Skip to main content

31e jaargang nr. 6 (juli 2017)
thema: Liberale theologie versus orthodoxe theologie

E.P. Meijering
Heeft u de toekomst?
Vragen aan het liberale christendom.

Ongeveer een jaar geleden ontvingen alle kerkelijke ambtsdragers, die zich als vrijzinnig beschouwen, dus ook ik, een uitnodiging voor een studiedag, georganiseerd door de Vereniging Op Goed Gerucht, onder de titel: 'Liberaal christendom heeft de toekomst'. Ik heb serieus overwogen om aan die uitnodiging gehoor te geven, omdat ik graag getuige had willen zijn van een voorspelling van een wonder.

Tot nu toe is het liberale, moderne of vrijzinnige christendom een kleine, maar zeker niet onbelangrijke minderheid in de kerk (als geheel) geweest, die vooral in de negentiende eeuw grote geleerden op het gebied van de godsdienstwetenschap, de Bijbelwetenschap en de kerk- en dogmageschiedenis heeft voortgebracht die bepalend waren voor de verdere beoefening van deze vakken. Vrijzinnige gemeentes waren over het algemeen klein en hadden vaak moeite het hoofd boven water te houden. De feitelijke situatie was dus dat er dankzij de orthodoxie een vrijzinnige theologie kon zijn, die het kerkelijke bedrijf met haar kritische, dat wil zeggen onderzoekende en onderscheidende vragen levend hield. Zou hier, zo vroeg ik me af, ineens verandering in komen, en zou de vrijzinnigheid voortaan de normale of in ieder geval dominante vorm van christendom worden?

Hoewel ik de mogelijkheid van wonderen juist vanuit mijn geloof niet principieel verwerp, leek me dit toch zo onwaarschijnlijk dat ik van het beluisteren van een nadere toelichting, waarom dit wonder kon worden verwacht, heb afgezien en liever met mijn werkzaamheden van dat moment (de vertaling van een  tekst van Karl Barth) ben doorgegaan. Tot mijn vreugde verzocht de redactie van het tijdschrift Kontekstueel mij nu om mee te doen aan een nummer waarin men reageert op het boek Liberaal christendom. Ervaren, doen denken. Mij werden de bijdragen van Henri Frölich en Jan Offringa toegewezen. Het zijn voor mijn gevoel niet bepaald de sterkste bijdragen in de bundel, maar ze zijn, dunkt me, wel representatief voor (het theologische niveau van) de vereniging Op Goed Gerucht,  bovendien baseert de bijdrage van Offringa (die van 2005 tot 2010 voorzitter van de vereniging was) zich expliciet en doorlopend op een soort beginselverklaring, genaamd  'Vertrekpunt voor Relivant', die achter in het boek staat afgedrukt.                 

Open gesprek en met wie?
Ik vind de aan mij toevertrouwde bijdragen enerzijds wel helder in wat ze zeggen over wat men niet wil, maar anderzijds niet zo duidelijk over wat men wel wil, men spreekt hierover vooral formeel over hoe een en ander moet gebeuren en laat inhoudelijk in dit opzicht veel in het vage. Daarom stel ik in mijn reactie voornamelijk vragen – wat, zoals bekend, kenmerkend is of behoort te zijn voor zich vrijzinnig noemende theologen.
Overduidelijk is ook in deze twee bijdragen: Men wil een open gesprek met de wereld voeren, waarbij men niet de pretentie heeft zelf de waarheid in pacht te hebben. Dat laatste heeft men te vaak de kerk in het verleden zien doen. Mijn vraag is: Wat is het verschil in mentaliteit tussen een kerk die denkt de waarheid in pacht te hebben en een kerkelijke vereniging die beweert dat zij de toekomst heeft? Ik hoef hierop geen antwoord te hebben, maar hoop dat de theologen van Op Goed Gerucht die vraag voor zichzelf willen beantwoorden.  Men ziet als gesprekspartners kennelijk primair 'de wereld', waartoe men volgens Offringa zelf behoort en wil behoren. Bij 'de wereld' denkt men als gesprekspartners ook aan de wetenschappers, die men duidelijk wil maken dat men vooral van hen wil leren en dat men op grond van wat zij zeggen zelf het een en ander wil afleren. Offringa maakt duidelijk dat men de evolutie niet alleen accepteert in de zin dat men niet langer gelooft dat de aarde in zes dagen is geschapen, maar dat men de inzichten van de evolutie vruchtbaar wil maken, omdat de ontwikkeling ook inhoudt dat er ruimte is voor door God geïnspireerde menselijke creativiteit. – Mijn vraag is: Voor gesprekken zijn er minstens twee partners nodig. Het is bekend dat de meeste buitenkerkelijken niet in gesprekken met christenen geïnteresseerd zijn. Vooral vrijzinnigen zijn voor hen geen geprefereerde gesprekspartners. Ik hoorde een collega in de Literaire Faculteit eens zeggen dat, als hij al met christenen over geloof praat (wat hij kennelijk niet vaak deed), dan niet met vrijzinnigen, 'want die vertellen mij niets wat ik niet allang weet'. Welke buitenkerkelijke natuurwetenschapper is ervan onder de indruk als hij/zij verneemt dat de christenen niet langer geloven, dat de aarde in zes dagen is geschapen, en wil op grond daarvan een gesprek aangaan? Om nog maar te zwijgen over het aantal tot nu toe buitenkerkelijke natuurwetenschappers dat zich hierom bij een kerk wil aansluiten. Welke natuurwetenschapper heeft het gevoel dat de kerk het hem onmogelijk maakt om te geloven, omdat men daar aan achterhaalde voorstellingen vasthoudt? De celbioloog P.J. Gaillard (1907-1992), een van de meest gedecoreerde  wetenschappers van de Leidse Universiteit in de vorige eeuw, heeft eens tegen me gezegd: 'Ik ben ethisch orthodox opgevoed. Ik ben volledig agnost geworden, ik geloof  niets meer van wat ik vroeger leerde – maar dat dat allemaal niet kan wat er in de Bijbel staat, dat zul je mij niet horen zeggen, daartoe ben ik als wetenschapper niet bevoegd.' (De atoomfysicus C.F. von Weizsäcker heeft zich eens in dezelfde zin geuit, alleen nodigde hij de theologen nog wel uit om de wonderverhalen in de Bijbel zo te interpreteren dat het voor hem betekenis zou kunnen krijgen om erin te geloven – een hele uitdaging, zou ik denken!, waaraan men geen recht doet met te zeggen: 'Ik ben liberaal en geloof dus allang niet meer in hocus-pocus!'). – Of mikt men primair op gesprekspartners binnen de kerk, die 'nog niet zo ver zijn', en die men graag van de noodzaak wil overtuigen om meer bij de tijd te zijn? Een dergelijk gesprek lijkt me als dienstverlening erg zinvol, al was het alleen maar, omdat alle predikanten nog op een pensioen kunnen rekenen dankzij een offervaardige orthodoxie. Offringa pleit voor gesprekken in openheid en bescheidenheid, – die is zeker gewenst in de kerken als liberalen en rechtzinnigen met elkaar in gesprek gaan. Dan moet wel duidelijk zijn, vanuit welke uitgangspunten men spreekt en waar men met de kerk naartoe wil. Concreet gevraagd: Wil men in Op goed Gerucht  in eerste instantie religieus zijn en zijn religie dan wat de formuleringen betreft nog zoveel mogelijk met woorden uit de christelijke traditie invullen, of wil men primair christelijk zijn, dat wil zeggen vanuit de unieke en voor ons beslissende openbaring van God in Jezus Christus spreken?
Deze vraag heeft niets met ketterjacht te maken, maar is een verzoek om duidelijkheid. In de bijdrage van Frölich lezen we dat in zijn optiek de ideale kerk de plek is waar mensen elkaar willen ontmoeten om samen iets van God te ervaren. Die kerk moet volgens hem een flexibel en open netwerk zijn waar iedereen welkom is zonder voorwaarden vooraf. Ik zou me kunnen voorstellen dat men ook kan zeggen dat de kerk een plek is waar mensen rond het evangelie van Jezus Christus samenkomen om iets van God, die zich in Jezus Christus openbaart, te ervaren. Daar behoort inderdaad iedereen zonder voorwaarden vooraf welkom te zijn, maar die gemeenschap zal dan toch een kern moeten hebben die maakt dat de zoekenden daar iets vinden dat ze zelf nog niet hadden en elders niet kunnen vinden. Deze gemeenschap moet dan wel principieel verschillen van andere gemeenschappen van mensen die naar een zin in het leven zoeken.

Menswording van God
Dit brengt mij tot een volgende vraag. Offringa spreekt – in aansluiting bij Relivant – over de menswording van God. Dat is een centrale gedachte in de christelijke traditie. Men denkt in die traditie dan wel aan Gods menswording in Jezus Christus. In Relivant en bij Offringa slaat dat echter in eerste instantie op een aanwezigheid van God in mensen die daadwerkelijk uit zijn op gerechtigheid, waarheid en schoonheid. Wel onderstreept men vervolgens dat dit bij de gestalte van Christus heel in het bijzonder het geval is. Maar dit is iets anders dan te zeggen, wat de christelijke traditie zegt, namelijk dat de menswording van God in die ene mens, daar en toen, universele betekenis heeft. Dit houdt in dat men gelooft dat God daden in de geschiedenis stelt. Hiertegen hebben wijsgeren van het begin af bezwaar gemaakt, omdat ze daarin onaanvaardbare willekeur aan de zijde van God en een naïef geloof aan de zijde van de mensen zagen. Dit is een centraal gegeven in de christelijke theologie en het christelijke geloof. De theologen van Op Goed Gerucht mogen van mij hierover zeggen wat ze willen, maar dan wel graag met argumenten, waaruit blijkt dat men serieus heeft nagedacht, voordat men het belangrijkste aspect van het christelijke geloof, het unieke handelen van God in de geschiedenis, stilzwijgend opzij heeft geschoven. Mijn vraag is dan ook: Hoe staat men tegenover historische openbaring in de zin van unieke daden van God, als onderscheiden van tijdloze waarheden die men historisch kan illustreren, zoals andere levens- en wereldbeschouwingen dat ook kunnen?
Op Goed Gerucht  maakt op mij de indruk van mening te zijn dat de achteruitgang van de kerken is te wijten aan het feit dat men daar nog steeds achterhoedegevechten rond achterhaalde kwesties voert (bijvoorbeeld de mogelijkheid van wonderen). Daaraan wil men iets doen, en kennelijk is men van mening dat men hierin al aardig vorderingen maakt. Bij de oprichting van de Vereniging claimde men de helft van de kerk te vertegenwoordigen, nu is men er al van overtuigd dat men de toekomst heeft. Ik zie hier, eerlijk gezegd, meer een voorbeeld van fluiten in het donker in. Vandaar mijn nuchtere en pragmatische vraag, waarop ik wel graag antwoord zou hebben: Zijn de voorgangers in die vereniging, als ze 's zondags op de kansel staan en het aantal kerkgangers en hun gemiddelde leeftijd zien, werkelijk van mening dat in hun kringen de helft van de kerk zit, en dat de opbrengst van de collecten daarvan een aanwijzing is?         

Slot
De modernen, vrijzinnigen, liberalen (de verandering van naam blijkt geen invloed op de gang van zaken te hebben gehad) zijn altijd een kleine minderheid in de kerk geweest. Hun kinderen (dat geldt ook voor mijn kinderen) blijken vaak niet meer in de kerk geïnteresseerd te zijn en hebben uiteraard geen behoefte zich tegen hun orthodoxe opvoeding te verzetten. Maar gelukkig zijn er sinds ruim twee eeuwen altijd weer nieuwe gelovige generaties geweest waarbinnen ook een dergelijke liberale minderheid in de kerk actief was en is. Ik hoop dat in de nabije toekomst, als de huidige generatie van theologen is uitgestorven, de kerk nog zo groot zal zijn dat de kleine liberale minderheid daarin toch nog enige omvang kan vertonen. Ik hoop niet dat het liberale christendom dat 'Op goed Gerucht' kennelijk voor ogen staat de toekomst heeft, want ik ben bang dat er in dat geval gewoon geen toekomst meer is voor de christelijke kerk in onze streken van de wereld.

Dr  E.P.  Meijering (1940) was van 1968 tot 1995 (deeltijd-)predikant en van 1976 tot 2001 lector in de theologiegeschiedenis aan de Universiteit Leiden. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  

                  



  • Raadplegingen: 4366