32e jaargang nr. 6 (juli 2018)
Thema: Martin Luther King onder de profeten
D.M. van der Linde
Pijnlijk begenadigd
Jeremia 45:5b
‘Maar Ik zal u, uw ziel, tot een buit geven in alle plaatsen, waar gij heen zult heentrekken.’ Dat zegt de profeet Jeremia in Gods naam tot Baruch. Een eigentijdser vertaling geeft deze belofte begrijpelijker weer: ‘Maar jou laat ik je leven behouden, waar je ook naar toe gaat.’ Het zal je maar gezegd worden en wel door God zelf. Bij deze belofte zie je de beschermende hand des Heren als een muur om ons broze bestaan. Het maakt je tot een dankbaar mens.
Baruch is een belangrijk man. Hij kan lezen en schrijven, hetgeen in die tijd zeker niet voor iedereen was weggelegd. Enige tijd geleden hoorde hij Jeremia spreken, de profeet op wie de omgeving met misprijzen neerkeek. Jeremia riep op tot bekering, tot overgave aan Babel. Een afschuwelijker en goddelozer oproep kon men nauwelijks doen. Nooit zou de God van Israël, die zich Jeruzalem tot woning verkoren had, deze stad immers laten innemen door vijandige machten. Laat staan door Babel. Jeremia heulde met de vijand.
Waarom die vreemde keuze van Baruch om aan het woord door Jeremia gesproken geloof te hechten? Zoals de Here Jeremia te sterk geworden is, door in diens leven zijn woord te laten geschieden, moet Hij ook Baruch te sterk zijn geworden. Als Jeremia zich niet meer in de stad kan vertonen en niet meer in staat is de koning te waarschuwen wegens het alle vertrouwen zetten op het leger van Egypte, gaat Baruch het door de profeet op schrift gestelde woord van God aan de koning voorlezen. Dit in de hoop dat koning Jojakim gehoor zal geven aan wat hem van Godswege verkondigd wordt. De koning hoort het aan, neemt een pennenmes, snijdt hetgeen Baruch tot klinken bracht aan repen en werpt vervolgens de stukken achteloos in het vuur.
Baruch ervaart wat het betekent, als men met wat jou heilig is, de kachel aanmaakt. Tenslotte wordt het hem te veel. Waarom heb ik al die woorden Gods geboekstaafd, terwijl nagenoeg niemand ernaar luistert? Waarom houd ik in vredesnaam nog vast aan een God, die er geen stokje voor steekt, dat zijn gemeente naar de rand en zelfs daaroverheen geduwd wordt? Waarom grijpt Hij niet in en staat Hij zijn dienaren niet krachtig terzijde? Baruch geeft stem aan een intense klacht. ‘Wee mij, want de Here heeft aan mijn leed nog meer verdriet toegevoegd. Hij stapelt smart op smart.’ Moe is Baruch van zijn zuchten, het vruchteloos verlangen naar het ingrijpen van God. Had hij in de stem van Jeremia, het woord van God, maar nooit vernomen.
Gods antwoord
Baruch ontvangt een antwoord van Gods kant. Het is een niet al te begripsvolle en pastorale vertroosting, maar veeleer een scherp verwijt. Oordeelswoorden uit het allereerste hoofdstuk van de profetie klinken opnieuw. ‘Wat Ik gebouwd heb’, zegt de Here, ‘breek Ik af en wat Ik geplant heb, ruk Ik uit.” Als dat iemand gruwelijk veel pijn doet dan is het de Here zelf. Hij deed dat liever niet.
‘Zou jij, Baruch, voor jezelf iets groots zoeken? Doe dat niet.’ Bij grote dingen moet je hier niet alleen denken aan indrukwekkende prestaties en belangrijke posities, maar vooral aan het ongebrokene, aan groeien zonder pijn. Zinnen op grote dingen en kruis dragen vloekt met elkaar.
Maar de oproep niet te zoeken naar het grote is gelukkig niet het laatste wat Baruch gezegd wordt. Het laatste is de belofte: ‘jou laat Ik je leven behouden, waar je ook gaat.’ Wat wil een mens nog meer? Toch is het de vraag of Baruch wel zo gelukkig moet zijn met deze toezegging. Baruch zal leven, zijn ogen zullen zien en zijn oren zullen horen, zijn handen zullen tasten en zijn voeten zullen gaan. Leven is in de Bijbel veel meer dan een biologische categorie. Het is in relatie staan met God en mensen. Baruchs voeten zullen naar Egypte gaan. De weg terug naar het slavenhuis.
Zijn ogen zullen de verwoesting van de heilige stad zien, van het huis, waar de Here te midden van zijn volk wilde wonen. Hij zal zien dat de Here zich gaandeweg meer verbergt en zal daar zwaar aan lijden. Baruchs oren zullen het brallen van de goddelozen horen en het zal hem zeer diep raken, dat de God van zijn leven zich niet alleen verbergt maar ook door de mensen om hem heen naar beneden wordt gehaald. Baruch zal de enorme vervreemding zien van mensen ver weg en dichtbij. Hij zal de nood van zijn medemens zien, het lijden van tallozen. Dat zal bij hem binnenkomen, want leven is in Bijbeltaal: hartstochtelijk verbonden zijn aan God en mensen.
Dankbaar mens
Je ziel als buit ontvangen is niet de beschermende hand van God om je leven, zodat we geen schrammetje oplopen. Je ziel als buit doet denken aan gevaar, aan een tot puin verwoeste stad, waar jij ternauwernood uit kunt vluchten met niet meer dan je ziel als buit. Die ziel, die daarin krassen heeft opgelopen, je leven dat niet onbeschadigd bleef, maar wel gericht blijft op God en mensen. Baruch wordt met deze belofte, pijnlijk begenadigd. Hij en Jeremia worden niet om henzelf in het leven bewaard, maar om een rest te zijn. Een messiaanse voorhoede, deel voor het geheel in vertrouwen en volharding. Dat is een enorme verantwoordelijkheid. Waar ons de belofte – aan Baruch gedaan – wordt toegezegd, worden we in de buurt van Jezus geplaatst, de Levende bij uitstek. Als er één echt hoort en ziet, dan Hij. Dan worden we pijnlijk begenadigd.
Zoals die moeder van een opgroeiend gezin. Betrekkelijk jong nog overleed haar man. Ze stond alleen voor de opvoeding. Een aantal van haar kinderen was vervreemd van het evangelie en gaf daar op niet mis te verstane wijze uiting aan. Ze zei me dat ze het niet kon aanzien hoe haar kinderen het leven leefden. Dit niet alleen en niet zozeer omdat ze haar verdriet deden, maar omdat dit de levende God pijn moest doen. Het was zeer zwaar, ze voelde tot in haar lichaam de moeite. Het vertrouwen dat de levende God haar kinderen niet had losgelaten werd zeer aangevochten. Het is niet eenvoudig als de Here jou je ziel tot buit geeft overal waar je heengaat. Wanneer Hij je oog en oor doet hebben voor wat er gebeurt ver weg en dichtbij. Wanneer Hij je niet de gelegenheid geeft het bijltje erbij neer te gooien, je ogen en oren te sluiten. Onder profetisch (s)preken wordt nogal eens verstaan, anderen de les te lezen, vanuit een ivoren toren. Die ivoren toren bestaat niet voor iemand die geroepen is stem Gods te zijn. Profetisch (s)preken is aangeraakt zijn door de levende God. Het is naar een woord van Miskotte, je ogen sluiten en de werkelijkheid zien, zoals deze God voor ogen staat en dan je ogen weer opendoen om te zien hoe schrijnend de tegenstelling is. Het is in die werkelijkheid je ziel als buit te mogen meenemen. Dat is pijnlijk, maar evenzeer genade. Het is strijden tegen de duivel, de wereld en je eigen vlees. Toen wij gedoopt werden, is voor ons gebeden dat we niet tegen heug en meug en klagend, maar vrolijk het kruis van de navolging zouden dragen. Dit omdat dat je bij Christus in de buurt brengt en het je juist daarom godsonmogelijk is geworden, onverschillig te zijn ten opzichte van de mensen om je heen. Dat maakt je een dankbaar mens.
Ds. Dick van der Linde (Rotterdam) werkt als predikant in Hattem en nam na achttien jaar in 2017 afscheid van de hervormde gemeente in Rotterdam-Hillegersberg.
- Raadplegingen: 3015