33e jaargang nr. 2 (nov. 2018)
thema: Geloofsverantwoording
J.C. Trouwborst
Areopagus 2018 (2)
Waar ligt jouw Areopagus? Wat zijn hedendaagse drempels om te gaan geloven? Wat zijn aanknopingspunten voor een geloofsgesprek? De redactie van Kontekstueel legt deze vragen voor aan twee predikanten in het missionaire werkveld. Bijdrage nummer twee: Johan Trouwborst is werkzaam bij Defensie als vlootpredikant.
‘Waar ligt dan jouw Areopagus?’ Deze vraag van de redactie triggert mij. Ik merk dat het thema geloofsverantwoording mij doorgaans weinig bezighoudt. Is dat niet vreemd? Want mijn presentie in de krijgsmacht gaat toch terug op een zending vanuit de kerk? Van jongs af ben ik aangeraakt door het evangelie. Daarom ben ik predikant geworden. Hoe zit dat?
De weg naar binnen
Er valt mij iets op in de formulering van de vraagstelling. Het gaat om geloofsverantwoording naar mensen toe zonder christelijke achtergrond. De focus is gericht op de ander; het gaat om de beweging naar buiten toe. Deze gerichtheid herken ik vanuit mijn eerste jaren bij de marine. Mijn insteek was vooral missionair, ik wilde zo graag het geloof ter sprake brengen. Alsof geloven een apart compartiment betreft in plaats van een open dek naar de hele werkelijkheid. Later veranderde dat. Ik ging ontdekken wat nuldelijns presentie betekent. Daarin draait het om belangeloze aanwezigheid. Ik kan de boodschap wel willen brengen, maar heb ik ook boodschap aan mensen? Zie ik hen staan in hun situatie? Kan ik met ze mee oplopen of wil ik iets bereiken? Nuldelijns presentie dus. Niet als middel, maar als doel!
Onvergetelijk blijft wat ik ooit bij Franz Jalics – een Hongaarse priester – las, tijdens een lange vaarperiode. ‘Wij hebben maar al te vaak de volgende aanpak bij de verkondiging van de blijde boodschap: wij geloven dat we naar de mensen toe moeten gaan om hen het Evangelie te brengen. Lukt dat niet en wijzen de mensen ons af dan menen we dat de wereld verdorven en ongelovig is. (…) Er bestaat een wezenlijk andere houding tegenover de mensen, een fundamentele ommekeer. Wij kunnen leren erop te letten, wat er van de mensen zélf uitgaat. Aanhoren wat ze ons willen zeggen in het leven van alledag. Hoe hun boodschap voor ons luidt. Als we daarop ingaan ontstaat er een relatie, die ons er meer bewust van maakt, hoe God in ons mensen te werk gaat. Zeker, al hun leed komt op ons af, maar dat is levensecht.’
Wat dat betreft beleef ik mijn werk bij de marine als een reality check. Ik werk niet alleen een flink eind bij de kerk vandaan, ik beweeg mij ook in een andere wereld met een ander taalveld. Ook ben ik tijdens vaarperioden lang en ver van huis. Aanvankelijk werkt het als desoriëntatie. Want ik ben niet langer centrumspeler in een kerkelijke infrastructuur, eerder priester en vreemdeling aan de rand. Varend voor de kust van Somalië schreef ik een citaat van Ruud Welten in mijn dagboek: ‘Door desoriëntatie leert men zichzelf vinden. Alleen een ander perspectief dan het bekende maakt waarneming mogelijk.’
Geloofsverantwoording naar buiten toe brengt mij dus op de weg naar binnen. In mijzelf verschuift het accent van missie naar presentie. Van actie naar uitstraling. Eerst spande ik mij vooral in naar de mensen toe te gaan. Nu werkt het ook andersom. Mensen zoeken mij vaak op. Daarbij ontvang ik veel vertrouwen.
Kerkdienst – onderhoudsbeurt
Elke zondagmorgen op zee is er een kerkdienst aan boord. Een onderhoudsbeurt in een van de verblijven. Een pauzenummer tussen de bedrijven door. De grap is dat het niet zoveel om het lijf heeft. Mensen luisteren er met elkaar muziek, horen een verhaal uit de Bijbel, een flard van een gedicht, een column van de dominee, een kort gebed. Zelf doen ze dus bijna niks. Niet veel meer dan ademhalen, hun gedachten laten varen en gevoelens toe te laten. Laat dat nu net de bedoeling zijn.
Deze viering rond de bar begint met het ontsteken van de paaskaars. Aan boord van een marineschip met een huid van staal brandt de vlam van de Levende. Dwars door alle herrie van systemen en machines heen wijst Hij ons een route naar interne stilte. Hij is er al. Hij verbindt ons met elkaar.
Op een bemanning van tweehonderd komen er zo’n vijfentwintig bij elkaar om dit mee te maken. Geen traditionele kerkgangers, een enkeling uit Katwijk of Urk daargelaten. Wat maakt dat ze komen? Natuurlijk speelt de onderbreking van de scheepsroutine een rol. Ook nieuwsgierigheid naar wat die man met het kruisje op zijn uniform te melden heeft. Op zondagmorgen draagt hij een zwarte sjaal met goudkleurige tekens erop. Met ook een paar woorden in een vreemde taal: verbi divini minister.
Maar er is meer dan vervreemding alleen. In de samenkomst wordt juist contact gemaakt. Er worden dingen gezegd die anders onbenoemd blijven. ‘Dit ging ergens over’, zegt iemand na afloop. Of: ‘U had het over mij’. Zelf ervaar ik het moment van de voorbeden en het in stilte kaarsjes branden als intiem. Het raakt me dat we op een oorlogsschip schuilen in gebeden.
Ik kies mijn vertrekpunt in wat ik zie en hoor. Mijn eigen ervaring werkt als bron. Met mijn gewaarwording ga ik voor anker in een Bijbelgedeelte. En als dat tornt vervloeit het Woord met het leven aan boord. Dan blijkt de Schrift scheepsbreed. Ook haar beelden en metaforen bieden een dieptepeiling van ons varend bestaan. Want dat blijkt bij nader inzien best ingrijpend. Steeds weer die overgang van land naar water en weer terug. Alsmaar die verandering van element, als eb en vloed. Net weer thuis gewend te zijn en dan weer buitengaats te gaan. Het leven in twee werelden. Weten van hechting en scheiding. Van saamhorigheid en eenzaamheid. Van hartelijkheid en hiërarchie. Je zit met elkaar in hetzelfde schuitje. Je wilt het onderling goed houden, maar soms kun je elkaar wel schieten. Dan moet je jezelf overleven gedurende langere tijd. Ook het dier in jezelf komt boven in hunkering en hartstocht. Hoe smal is dan de grens tussen gewenst en ongewenst gedrag; de spanning tussen militaire conditionering en eigen behoeften?
Sommige bezoekers verklaren voorafgaand aan de viering dat ze er niks mee hebben. Anderen concluderen na afloop: je hoeft niet gelovig te zijn om naar de kerk te gaan. Blijkbaar is het een plek waar je voelt dat je welkom bent als mens achter je uniform. Waar je jezelf gezien en gehoord mag weten op meerdere lagen. Soms wordt er iets aangeraakt onder de huid en wordt er emotie gekanaliseerd. Dat kan eng zijn. Maar het werkt opluchtend en bevrijdend. Een viering is meer evocatief dan cognitief. Zij werkt integrerend en juist dat schept nieuwe ruimte tussen de plinten. Dan is er binnen de perken evenveel ruimte als daarbuiten.
Heling uit ontmoeting
In gesprek met militairen ben ik op zoek ik naar de kracht van het contact. Wat gebeurt er in de wisselwerking tussen de ander en mij? Wat wil er op de voorgrond komen? Welke rol spelen mijn zintuiglijke waarneming en lichamelijke gewaarwording hierin? Wat doet het zien van de zee?
Soms verlang ik met iemand te bidden. Ik merk meer dan eens dat mensen die zichzelf als niet gelovig beschouwen daar open voor staan. Laatst zei iemand na afloop: ‘Nu weet ik dat u mij hebt gehoord.’ Deze opmerking deed mij beseffen dat het gebed zelf als verhoring ontvangen kan worden. Zoals een oprecht gesprek ook gestalte van gebed kan zijn.
Mailadres:
- Raadplegingen: 1921