33e jaargang nr. 6 (juli 2019)
thema: Zomernummer
Wim Dekker
Geest van hierboven
Geest van hierboven,
leer ons geloven,
hopen, liefhebben door uw kracht!
Hemelse Vrede,
deel U nu mede
aan een wereld die U verwacht!
Dit lied is gedicht door Muus Jacobse (1909-1972). Het is intussen een geliefd lied geworden. Het werd ooit opgenomen in het Liedboek voor de kerken (1973) en kwam terug in het Liedboek. Zingen en bidden in huis en kerk (2013). Tevens kreeg het een plaats in de bundel Opwekking en in het in 2016 verschenen liedboek, dat de naam Weerklank draagt.
Wie zich afvraagt waarom dit lied in korte tijd zo populair is geworden en door christenen uit zeer verschillende denominaties wordt gezongen, zou daarvoor als reden kunnen noemen dat het zo’n heerlijke meezinger is. De melodie is die van een Italiaans danslied, één der beroemde balletti van Giovanni Castoldi. Hiervan vraagt Willem Vogel in het Compendium bij het Liedboek voor de kerken, zich overigens terecht af of deze melodie nu zo geschikt is voor een gebed tot de ‘Geest van hierboven’. Dat het lied zo breed omarmd is, zou intussen ook heel goed met de inhoud te maken kunnen hebben. Christenen die gewend zijn de Geest sterk met Christus in verband te brengen komen volop aan hun trekken, vooral in het tweede deel van het lied. Christenen, die de Geest als persoon belijden, die aangesproken en aanbeden kan worden, kunnen zich direct thuis voelen bij de openingsregel. Daar is de Geest een persoon aan wie wij vragen ons te leren geloven, hopen en liefhebben. Christenen, die bij de Geest echter vooral denken aan een heilzame kracht, worden meteen al in de tweede regel op hun wenken bediend. Daar wordt de Geest omschreven als hemelse vrede, die bovendien gevraagd wordt zich mee te delen aan een wereld, die Hem verwacht. Hoe dan ook, in dit lied worden kort en krachtig heel verschillende aspecten van de Heilige Geest met elkaar verbonden. Zingend is dat eenvoudiger dan in de doordenking, maar misschien moeten we proberen ook in het denken over de Heilige Geest deze verbindingen te leggen. In deze bijdrage wil ik twee boeken noemen, die nog niet zo lang geleden verschenen zijn en die ons daarbij uitstekend kunnen helpen. Het eerste boek is geschreven door Willem Maarten Dekker en Andries Zoutendijk en draagt de titel De Geest onderscheiden (2017). Het tweede is van de hand van Jan Veenhof, oud-hoogleraar dogmatiek aan de Vrije Universiteit, en draagt een titel die meteen heel veel van de inhoud verraadt: De kracht die hemel en aarde verbindt (2016).
Geen groeihormoon
Het boek van Dekker en Zoutendijk is een onderzoek naar het persoon-zijn van de Geest. Zij wilden dit thema Bijbels-theologisch en dogmatisch onderzoeken, omdat zij het met name in onze tijd belangrijk vinden daar de nadruk op te leggen. ‘De Geest moet onderscheiden worden van de geest van mens en wereld’, schrijven zij (p.9). Kennelijk zijn ze er bang voor, dat vandaag de Geest teveel gezien wordt als een kracht, die in mens en wereld werkzaam is, waarbij het goddelijke en het menselijke in elkaar dreigen te vervloeien. In een interview spraken de schrijvers over het feit dat christenen vandaag soms over de Geest spreken als zou deze een soort ‘groeihormoon ’zijn (Nederlands Dagblad, 23 nov. 2017). Afgezien van het feit dat de Geest dan als het ware in de geestelijke bloedbaan van de mens wordt opgenomen, bevalt het woord ‘groeihormoon’ hen ook niet, omdat dit woord veronderstelt, dat de Geest vooral te maken heeft met groei en bloei van het christenleven. Het leven van een christen is echter veel meer gebroken. In een fundamentele uiteenzetting over de Geest in Romeinen 8, leggen de schrijvers er de nadruk op dat de Geest een heel eigen plaats inneemt in de strijd, die een christen te voeren heeft in het spanningsveld tussen vlees en Geest. De Geest heeft als gave van Gods nieuwe wereld de grote onrust teweeggebracht in onze oude wereld. Van hieruit wordt het zuchten geboren, waarover het in Romeinen 8 uitvoerig gaat. Juist in dit alles komt het persoon-zijn van de Geest het sterkste aan het licht. De Geest brengt als een werkelijk ‘tegenover’ de onrust, geeft sterkte in de strijd, houdt het verlangen naar de verlossing levend (pp. 26-46).
Speculatie
Dekker en Zoutendijk spreken echter niet alleen over het belang van het persoon-zijn van de Geest in verband met het christenleven, ze wagen zich ook aan de vraag waarom het persoon-zijn van de Geest binnen de drie-enige God van belang is. Dat gebeurt in het derde, systematisch-theologische deel van het boek. Sommige lezers zullen van dit deel genieten, anderen zullen het te speculatief vinden. Maar dan moeten ze wel bedenken, dat de hele leer van de drie-eenheid speculatie is. De leer van de drie-eenheid staat niet in de Bijbel. Ze is ontwikkeld om gelovig te doordenken wat het betekent, dat in de heilige Schrift God zich openbaart als de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. Daarover denkend is vaak gesteld, dat de Geest binnen deze drie-eenheid niet zozeer zelf een persoon is als wel het verbindende element tussen de twee personen Vader en Zoon. De Geest als de liefdeband, die er van eeuwigheid is tussen Vader en Zoon. In deze richting dacht Augustinus al en hij is daarin later door velen nagevolgd.
Dekker en Zoutendijk gaan echter voluit voor het persoon-zijn van de Geest, ook binnen God zelf. Heel origineel zijn ze dan in de gedachte, dat dit het sterkste naar voren komt wanneer de Zoon sterft aan het kruis. De Zoon verkeert daar in grote wanhoop ten aanzien van het handelen van de Vader. ‘God van God verlaten’, om met Luther te spreken. Maar nu is het de Geest, die zorgt dat de band tussen Vader en Zoon niet breekt, zo wordt gesteld. ‘De Geest is de band die maakt dat God niet breekt’ (p.178). Misschien vinden sommige lezers deze gedachtevlucht te oneerbiedig. Zelf vind ik het een originele poging om te laten zien, dat het persoon-zijn van de Geest ook in het wezen van God zelf niet onbelangrijk is en dat onderstreept hun nadruk op het belang van het persoon-zijn van de Geest in het leven van een christen. Het is het meest eigene van de Geest te zorgen, dat er in de grote spanning tussen deze oude wereld en Gods nieuwe wereld iets niet definitief knapt. Dat zien we zowel op Golgota gebeuren als in het zuchten van een christen en van de hele schepping die in doodsnood is tot nu toe (Romeinen 8).
Geest en schepping
Dit laatste brengt ons bij het thema, dat in het boek van Jan Veenhof het volle pond krijgt. In het boek van Dekker en Zoutendijk wordt ook wel gezegd, dat de Geest met de schepping te maken heeft, maar het wordt – mede vanwege de focus van hun onderzoek op het persoon-zijn van de Geest – verder niet uitgewerkt. Er wordt zelfs gezegd dat in Genesis 1:2 ‘Geest van God’ beter vertaald kan worden als ‘machtige wind’. Daarmee vervalt dan wel een van de sterkste pijlers van een theologie die de Geest van God en de schepping heel nauw op elkaar betrokken wil zien. Van zo’n theologie is Veenhof nu juist een rijpe en sympathieke vertolker. Het knappe van zijn boek is dat hij ruimte geeft aan al de verschillende denklijnen uit de kerkgeschiedenis, ook die van de kerk van het Oosten. Wat dat laatste betreft: ik heb nooit ergens anders zo duidelijk uitgelegd gekregen waarom de kerk van het oosten het ‘filioque’ in de geloofsbelijdenis van Nicea tot op de dag van vandaag zo stellig afwijst. Het ‘filioque’ is de toevoeging in deze belijdenis, dat de Geest van de Vader én de Zoon (filioque) uitgaat. De kerk van het Oosten hield en houdt de Geest heel dichtbij de Vader, de Schepper. Vandaag komt dat bijvoorbeeld tot uitdrukking in aanzetten tot een ecologische theologie, zoals die in rapporten van de Wereldraad van Kerken naar voren komen. De Wereldraad is daarin sterk beïnvloed door de oosters-orthodoxe kerken.
Het boek van Veenhof lijkt op wat we hierboven schreven over het lied ‘Geest van hierboven’. Alles wordt met alles verbonden. In een lied kan dat. In een systematische theologie kan dat niet, zullen sommigen zeggen. Wanneer je begint bij de Geest en de schepping krijg je een heel andere theologie dan wanneer je de Geest vooral verbindt aan Jezus Christus en de kerk. Het merendeel van de teksten in het Nieuwe Testament lijkt dat laatste te doen. Met uitzondering van Romeinen 8, waar het zuchten van de Geest met het zuchten van de schepping wordt verbonden, lijkt er in het Nieuwe Testament niet veel aanleiding breed uit te pakken over de Geest van God, die werkt in al wat leeft en die door alle strijd heen heel de schepping tot haar voltooiing zal brengen. Daar is het laatste woord echter niet zomaar over gezegd. Want hoe zit het dan met de eenheid van het Oude en Nieuwe Testament en hoe is dan de verbinding tussen God de Schepper van al wat leeft en Jezus Christus, het leven en het licht der wereld al van den beginne, zoals Johannes 1:1-4 het zegt?
Energieën, duivels, engelen
Spraken we hierboven in verband met het boek van Dekker en Zoutendijk over speculatie, dat woord is zeker ook ten aanzien van het boek van Veenhof op zijn plaats. Zo neemt hij de oude – maar nauwelijks Bijbels te funderen – idee van de val van de engelen over uit de traditie; sluit hij aan bij hedendaags esoterisch denken over kosmische energieën en verbindt die dan met de Schepper-Geest; spreekt hij vrijmoedig over verschijningen van engelen en bijna-doodervaringen en nog heel veel meer. Toch zette het mij aan het denken. Zijn wij in het algemeen niet te modern en te geseculariseerd om daadwerkelijk rekening te houden met de inwerking van Gods energieën in onze wereld en in ons leven? Spreken wij niet teveel over ideeën, die bij ons binnenkomen, wanneer we het hebben over het werk van de Geest; overtuigingen, misschien gepaard met gevoel? Is er in de Bijbel niet een veel vloeiender overgang tussen onze wereld en een andere ons omringende wereld vol goede en boze machten? Kunnen wij de inwerking van God in onze wereld wel goed begrijpen wanneer we het zo geheten mythische wereldbeeld eerst verwijderen? Deze vraag legt Veenhof op ons bord, maar daarin is hij ook tolk van de charismatische bewegingen. We zijn daar nog niet mee klaar. Ook het boek van Veenhof verdient diepere doordenking en verwerking. Mijn hoofdbezwaar is uiteindelijk, dat het geheel te harmonisch op me over komt: ‘God alles en in allen. Zo was het, zo is het en zo zal het zijn’. Troostrijk, maar misschien net iets te troostrijk.
Dr. W. Dekker is emeritus predikant (PKN) te Oosterwolde (Gld.) en redacteur van dit blad. Mailadres:
- Raadplegingen: 2787