Skip to main content

31e jaargang nr. 2 (nov. 2017)
thema: En de aarde bracht voort

M.J. Paul
Gods aangepaste spreken over de schepping

Hoogleraar Gijsbert van den Brink berekent de kosten voor een combinatie van het christelijke geloof en de evolutietheorie. Hij concludeert in zijn boek En de aarde bracht voort dat slechts drie traditionele voorstellingen bijgesteld moeten worden: de concordistische hermeneutiek, de theorie van de kosmische val en het idee dat de mensheidsgeschiedenis begonnen is met één mensenpaar (341).

Ook meent hij dat de accommodatietheorie te hulp geroepen mag worden om de antieke wereldbeelden in de Bijbel te relativeren (132).
Het boek bevat veel knappe analyses en doet intrigerende voorstellen. De poging om studerenden en wetenschappers te helpen is van groot belang, maar toch overtuigt de uitkomst mij niet. Dit artikel spitst zich toe op de hermeneutiek en op Gods aanpassing aan ons voorstellingsvermogen.

Hermeneutiek
Het begrip hermeneutiek is moeilijk te definiëren. Globaal kunnen we stellen dat de klassieke opvatting de nadruk legt op de regels voor de uitleg. Hoe kunnen we ontdekken wat de tekst en de auteur van de tekst bedoelen? Recentere opvattingen concentreren zich meer op de betekenis voor ons. Wat kunnen wij in onze tijd met een tekst uit een ver verleden en uit een andere cultuur? In het Engelse taalgebied wordt er wel onderscheid gemaakt tussen ‘meaning’ en ‘significance’. Meaning betreft de betekenis die door de auteur bedoeld is en wat de tekst communiceert. Significance betreft de relevantie van de tekst voor de latere lezer.

Met deze zaken in het achterhoofd is het interessant om te zien hoe Van den Brink het begrip hermeneutiek hanteert. Hij schrijft: ‘In dit hoofdstuk zal ik niet gedetailleerd ingaan op de exegese van allerlei afzonderlijke bijbelteksten, maar me concentreren op het onderliggende hermeneutische probleem: hoe zouden christenen (voor wie de Bijbel gezaghebbend is) bijbelteksten moeten uitleggen die in tegenspraak lijken met wat we door de wetenschap te weten zijn gekomen (of denken te zijn gekomen)?’ (113). Hier valt de belangrijke beslissing om niet naar de bedoeling van de teksten te vragen. Niet de ‘Aussageintention’ (zoals de Duitsers zeggen) van de teksten staat centraal, maar de oplossing van het hedendaagse lezersprobleem.

De auteur vervolgt met een bespreking van enkele leesstrategieën met betrekking tot Genesis 1. Hij schaart die onder de overkoepelende term ‘concordisme’. Hij geeft daarvan de volgende definitie: ‘Concordisme is de hermeneutische visie dat bijbelse uitspraken over de fysische wereld overeenkomen met wetenschappelijke feiten’ (114). Vanwege de vele problemen die deze positie met zich meebrengt, kiest de auteur een andere benadering, namelijk die van het perspectivisme. Op die manier zouden categoriefouten te vermijden zijn. Het perspectivisme wordt omschreven als ‘de hermeneutische visie dat we bij het interpreteren van de Bijbel de theologische inhoud moeten onderscheiden van het wereldbeeld waarin deze inhoud ingebed is’ (122).

Het boek En de aarde bracht voort noemt heel wat bijbelteksten, en toch ontbreekt in het betoog steeds een bespreking van de context en een doorvragen naar de betekenis van de tekst in zijn verband. Herhaaldelijk worden slechts suggesties geuit hoe teksten op een andere manier opgevat kunnen worden. De auteur houdt zich niet bezig met de klassieke regels van de uitleg van teksten, om naar de eigen intentie te vragen. Zijn hermeneutiek richt zich op de kloof tussen geloof en wetenschap, en daarom zijn er maar twee soorten hermeneutiek in zijn boek: de concordistische en de perspectivische. Dit is echter een soort ‘framing’ van de discussie, waarbij de lezer uit slechts twee mogelijkheden kan kiezen. Mijn bezwaar is dat de auteur start bij een hedendaags probleem en de intentie van de teksten te weinig honoreert.

Mosterdzaad
Volgens de accommodatietheorie heeft God zich aangepast aan de mensen om in hun taal en voorstellingswereld te spreken. Dit is een benadering die in een bepaald opzicht ook al in de tijd van de Reformatie bij Calvijn voorkwam, en zelfs al in de vroege kerk. Er is echter wel een groot verschil waarop die accommodatie betrekking heeft. Het spreken in eenvoudiger taal dan de wetenschappelijke taal is iets anders dan het geven van verkeerde voorstellingen. In de laatste eeuwen zijn steeds meer wetenschappers het begrip accommodatie in het conflict tussen geloof en wetenschap gaan gebruiken. Dat is echter een uitbreiding van het oorspronkelijke betekenis. In de praktijk kreeg dit begrip een sleutelfunctie, om niet-passende uitspraken terzijde te schuiven.
Als voorbeeld dient een bijdrage van O. Lamoureux in zijn boek I Love Jesus and I accept Evolution. Hij begint zijn betoog over ‘de oude wetenschap’ met de gelijkenis van het mosterdzaad (Mark. 4:30-32). Jezus zegt dat het mosterdzaad het kleinste van alle zaden op aarde is. Dat klopt echter niet, want er zijn kleinere zaden, zoals van de orchidee. Volgens Lamoureux was het echter een wetenschappelijk feit voor de Joden dat het mosterdzaad het kleinste was. Hij meent dat Jezus zich hier aangepast heeft aan de hoorders, en aan hun wetenschappelijk begrip, en zo accommodatie toepaste. Hij leidt daaruit af dat de Bijbelse boodschap onfeilbaar is, maar dat dit niet geldt voor de uitspraken over de vroegere wetenschap. In de loop van zijn hoofdstuk blijkt dat dit de opmaat is voor een geheel andere visie op de oorsprong van de aarde en het leven op aarde dan in Genesis vermeld staat. Van den Brink gebruikt dit voorbeeld ook (122).
In de gelijkenis staat echter letterlijk: ‘een mosterdzaad dat, als het in de aarde gezaaid wordt, het kleinste is van alle zaden die er op de aarde zijn’. Dit is geen algemene uitspraak over alle zaden ter wereld, maar een landbouwkundige constatering: van alle zaden die voor het zaaien in de landbouw in Israël gebruikt worden, is het mosterdzaad het kleinste. De uitspraak is geen aanpassing aan een wereldbeeld of een uitspraak van een verouderde wetenschap, dus ook geen accommodatie, maar een correcte constatering. De Joden hielden zich niet bezig met het zaaien van orchideeënzaad.

Op grond van deze constateringen is het van groot belang nauwkeurig te omschrijven waarop de accommodatie betrekking heeft. Iedereen erkent dat God eenvoudige taal gebruikt om met mensen te communiceren. Wil een boodschap aansluiten en overkomen bij de hoorders en lezers, dan zijn aanpassingen in niveau of cultuur nodig. Het spreken in eenvoudige taal is in de opvoeding en in het onderwijs noodzakelijk, maar het spreken moet wel zuiver zijn, en er mogen geen verkeerde voorstellingen gegeven worden. Anders is er geen sprake meer van vereenvoudiging.
Het ruime gebruik van het begrip accommodatie leidt tot de voorstelling dat wij het beter weten dan de vroegere hoorders en lezers. ‘Er staat wel dit, maar wij weten dat iets anders bedoeld moet zijn.’ De vraag rijst dan waarom de Bijbel informatie verstrekt heeft die iets anders suggereert dan bedoeld, zodat heel veel generaties onjuiste conclusies trokken. Dan is toch het doel van de accommodatie mislukt? Het was (vanuit de ‘eigenlijke situatie’) toch ook mogelijk om in eenvoudige taal te verklaren dat de aarde heel oud was, dat veel tijdperken verstreken zijn voordat de dieren ontstonden, en dat de mensen uit dieren gemaakt zijn? Vanuit het oogpunt van begrijpelijke openbaring zou dit heel wat eenvoudiger zijn geweest en minder misverstanden hebben opgeleverd.

Calvijn
Voor Calvijn geeft het begrip accommodatie aan dat God menselijke woorden en voorstellingen gebruikte voor de communicatie van wet en evangelie, zonder verlies van het waarheidsgehalte van de Bijbel. De accommodatie verwijst bij hem naar de manier van openbaring, de gave van de wijsheid van de oneindige God in een eindige vorm, en niet naar de kwaliteit van de openbaring of naar de inhoud ervan. Deze historische accommodatie handhaaft de volledige inspiratie en het gezag van de Schrift. God daalde af om zich bekend te maken binnen de beperkingen van de mensen, maar de accommodatie bevat zelf geen zonde, fout, tegenspraak of misverstand.

In onze tijd zijn er echter velen die menen dat God zich aangepast heeft aan de mens om de schepping in zes dagen te beschrijven, terwijl de werkelijkheid afwijkend was. Dit is iets anders dan wat Calvijn bedoelt. Hij bestrijdt in de uitleg van Genesis 1:5 eerst de opvatting dat de wereld in een enkel ogenblik geschapen is en schrijft dan: ‘Veeleer heeft God zelf, omdat Hij zijn werken wilde regelen naar de bevatting van de mensen, een tijd van zes dagen voor zich genomen.’ De aanpassing zit volgens de reformator niet in de vertelling, maar in de werkelijkheid dat God hier zes dagen over gedaan heeft.
Tevens zegt Calvijn dat Genesis 1 geen astronomisch onderwijs geeft en daarom kan hij accepteren dat Saturnus volgens de astronomen groter is dan de maan, en ook dat de maan zelf geen licht geeft. In Genesis is de taal gesproken die de meeste mensen kunnen begrijpen en zoals ze de hemellichamen waarnemen. Voor hem is dat niet in tegenspraak met wetenschappelijk onderzoek. Het is en blijft openbaring wat hier staat: ‘En waar nu de Geest van God hier een gemengde leerschool opent [nl. voor gewone mensen en wetenschappers], is het geen wonder, dat Hij hetgeen door allen kan worden begrepen, het meest bemint’. Deze opmerking in de uitleg van vers 16 laat zien dat God volgens Calvijn bewust kiest voor eenvoudige taal, maar niet voor een vertekening van de werkelijkheid.
In de Institutie geeft de reformator aan dat de tijd van de schepping vermeld is, ‘opdat de gelovigen langs de onafgebroken rij der jaren zouden komen tot de eerste oorsprong van het menselijk geslacht en van alle dingen. Die kennis is bijzonder nuttig, niet alleen opdat men in kan gaan tegen de wonderlijke verhalen die oudtijds in Egypte en andere landstreken de ronde deden, maar ook opdat door de kennis van de aanvang van de wereld de eeuwigheid van God des te helderder in het licht treedt.’ (I, xiv, 1) Iets verderop noemt Calvijn dat de aarde nog geen zesduizend jaar oud is.

Socinus
In de zeventiende en achttiende eeuw kwam er echter een ander soort omschrijving van het begrip accommodatie, waardoor het ging betekenen dat er ook fouten in de Bijbel konden staan. De eerste die dit voorstelde, was Faustus Socinus. Rond 1600 noemde hij de beperkingen van de Bijbel in de aanpassing van de inhoud aan verkeerde voorstellingen in het oude Nabije Oosten. Op deze manier opgevat kan Gods accommodatie ook verkeerde leringen bevatten die standaard waren in de tijd van het schrijven van de Bijbel, maar niet passen in onze moderne tijd. Socinus ging zover dat Christus en de apostelen zich aanpasten aan de voorstellingen van de hel die er in die tijd waren. De Nederlander Balthasar Bekker ging verder in dit spoor (in 1691-1693). Volgens hem is de Bijbel de uiteindelijke bron voor goddelijke zaken, maar niet voor de natuurlijke wetenschappen. Meer orthodoxe auteurs, zoals Petrus van Mastricht, verdedigden de klassieke interpretatie van accommodatie en beschuldigden de andere auteurs van een voorstelling van een God die het volk bedriegt. In die periode ging Baruch de Spinoza nog verder en gebruikte hij het begrip accommodatie om alle bovennatuurlijke handelingen in de Bijbel te bekritiseren.

Het zal duidelijk zijn dat de deur opengezet werd naar een terzijde schuiven van allerlei inhoudelijke uitspraken uit de Bijbel. Het is van belang dit spectrum aan meningen te zien. In onze tijd beroepen theïstische evolutionisten zich nogal eens op accommodatie, zonder duidelijk te maken wat precies bedoeld is en waar de grenzen van het begrip liggen. De meer orthodoxe aanhangers zijn hierin terughoudender dan anderen. Toch functioneert het begrip ‘accommodatie’ vaak als een soort legitimatie om de teksten anders te interpreteren dan eeuwenlang het geval is geweest. Het is te hopen dat auteurs met die opvatting zich zorgvuldiger rekenschap zullen geven van de historische ontwikkeling van het begrip en van de consequenties daarvan voor de hedendaagse Bijbellezers. Mij overtuigt het niet dat de inspiratie en het gezag van de Bijbel vooral betrokken worden op de boodschap en niet op het wereldbeeld en op allerlei als historisch gepresenteerde zaken.

Externe invloeden op de uitleg
Van den Brink wil een orthodox theoloog zijn. Die orthodoxie is echter al eeuwenlang gebaseerd op een klassieke bijbeluitleg. Als die losgelaten wordt, hoe lang blijft de orthodoxie dan nog overeind?
De klassieke regel is: De Schrift is haar eigen uitlegster (‘sacra scriptura sui interpres’). Al mogen wij hulpwetenschappen gebruiken, die regel heeft tot gevolg dat we de Bijbel uitleggen zonder dat hedendaagse natuurwetenschappers de kaders bepalen. Het is een ingrijpende beslissing om hedendaagse wetenschappelijke opvattingen mede te laten bepalen wat een tekst mag zeggen. Hier gaat een wissel om en komen we bij een andere hermeneutiek dan waarop de orthodoxe theologie gegrond is.

De teksten laten zich niet eindeloos oprekken. Het perspectivisme wil een uitweg bieden uit het conflict tussen geloof en wetenschap. Echter, op deze wijze lijkt de Bijbeluitleg het steeds te ontgelden en wordt de oplossing voor exegeten en Bijbellezers ongeloofwaardig. De uitlegregels zijn niet van elastiek, maar bieden houvast om de hedendaagse lezers te helpen bij het ontdekken van de oorspronkelijke boodschap.

Het is waar dat Van den Brink zich richt op de systematische theologie en niet op de Bijbeluitleg en de hermeneutiek. Deze beperking betekent echter dat zijn uitspraak over drie punten die aangepast moeten worden, onvolledig is. Er is niet slechts een concordistische hermeneutiek in het geding, maar de aanpassingen betreffen ook de hermeneutiek in zijn geheel. Er zijn tientallen passages in de Bijbel die op gespannen voet staan met de evolutietheorie. Daarom wijst het boek En de aarde bracht voort slechts een richting die nog veel verder uitgezocht moet worden. De auteur meent dat het orthodoxe huis slechts op drie punten verbouwd hoeft te worden; het huis blijft er met enige kleine ingrepen authentiek uitzien. Mijn conclusie is: de verbouwing is zo grondig, dat zelfs het fundament veranderd wordt. Want niet langer is de Schrift haar eigen uitlegster; externe opvattingen bepalen mede het kader van de uitleg. De voorgestelde eenheid tussen geloof en wetenschap vergt te veel concessies en bevat te veel spanningen.

Er worden op dit terrein veel hypothesen ontworpen, maar anderhalve eeuw zoeken heeft nog onvoldoende opgeleverd. Er is in de orthodoxe theologie nog steeds geen consistent hermeneutisch model om het Oude en Nieuwe Testament in overeenstemming te brengen met een evolutietheorie waarin de mens afstamt van dieren, aldus ook K.D. Keathly en M.F. Rooker in hun boek 40 Questions about Creation and Evolution (385). In mijn boek Oorspronkelijk. Overwegingen bij schepping en evolutie (Apeldoorn, 2017) bepleit ik daarom een andere koers: grondiger luisteren naar de Bijbelteksten en meer doorvragen naar de achtergronden van de hedendaagse oorsprongswetenschappen.

Prof. dr. Mart-Jan Paul is hoogleraar Oude Testament aan de Christelijke Hogeschool Ede en de ETF Leuven. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.


 


 

  • Raadplegingen: 3634