Skip to main content

33e jaargang nr. 6 (juli 2019)
thema: Zomernummer

Peter Verbaan
Laatst geboekt
Familie duurt een mensenleven lang

De woorden van de titel hierboven zijn afkomstig uit een gedicht van Gerrit Achterberg. Ze blijken zowel in de pastorale praktijk als in de literatuur maar al te waar. Waar Achterberg die woorden gebruikt in de context van het thema ‘bruiloft’ – daar waar ‘vreugde zich verdiept tot egaal geluk’ – laten die woorden zich ook anders lezen. Meer in de zin van: familie gaat altijd met je mee, en ook: van je familie kom je nooit echt los. In enkele romans die ik in de afgelopen periode las, kwamen diverse aspecten van dit onuitputtelijke thema aan de orde.

Het schijnt weer helemaal terug te zijn in onze tijd van segregatie en selectie: het denken in termen van ‘ons soort mensen’. Ook al gebruiken we er nu andere woorden voor, of is het meer bedekt. In het boek Een soort familie van Kees van Beijnum draait het om Teun Draaijer. Hij en zijn familie maken geen deel uit van een christelijke (sub-)cultuur zoals bij de boeken van Franca Treur of Jan Siebelink maar vormen anders dan daar een groep overtuigde pacifisten. De ouders van Teun en zijn broer Hans zijn fanatieke voorvechters van de vrede: ze zijn fel tegen de raketten, ieder die anders denkt moet worden gemeden, wie twijfelt moet worden bekeerd. Iedere zaterdag gaan ze naar een bijeenkomst van de beweging ergens in de provincie en proberen ze middels folderen, het verzamelen van handtekeningen, discussies en muziek zielen te winnen. In hun dorp in Noord-Holland leven ze geïsoleerd. De familie woont ver en wordt ver gehouden, want ja: familie heb je, vrienden maak je.
Maar het bloed kruipt waar het niet gaan kan. Zoon Hans, die gepest wordt op de middelbare school, gaat thuis in de contramine en mede doordat hij verliefd wordt, vallen hem steeds meer dingen op. Zijn belangstelling verschuift en gaandeweg vallen de schellen van zijn ogen. Hij legt zijn jongere broertje Teun eerst het zwijgen op, maar uiteindelijk moet Teun de onmogelijke keuze maken tussen de loyaliteit aan zijn broer en die aan zijn ouders. Als Hans dan uiteindelijk op ongelukkige en ongewilde wijze komt te overlijden, voelt Teun – en eigenlijk iedereen – zich schuldig. Zijn ouders vertrekken naar Nieuw-Zeeland, Teun verruilt het dorp voor de stad en komt bij een tante ‘in een andere wereld’.
Een van de bijzondere elementen van het boek is dat auteur Kees van Beijnum op soepele en natuurlijke wijze verschillende tijdlagen verbindt. Een ander fraai element vind ik dat – ook al weet je vanaf de eerste bladzijde dat Teun een dolende dertiger is wiens leven maar niet echt op gang wil komen, de roman opent met een scène waarin hij als volwassene zonder passie huis aan huis kopieermachines verkoopt en zijn vrouw hem heeft laten zitten voor een ander – er toch aan het einde van het boek openingen naar de toekomst opdoemen waarin Teun het verleden achter zich kan laten en de vrijheid vindt eindelijk een hoofdrol in zijn eigen leven te gaan spelen.

Over de muur
Welke kleur heeft de vrijheid? Met een dialoog over die vraag tussen twee zusjes begint het boek De mooiste kleur die niet bestaat. Het boek speelt in Berlijn van voor en na Die Wende en ook hier worden verschillende tijdlagen soepel verbonden. Ik las het op locatie en ook al zijn de sporen van de tegenstelling tussen Oost- en West-Berlijn vrijwel overal uitgewist, je kunt je van bepaalde passages – de loop van de Spree, de Mulackstrasse en de Prenzlauer Allee – goed een voorstelling maken.
In dit haar debuut vertelt auteur Maartje Laterveer het verhaal van Julia, die – anders dan haar moeder, haar verloofde en haar zus – succesvol ontsnapt naar het Westen. In Amsterdam bouwt ze een nieuw leven op als journalist en trouwt zij met Ysbrand, een chirurg, met wie ze een zoontje krijgt. Ze vergeet het verdriet van de DDR. Maar wanneer de muur definitief valt, wordt ze door haar hoofdredacteur naar Berlijn gestuurd om een reportage te maken. Ze gaat terug naar voormalig Oost-Berlijn, naar haar moeder, en ook haar verloofde Alexander.
Het weerzien is niet vrolijk. Er is teveel gebeurd, er zijn teveel jaren verstreken. En er zijn teveel geheimen. Geheimen die Julia voor Alexander heeft, geheimen die Alexander voor Julia heeft en geheimen die moeder Frida voor Julia heeft. En dan is er nog de herinnering aan Julia’s zus Güdrun, die volgens de officiële lezing verdronk in de Spree, maar waarvan Julia weet dat ze is vermoord door de regering tijdens een vluchtpoging naar het Westen. En dan is daar nog haar vader, succesvol gevlucht naar West-Berlijn en hertrouwd met iemand die gevormd is in een heel ander denkklimaat.

Zo schetst Laterveer verschillende posities binnen één familie, en nog geloofwaardig ook. Ook passeren pakkende voorbeelden van wat een totalitair regime met een mindset doet. Zo heeft moeder Frida een box met panty’s uit het Westen bewaart, maar die ze nooit gedragen heeft. Nooit kende ze – niet in haar denken en handelen, niet in haar wanhoop en droefenis, ook niet na het vallen van de muur – de keuzevrijheid te dragen wat ze wilde, te zijn wie ze was. De kracht van de roman is dat veel wordt opengelaten, alsof ieder zo vandaag op zijn of haar wijze verder leeft.

Zorgrobot
Het boek De Goede Zoon heeft al veel publiciteit gehad. De auteur Rob van Essen kreeg er dit jaar zelfs de Libris Literatuur Prijs voor. Nu is deze of een andere prijs wat mij betreft niet direct een aanbeveling. Met de literatuurkring hebben we al enkele keren vastgesteld dat gelauwerde boeken ons vaak tegenvallen, en boeken die veel minder of vrijwel geen publiciteit ontvingen ons veel meer bezighielden of roerden.
Maar, ook omdat ik al eerder een boek van Rob van Essen met waardering heb gelezen (Het jaar waarin mijn vader stierf, 2006) heb ik me eraan gewaagd. En andermaal sleepte de auteur me geheel mee, ook al behelst het boek zelf feitelijk een labyrint vol vreemde, dystopische gebeurtenissen. Om twee redenen heeft het boek me ook na lezing nog beziggehouden. Twee thema’s, die feitelijk in de literatuur niet nieuw zijn, beschrijft Van Essen zo origineel en fijnzinnig dat ze onder je huid kruipen.
Het eerste thema is zijn onlangs overleden moeder. De zoon zit midden in het verwerkingsproces, hij is vooral op woensdag nog onwennig omdat dat de dag was waarop hij altijd naar zijn moeder ging. Metafoor voor deze situatie is de oude sta-op-stoel van zijn moeder, die ‘midden in zijn kamer staat, op de plek waar de mannen hem hebben neergezet’. Gaandeweg het boek komen we niet alleen de hele weg van de hoofdpersoon met zijn dementerende moeder die hij twintig jaar lang wekelijks bezocht aan de weet, maar ook zijn beleving erbij. Wat gaat er door je heen, hoe houd je dat vol? Er is ook een zus, met een ander leven en een andere band met moeder.
Grappig is dan bij alle pijnlijke herinneringen dat Van Essen je ook vrolijk stemt: ‘Ik had visitekaartjes moeten laten maken om aan iedereen uit te delen zodra ik de schuifdeuren door was, verplegers, activiteitenbegeleiders, schoonmakers, vrijwilligers, goedemiddag, heeft u mijn kaartje al, ik ben de goede zoon, kijkt u maar, daar staat het, De Goede Zoon, ziet u wel?... De goede zoon/zijn moederliefde is een eerbetoon. De goede zoon/richtsnoer voor auto- en allochtoon... De goede zoon doet zijn dingen zonder winst en zonder loon. Als hij geen zin heeft stuurt hij een kloon. Rijmwoorden rijgen zich aaneen. Dochters hebben het moeilijker. Geen wonder dat mijn zus minder vaak langskwam, ze had gewoon minder rijmwoorden. Wie vocht er? Een moeder met haar dochter’ (p. 143).
Ook het stervensproces, het wassen en afleggen na het overlijden, het blijven slapen bij de dode terwijl de motor van de koeling zoveel lawaai maakt dat je niet slapen kan, alles wordt teder, en met humor getekend. Mooi voorbeeld daarvan is dat terwijl de hoofdpersoon die in het boek geen naam krijgt eindelijk de slaap te pakken heeft, zorgrobots afscheid komen nemen. ‘Toen ik eindelijk sliep kwamen de zorgrobo’s afscheid nemen. Ik werd daar wakker van want ik moest mijn benen en het matras intrekken, anders konden ze er niet langs. Ze gleden met z'n tweeën naar haar bed en ik geloof zelfs (maar ik kon het in het donker niet goed zien) dat ze even elkaars hand grepen’ (p. 348).
Zo ben ik bij het tweede thema van het boek: de plaats van innovatieve technologie. De auteur plaatst zijn boek ergens in de toekomst waarin receptierobots, zorgrobots, een wc-pot die je ontlasting analyseert en je levensverwachting berekent, zelfsturende en zelfsprekende vervoersmiddelen heel gewoon zijn. Het geeft volop denkstof – zowel over de veranderingen in de wereld om ons heen als over het in alle eeuwen even aangrijpende van een afscheid van een zoon van zijn moeder.

Dudu zingen
Ik sluit af met woorden, die als het om het thema familie gaat, mij altijd weer opnieuw raken. Ze zijn van Abel Herzberg die zo meeslepend schrijft over (ook het innerlijk leven van) zijn familie in Brieven aan mijn kleinzoon.
Aan het eind van het boek beschrijft Herzberg hoe een aantal, min of meer toevallig in Amsterdam neergedwarrelde chassidiem uit Lubawitsch in de etage van zijn grootouders in de Paardenstraat hun ziel op de sabbatmorgen uitzingen in het lied ‘God, de Heer aller dingen’.
Hij vertelt dat ze de woorden een bijzonder ritme gaven door die telkens met een stopwoord te onderbreken als bam, bam, bim, bim, bam. Ze wiegden heen en weer, knipten met duim en middelvinger, sloegen in de handen. Immers, niet de tekst alleen, maar ook de wijze waarop je hem tot uitdrukking brengt is voor de chassied van het grootste gewicht. ‘Als ze kwamen aan het gebed: “Zuiver ons hart, opdat wij u dienen in waarheid”, dan wisten ze daarvoor zulk een indringende melodie te vinden, dat hun hart waarlijk gezuiverd werd en door niets dan waarheid werd bewogen. Of één begon er een dudu te zingen en de anderen vielen in. Een dudu, dat is neuriënd de ruimte aftasten, voor en achter, boven en beneden je, recht en links en overal, en overal is God aanwezig, en je bent deel van Hem’.
Voor mij is dit een prachtig voorbeeld van waar familie raakt aan – met een oud woord voor de christelijke gemeente – de familia Deï. Herzberg verdiept het rijpe inzicht van Achterberg: Voor de kinderen Israëls duurt de familiaire band met de Eeuwige langer dan een mensenleven lang.

Naar aanleiding van:
Kees van Beijnum, Een soort familie. Amsterdam 2010;
Maartje Laterveer, De mooiste kleur die niet bestaat, Amsterdam 2012;
Rob van Essen, De goede zoon, Amsterdam/Antwerpen 2019;
Abel Herzberg, Brieven aan mijn kleinzoon, Amsterdam 1990.

Dr. P.A. Verbaan is predikant (PKN) te Ermelo en tot voor kort redacteur van dit blad. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

  • Raadplegingen: 2076