31e jaargang nr. 6 (juli 2017)
thema: Liberale theologie versus orthodoxe theologie
W.H. ten Boom
Vrijheid, liefde, seks
Laat ik beginnen met de opmerking dat het hele denk- en taalveld van Op Goed Gerucht en Relivant (de naam alleen al…) zo ver van me afstaat, dat Liberaal christendom bij voorbaat op geen instemming van mijn kant kon rekenen. De hoofdstukken 16, 17 en 18 over ‘vrijheid’, ‘liefde’ en ‘seks’, die toch wel enigszins nieuwsgierig maken, hebben dat niet wezenlijk kunnen veranderen. Ik wil proberen zo eerlijk mogelijk te verwoorden waarin ik afhaak, zonder formeel te gaan schieten vanuit mijn vermeende theologische gelijk, dat in de buurt van de openbaringstheologie van Barth ligt.
‘Vrijheid’
De hoofdstukken ‘vrijheid’ en ‘liefde’ zijn van Wilma Hartogsveld, predikant in Schaarsbergen en van 2010 tot 2015 voorzitter van Op Goed Gerucht . Ze zijn glashelder geschreven en vertonen wederzijdse consistentie. Hartogsveld positioneert haar begrip van vrijheid vanuit een ondubbelzinnige afwijzing van elk wetenschappelijk of theologisch determinisme, en definieert haar vervolgens als de vrijheid van de menselijke wil te kiezen tussen goed en kwaad. Kernachtig heet het: “De vraag is niet in hoeverre we nu precies wel of niet vrij kunnen beslissen, maar of we verantwoordelijk willen zijn voor de beslissingen die we nemen.” Zeker, daarin falen wij, en het is juist de kracht van “het christelijke verhaal” dat onder ogen te zien, maar ook daarin worden we uitgenodigd “verantwoordelijkheid te nemen voor de gevolgen van onze keuzes”. Zo kunnen en mogen we ons “in vrijheid toevertrouwen aan het leven”.
Waarom haak ik af? Dat Hartogsveld haar statement over de christelijke vrijheid maakt door zich eerst af te zetten tegen de benauwende christelijke traditie, laat ik voor wat het is; al geeft ze naar mijn idee wel erg veel uit handen, bijvoorbeeld als ze zegt dat de buitenwereld de richtlijnen in de Bijbel ten onrechte opvat als ge- en verboden. Beslissend is, dat wat zij ervaart als een positieve, bevrijdende gedachte, namelijk dat wij zelf verantwoordelijk zijn voor onze daden, mij juist eenzaam achterlaat. Niet omdat ik het er niet mee eens ben. Wel omdat Hartogsveld dit tot de kern van de christelijke vrijheid verheft, en daarmee het hart uit de christelijke belijdenis wegsnijdt. Ik zou zeggen: natuurlijk zijn wij verantwoordelijk voor al onze daden, en er is geen enkele serieuze kerkelijke traditie die dat ooit heeft ontkend. Maar die verantwoordelijkheid maakt ons nu juist tot schuldige mensen, en omdat God die schuld ten laatste zelf op zich genomen heeft, ligt onze eigenlijke vrijheid niet in onze verantwoordelijkheid, maar gaat zij daaraan vooraf. De christelijke vrijheid is een geschonken, onverdiende vrijheid die wij mét al onze verantwoordelijkheden niet hebben verworven en ook nooit zullen kunnen verwerven. Ik zie niet in hoe je het Bijbels anders zou kunnen zeggen – maar dat zal omgekeerd ook zo zijn.
Als Hartogsveld dus eindigt met de opmerking dat God “te vinden is in mensen die vrij en verantwoordelijk leven en ook iets van die innerlijke vrijheid laten zien”, dan val ik stil omdat wordt verzwegen dat deze mensen die vrijheid onverdiend van God hebben gekregen en steeds opnieuw weer krijgen. Ik val stil, omdat ik God niet meer mag prijzen als de handelende macht die door mijn eigen verantwoordelijkheid heen breekt en deze zelf vervult.
Kunnen we zonder deze doorbraak überhaupt geloven en tot onze bestemming komen? Kom, wees reëel en eerlijk, denk ik dan; niemand kan zijn verantwoordelijkheden dragen, laat staan de gevolgen van zijn beslissingen overzien. Dus wat wordt er nu gezegd in die mooie zinnen over vrijheid en verantwoordelijkheid? Ik kan me voorstellen dat er een grote woede bestaat tegenover ‘barthianen’ die altijd maar God inzetten tegen de gelovige, oprecht goed bedoelende mens, en zichzelf graag buiten schot laten. Maar kan Hartogsveld zich mijn verslagenheid voorstellen om het in zichzelf opgesloten hart (‘cor incurvatum in se’, zo Luther zei), dat ik in haar woorden proef?
‘Liefde’
Dat ‘liefde’ en ‘seks’ twee aparte delen vormen, waarbij de liefde ook wordt ingevuld als ‘naastenliefde’, vind ik het meest teleurstellende van de hoofdstukken. Maar het zal een teken van onze tijd zijn dat liefde en seks niet meer samen onder één gezichtspunt worden ervaren, en dat aan ware liefde weinig woorden worden vuilgemaakt. Dat de naastenliefde centraal staat, komt overigens wel overeen met de opvatting van Relivant dat “naastenliefde de kern en zelfs de waarheid van het christendom vormt”, wat uiteraard een kardinale beslissing is.
Hartogsvelds gedachten over de liefde sluiten aan bij de opvattingen van Etty Hillesum, die met het denken van Emmanuel Levinas verder worden onderbouwd. Hillesum ervoer God temidden van de oorlog en het kamp als een “inwonende kracht“ die haar boven zichzelf deed uitstijgen. Zo is Hillesum “een van de mensen die laten zien dat naastenliefde niets te maken heeft met ‘lief en aardig zijn’ (..). Naastenliefde gaat om een levenshouding die ontspringt aan een diepere bron in de mens die God genoemd kan worden. Die bron stelt (als de liefde zelf) mensen in staat om lief te hebben en daardoor de prioriteit van het eigenbelang, gevoelens van onvrede, vervreemding en zelfs haat te overwinnen.” Hoe Bijbels dit ook mag klinken, ik vraag me af of Hartogsveld hier, net als velen, de christelijke agapè als vrije, geschonken naastenliefde niet met Levinas’ ‘ethiek van de ander’ verwart.
Ik heb de naoorlogse wending naar Levinas nooit kunnen meemaken. Ik beschouw zijn ethiek van ‘het gelaat van de Ander’ als een bewust anti-christelijke provocatie, en proef er eerlijk gezegd weinig liefde en veel agressie in (die ik me vanuit zijn Jood-zijn kan voorstellen). De ander, die mij door zijn naakte bestaan onderbreekt in mijn ik-gerichtheid en wijst op mijn verantwoordelijkheid voor hem, stelt mij, dat is duidelijk, in directe staat van beschuldiging. En terecht. Maar kan hier waarachtige naastenliefde uit voortkomen, zo dat deze ook mijn broeder en zuster wordt? Hooguit, lijkt me, kan het hier gaan om de volbrenging van een Kantiaans gebod dat we met de tanden op elkaar moeten verrichten. Maar juist hiervan zegt Hartogsveld: “Het gebod van de liefde laat zich niet in regels en voorschriften onderbrengen”. Terwijl de voorbeelden die zij geeft, over de dakloze die bedelt, het gemeentelid dat weer eens aan de telefoon hangt, of het gezin op de vlucht, eerlijk aangeven hoe moeizaam het is om hier eigen weerstand te overwinnen, al is die onderbreking achteraf dikwijls ook “verrijkend”. Maar is agapè die met moeite wordt geschonken agapè? En gaat het er omgekeerd om, dat je er zelf door wordt verrijkt? Als Jezus zegt: ‘Zoals de Vader mij heeft liefgehad, heb ik jullie liefgehad; blijf in mijn liefde’, dan gaat het er denk ik niet om dat eerst “het ego van de troon wordt gestoten”, om te kunnen “leven vanuit een diepere bron”, zoals Hartogsveld Hillesum samenvat, maar dat alleen híj naastenliefde geeft, die juist zelf een naaste ondervonden heeft (vgl. Luc. 10:36-37). Voordat wij geven zijn wij ontvangers. Daarom kan ik in de Ander die mij beschuldigt niets van Christus zien, eerder iemand als mijzelf. Het is opvallend: waar ik bij ‘vrijheid’ een teveel aan vrijheid ontmoette, ontmoet ik bij ‘liefde’ te weinig liefde. Ik denk dat dit met elkaar verband houdt, omdat God bij Wilma Hartogsveld in de eerste plaats een ethisch appel op ons doet en de mens de regie over zijn leven graag in eigen hand houdt. Waar is Christus’ dóórbrekende liefdesmacht die ons vergeeft en nieuw maakt?
‘Seks’
Seks is vanouds, en niet alleen binnen de kerk, onlosmakelijk verbonden met zonde. Beide trekken geweldig aan ons, en het is zelfs de vraag of de ene prikkel zonder de andere bestaat. Ik denk dan ook dat de liberale eis van de westerse mens zélf uit te mogen maken wat goed en kwaad is, nauw verweven is met de erkenning een seksueel wezen te zijn dat aan zijn trekken moet en mag komen. En dat de tamelijk rooskleurige opvatting van seks als ‘zelfvervulling’ nauw samenhangt met de inschatting inzake goed en kwaad als mens vrij te kunnen kiezen. Wat betekent dit voor een liberaal theoloog?
Het hoeft niet te verbazen dat Wouter Slob, predikant en hoogleraar Theologie en Cultuur in Groningen afstand neemt van de gedachte dat de kerk op het gebied van de seksuele moraal dingen zou mogen voorschrijven. We mogen blij zijn, zo begint hij, dat de behoefte om “tussen de lakens te willen gluren”achter ons ligt. Maar wat er dan gebeurt is interessant. Slob kan er niet omheen vervolgens toch tussen de lakens te gaan gluren, omdat seksuele behoeftebevrediging nu eenmaal direct onze “intermenselijke verhouding” raakt. “Nadenken over seksuele verantwoordelijkheid (..) gaat om de vraag hoe we tegen mensen aankijken; en dat kent natuurlijk ook lichamelijke aspecten.” Wat dan volgt is de typische tocht van een man die bloot staat aan allerlei verleidelijke gedachten en afwegingen, bijvoorbeeld over overspel, om uiteindelijk uit te komen bij Roger Scruton. “Voor hem gaat gezonde seks over de aanvaarding en erkenning van de partner als specifieke ander en moet de focus niet primair op ‘het prikkelen der geslachtsdelen’ liggen.” Pas door de erkenning van de specifiteit wordt de ander tot persoon, zegt Slob Scruton na, en die specifiteit ontstaat eerder in een proces van wederzijds tedere lichamelijke ontdekking dan door harde seks; en besef ook hoeveel overspel hier kapot maakt, doordat die specifiteit wordt teniet gedaan. Overeenkomstig eindigt Slob zijn bijdrage met de vraag “of seksuele losbandigheid inderdaad zo bevrijdend en geweldig is als ons soms wordt voorgespiegeld.”
Ik vind het dapper dat Slob zo schrijft, omdat het ondanks zijn bezwering niets te willen voorschrijven tamelijk moralistisch is. Dat zal ook niet anders gaan, als je je uitgangspunt neemt in de menselijke verantwoordelijkheid, en daar hoef je je geenszins voor te schamen. Toch heb ik de indruk dat hij eigenlijk niet schrijft over seks maar over wat een liefdevol voorspel is, en breng dat in verband met een vrijzinnige christologie. De moeite van veel moderne theologie om je met lichaam en ziel aan Christus over te geven als de Heiland die bij je binnenbreekt, laat zich mijns inziens direct verwoorden in de onwil om ‘harde seks’ als het eigenlijke, ethisch verantwoorde hoogtepunt te beschouwen van het mens-zijn, waarin man en vrouw elkaar als zondaar aanvaarden, vergeven en liefhebben. Wie in zijn christologie niet durft te zeggen, dat hij juist als zondaar puur object is van Christus’ uitverkiezing, zal ook in bed zijn partner niet meer als louter voorwerp van verlangen kunnen liefhebben. En dat is dacht ik nu juist wat seks wil; maar ook wat liefde wil. Theologie raakt tot in de christologische dogma’s het bed. Maar of Slob en ik elkaar ook begrijpen?
Ten slotte
Afsluitend zou ik willen zeggen: wat vóór het boek pleit is de onderlinge consistentie van de drie hoofdstukken. Maar wat ik ondanks alle woorden over openheid en vrijheid mis is de hartstocht van Christus’ doorgebroken liefde. Als dat de prijs is van de moderniteit, zal ik nooit modern kunnen zijn. Zelfs al zou ik willen.
Dr W.H. ten Boom is emeritus-predikant en redactie-secretaris van In de Waagschaal. Mailadres:
- Raadplegingen: 4217