in deze bundel goed plaatsen (125-131). Veel meer dan expliciet cognitief onderricht moet de kerkdienst liturgie zijn. Het vieren, waarbij ieder deelneemt aan het ritueel en er geen ‘publiek’ is. In de laatste jaargangen van Kontekstueel is al meer geschreven rond liturgie, in het nummer over Samuel Wells en over de viering van het Heilig Avondmaal.
Kortom: ook in een orthodox-christelijke geloofspraktijk kan bijbellezen beleefd worden als onderdeel van een katholieke en liturgische praktijk. De Schrift is niet statisch, maar verdwijnt ook niet in de dialoog.

Goddelijke dubbelganger
Dan het tweede punt: hoe bepaalt ons zelfverstaan ons bijbellezen, en andersom? Wat is de invloed van de cultuur op ons bijbellezen en opvattingen over de bijbel? Een begin van een antwoord zoek ik bij wat de Italiaanse filosoof Maurizio Ferraris een half jaar terug in een interview in de Volkskrant schreef over het grote lege gat waarin het postmodernisme onze samenleving stortte. 'Omwille van waarheid en werkelijkheid werden dé waarheid en dé werkelijkheid opgegeven,' stelt Ferraris. Diens manifest uit 2012 over ‘nieuw realisme’ laat zien dat het liberaal-theologische uitgangspunt dat de waarheid altijd moet worden waargemaakt een beperkt en gedateerd denkkader vertegenwoordigt. Er zijn inmiddels zeer respectabele filosofen die durven spreken over ‘waarheid’.
Het is precies deze kracht van de Schrift die haar nu al zoveel eeuwen gehoord en gelezen doet worden. Niet omdat het een boek met machtsaanspraken is. Maar omdat het de Stem van de Levende is. Buiten de Schrift ontmoet ik ook stemmen die mij dringen en soms dwingen. Maar in die stemmen ontdek ik per saldo niets anders dan reproducties van mijn eigen verlangens die gemakkelijk afgoden worden in mijn bestaan.
Daartoe klinkt Gods Woord in onze levens – via kerkdiensten, boeken, persoonlijke stille tijd, of gezamenlijke bijbelstudie. Gods Woord spreekt op allerlei manieren op onze levens in. Tegelijk gaat het hier niet in op: er blijft een geheim, een Tegenover, een afstand. Juist om te benadrukken: het gaat om méér dan een ‘christelijk narratief’ (228), een interpretatiekader voor ons leven. Wie in de leerschool van het geloof staat, ontmoet de levende God zelf. Hij is een Persoon, want wat God ook meer is dan persoon, Hij is in elk geval niet minder dan dat (H. Berkhof). Hij spreekt tot ons en Hij luistert naar ons. Dat is voorondersteld met en geïmpliceerd in de christelijke liturgie. Het is precies die notie die in Liberaal christendom mist. Daarmee geeft dit boek tegelijk helder aan waar de verschillen met orthodoxere opvattingen liggen.

Misschien heeft contekstueel bijbellezen wel meer oog voor de tijdgeest dan een liberaal christendom denk ik met enige hoogmoed. Of beter: misschien laat een gereformeerde schriftbeschouwing meer ruimte voor het geheim dat een boek in alle tijden en plaatsen Gods stem tot klinken kan brengen.

Dr. Hans Schaeffer is universitair hoofddocent Praktische Theologie aan de TU Kampen en hoofd onderzoek Praktijkcentrum en hij is redacteur van dit blad. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.



  • Raadplegingen: 4821