34e jaargang nr. 1 (sept.2019)
thema: Zin in werk
Gert de Goeijen
Redactief
Op een snikhete middag eind augustus schrijf ik binnenshuis – puffend achter mijn bureau – het voorwoord voor dit themanummer over ‘arbeid’, terwijl buitenshuis medewerkers van de plantsoenendienst fluitend hun werk doen. En zo hoort het ook: Over arbeid moet je niet puffend denken; arbeid mag je fluitend doen. Of de scribenten hun bijdragen puffend of fluitend hebben geschreven, weet ik niet.
Govert Buijs, hoogleraar in Amsterdam, beschrijft in het eerste artikel gedachten die breder zijn uitgewerkt in zijn boek Waarom werken wij zo hard? Op weg naar een economie van de vreugde (Amsterdam 2019) en in Het goede leven en de vrije markt. Een cultuurfilosofische analyse (Rotterdam 2018), dat hij samen met Ad Verbrugge en Jelle van Baardewijk schreef.
In het tweede en derde artikel worden twee gereformeerde theologen besproken. Professor Johan Graafland geeft een aantal doorkijkjes van Johannes Calvijn over arbeid en handel en dominee Ruilof van Putten bespreekt vragenderwijs een aantal ervaringen die hij heeft opgedaan in het door hem opgerichte Centrum voor Geloof en Werk. Dat hij gefascineerd is door Tim Keller zal blijken.
In een gesprek met dr. Wijnand Zondag, hoogleraar arbeidsrecht èn predikant binnen de Gereformeerde Gemeenten, komen tal van aspecten naar voren die in de eerder genoemde artikelen ook aan de orde kwamen. Verrassend en ontroerend zijn zijn beelden over de nieuwe aarde.
En last but not least geven drie ‘deskundigen’ uit het arbeidsveld – Dirk Duijzer, Barbara Lamain en Ursula Six – een korte reactie op een citaat uit dagblad Trouw. Dit dagblad besteedde in mei met de katern ‘Droombaan of gewoon werk?’ aandacht aan de thematiek die in dit nummer uitgebreider aan de orde komt. Kortom, ik hoop dat u de komende dagen niet al te hard hoeft te werken en dat u daarom voldoende tijd heeft om dit gevarieerde nummer te lezen. Misschien op de wekelijkse rustdag of tijdens uw werk in de lunchpauze in de kantine of op de terugreis in de trein.
Wim Dekker schrijft in zijn Laatst geboekt over het recent verschenen werk van Guido Vanheeswijck over secularisatie. Gelovigen zijn in deze westerse wereld onbeminde gelovigen. Maar Vanheeswijck wijst op signalen, dat de seculiere cultuur aan haar grenzen komt en nieuwe beseffen van transcendentie ontwaken. Gelovigen mogen de gêne van zich afschudden en onbeschroomd over hun geloof gaan spreken. Maar hoe, vraagt Dekker zich af. Moeten we gewoon beginnen met Bijbellezen (à la Frans Breukelman) of moeten we aansluiten bij de algemene ervaring van het leven in de schepping van de Schepper?
Jos Wienen weidt de kolommen van zijn Kroniek aan het boerkaverbod. Soera’s en wetsartikelen passeren de revue. Hoe heet moeten we de soep nu eigenlijk eten? En was de boerka wel het kledingstuk van de aartsmoeders uit Genesis?
Om zelf niet het laatste woord te hebben, dit citaat van Okke Jager: ‘Jezus van Nazareth had geen beroep, maar niemand zegt dat Hij niets gepresteerd heeft. Hij had een roeping. ‘Mijn Vader werkt tot nu toe en Ik werk ook’ (Joh.5,17). Maar daarbij moeten we niet denken aan onze tegenstelling tussen werken en vrij-zijn. Jezus werkte alsof Hij altijd vakantie had. Hij beheerste zijn drukke bezigheden als de golven waar Hij overheen wandelde. Hij trok niet rond in een krampachtig perfectionisme, in een nerveuze ijver: Ik moet overal geweest zijn, Ik mag geen plekje overslaan. Hij reisde in de rustige zekerheid: de Heilige Geest werkt wel door. Anders was Hij overspannen geworden. (…) Zo kon Hij bij al zijn woorden en daden vooral Iemand zijn. Pilatus had nooit kunnen zeggen: zie de Robot!’ (Bevrijde tijd. Van prestatiemaatschappij naar vrijetijdscultuur, Wageningen 1974, 165-166).
Drs. G. de Goeijen is predikant van de Hervormde Gemeente Den Ham en lid van de redactie van Kontekstueel. Mailadres:
- Raadplegingen: 2221