34e jaargang nr. 1 (sept.2019)
thema: Zin in werk
Jos Wienen
Kroniek
Boerka verboden
Rond 1 augustus gonsde het op radio en televisie van discussies. Het ging over een kledingstuk dat verboden werd. Slechts ongeveer vijftig tot tweehonderd mensen dragen dat kledingstuk. En het verbod geldt alleen op bepaalde plaatsen. Het was natuurlijk komkommertijd, maar was al deze aandacht niet wat overdreven? Eerlijk gezegd vond ik dat wel. Maar er is een aantal principiële punten mee verbonden, die het toch ook interessant maken om er aandacht aan te besteden in deze Kroniek.
Sinds 1 augustus geldt in Nederland een verbod om gezichtsbedekkende kleding te dragen in openbare gebouwen: gebouwen voor zorg en onderwijs en in het openbaar vervoer. Het gaat om gezichtsbedekkende sluiers als boerka en nikab, maar ook om bivakmutsen en integraalhelmen. Het heeft lang geduurd voor het parlement akkoord ging. En de invoering zorgde dus opnieuw voor verhitte discussies. Waar komt die felheid vandaan? Dat heeft alles met godsdienst te maken. De maatregel is vooral ingegeven door weerzin tegen de boerka en nikab. Vrouwen die zo’n kledingstuk dragen, doen dat om godsdienstige redenen, vanuit hun islamitische overtuiging. De dragers beroepen zich op hun godsdienstvrijheid. De Raad van State was van mening dat het verbod in strijd is met de vrijheid van godsdienst en het non-discriminatiebeginsel. Toch kwam de wet erdoor. De gezichtsbedekkende kleding zou een gevoel van onveiligheid bij veel Nederlanders opleveren.
Nederland is met dit verbod bepaald niet uniek. Er zijn nu zo’n tien andere Europese landen waar meer of minder vergaande maatregelen tegen gezichtsbedekkende kleding bestaan, waaronder België, Duitsland, Frankrijk, Denemarken, Noorwegen en Zweden. Misschien nog interessanter is dat een bijna geheel islamitisch land als Marokko sinds kort ook een verbod op fabriceren en verkopen van nikabs en boerka’s heeft vanwege veiligheidsaspecten.
Vrijheid van godsdienst
Moet de overheid zich bezighouden met de kleding van mensen? Kunnen we dat niet gewoon aan de burgers zelf overlaten? Kennelijk niet helemaal, want al is kleding normaal gesproken vrij, het boerkaverbod is zeker niet het eerste wetsartikel dat over kleding gaat. Zo is het verboden zich zonder kleding in de openbare ruimte te begeven. Artikel 430a van het wetboek van strafrecht bepaalt: ‘Hij die zich buiten een door de gemeenteraad als geschikt voor ongeklede openbare recreatie aangewezen plaats, ongekleed bevindt op of aan een voor het openbaar verkeer bestemde plaats die voor ongeklede recreatie niet geschikt is, wordt gestraft met een geldboete van de eerste categorie.’ Dat gaat dus aanzienlijk verder dan een verbod voor gezichtsbepalende kleding slechts op bepaalde plekken. Ook aanstootgevende kleding is verboden, evenals het onbevoegd dragen van uniformen. In zaken voor het Europees Hof voor de rechten van de mens heeft dat Hof bevestigd dat de staat naaktloperij mag verbieden en er effectief tegen op mag treden. Een optreden tegen aanstootgevendheid van kleding of gebrek aan kleding is bij wet geregeld en getoetst aan mensenrechtenverdragen. Hoe persoonlijk het dragen van kleding ook is, er is een brede acceptatie dat de overheid bepaalde aanstootgevende zaken rond kleding kan verbieden. Dat is ook precies waar het bij het boerkaverbod om gaat.
Toch komt er daar iets bijzonders bij. De draagsters van een boerka of nikab beroepen zich dus op de vrijheid van godsdienst. Dat maakt het wel heel gevoelig, want de godsdienstvrijheid is een groot goed. Weliswaar draagt de overgrote meerderheid van de moslimvrouwen deze kleding niet en wil ze die ook niet dragen, voor het kleine groepje dragers geldt dat het zich beroept op godsdienstige overtuiging. In de Koran staat in soera 33:59: ‘O profeet, zeg aan uw vrouwen en uw dochters en de vrouwen van de gelovigen dat zij een gedeelte van haar omslagdoeken over haar hoofd laten hangen. Dit is beter, opdat zij mogen worden onderscheiden en niet lastig worden gevallen. En God is vergevensgezind en genadevol.’ In vers 33 wordt aan de vrouwen van de profeet Mohammed opgedragen: ‘Blijft in uw huizen en stelt uw schoonheid niet ten toon als in de vroegere dagen der onwetendheid.’ De interpretatie van deze teksten verschilt, maar voor de voorstanders van het dragen van de bedekkende kleding is het beroep op deze passages duidelijk. God vraagt het van hen. Hoe klein het groepje ook is, het lijkt te gaan om hun overtuiging. Dat geeft de discussie onmiskenbaar een extra lading. Moeten we mensen niet de ruimte geven hun eigen godsdienstige overtuiging te volgen? En is het niet in strijd met het gelijkheidsbeginsel om hen het volgen van deze overtuiging te verbieden?
Het is in dit verband nog wel interessant dat tot 1983 het dragen van kerkelijke kleding op straat verboden was in Nederland. Dat verbod stamde uit 1853 en was gericht tegen katholieke geestelijken en processies (na het door veel protestanten verfoeide herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland), maar gold ook voor protestantse voorgangers. Ik herinner me dat onze predikant op catechisatie vertelde dat hij in de kerk een toga droeg, maar dat hij er niet mee over straat mocht lopen.
Terzijde: ik hoorde vertellen dat de vrouwen van de aartsvaders ook gezichtsbedekkende kleding droegen. Of je dat kunt afleiden uit de schaarse gegevens betwijfel ik. Het voorbeeld van Rebekka die zich sluierde voor haar bruidegom en de ongelukkige bruidswisseling bij het huwelijk tussen Jakob en Lea en Rachel, maakt duidelijk dat het kennelijk bij de bruiloftsrituelen hoorde om de bruid te sluieren voor de bruidegom. Maar een geheel gesluierd bestaan ligt minder voor de hand waar Sara door haar schoonheid de aandacht trok en Rebecca kennelijk ongesluierd met Abrahams knecht meereisde. En Jakobs voorkeur voor Rachel boven Lea doet vermoeden dat hij de zusters ook ongesluierd heeft aanschouwd.
Afkeer en weerstand
Is het boerkaverbod een stap terug in de tijd? Een beperking van de godsdienstvrijheid? Of is het goed dat dit verbod recht doet aan een breed in Nederland levende overtuiging dat het dragen van een boerka aanstootgevend is? Veel Nederlanders voelen weerstand als ze iemand met deze sluiers zien lopen. En eerlijk gezegd herken ik dat bij mezelf. Waar komt die weerstand vandaan? Deze kleding is exotisch, vreemd. We zijn het niet gewend. Maar is dit gewoon weerstand tegen het onbekende? Ik zie wel vaker buitenissige kleding, die niet die ergernis oproept. Hoewel? Bij sommige kleding voel je een zeker ongemak. Op de dag dat ik dit schrijf zag ik op straat een jongeman in zijn onderbroek, met direct daaronder hangend een onduidelijk kledingstuk dat bij nader inzien een broek leek, waarvan het kruis ongeveer ter hoogte van de enkels van de jongen hing. Maar verbieden? Vreemd of gebrek aan goede smaak, het lijken me geen redenen voor de overheid om kleding te verbieden.
De afkeer van de boerka heeft te maken met het gevoel dat de dragers van deze kleding een soort afkeer van communicatie met medemensen uitstralen. Ze maken zich onzichtbaar, willen je niet aankijken en ook geen hand geven. Ze verbergen zich voor iedereen, omdat ze niet gezien willen worden door mannen (behalve hun eigen man). En daar zit een tweede element in de weerstand. Deze kleding drukt niet alleen afkeer van contact met mannen uit, maar tegelijk totale onderwerping aan de eigen man. De spanning met onze eigen cultuur is enorm. En wat bij velen de weerstand extra groot maakt is de associatie van deze kleding met de radicale islam, die ook in verband gebracht wordt met terrorisme, aanslagen en geweld. Die associatie krijgt nog een extra dimensie, doordat de boerka of nikab gebruikt kan worden om bommen of wapens te verbergen tijdens vervoer en bij het plegen van een aanslag. Soms lees je dat dat ook daadwerkelijk gebeurt. Voor voorstanders van het verbod is het uitdrukking van het afwijzen van de gevaarlijke, radicale islam. Tegenstanders beroepen zich juist op de godsdienstvrijheid, het non-discriminatiebeginsel en op de keuzevrijheid van iedere vrouw om zelf te kiezen welke kleding zij draagt.
Het is een lastig dilemma. Ik herken het onbehagen over deze kleding. Ik zie het gevoel van onveiligheid en onvrijheid die deze kleding oproept bij velen. Ik begrijp ook het grote goed van godsdienstvrijheid. Het is overigens opvallend dat dit symbool van onvrijheid van de vrouw juist welsprekend verdedigd wordt door van oorsprong niet-islamitische Nederlandse nikabdragende moslimvrouwen. Het is zeker niet voor iedereen zo dat de dragers gedwongen worden door hun man, familie of omgeving. Wat moeten we ermee? Er is geen sprake van een verbod in de openbare ruimte in het algemeen. Alleen specifieke plaatsen en openbaar vervoer vallen onder het verbod. Daarmee heeft het verbod iets tweeslachtigs. Je mag deze kleding dragen, maar op sommige plekken niet. Dat heeft ook een positieve kant. Het uitgangspunt blijft de eigen keus van de betreffende vrouw. Maar op sommige plaatsen moet de drager een keus maken. Naar binnen en de boerka, nikab, integraalhelm of bivakmuts even af, of niet naar binnen. Zo heeft de wetgever het dus na lang discussiëren besloten. Het heeft iets onbevredigends, maar er is geprobeerd aan twee principes die op gespannen voet met elkaar staan recht te doen. Godsdienstvrijheid is ook geen vrijbrief voor elk gedrag.
Nog tweeslachtiger dan de regeling is de handhaving. Sommigen riepen direct dat de handhaving van dit verbod geen enkele prioriteit had. Vervolgens melden de busmaatschappijen dat zij mensen met een boerka niet zouden weren. Levert alleen maar gedoe en tijdverlies op. Toen op 19 augustus een nikabdraagster in Limburg de bus moest verlaten van de chauffeur en de politie na twintig minuten haar ook daadwerkelijk uit de bus haalde, werd de buschauffeur door de busmaatschappij aangesproken dat hij onjuist en tegen de instructies had gehandeld. Dat lijkt me een ongelukkige ontwikkeling. Interessant is dat in Amsterdam ook verklaard werd dat handhaving geen prioriteit had. Een paar jaar geleden werd door het stadsbestuur een chauffeur van het gemeentelijk openbaar vervoer verboden een kruisje te dragen tijdens werktijd. Eerlijk gezegd kan ik deze benadering niet volgen. Een werknemer mag geen kruisje dragen, maar in strijd met de wet een boerka dragen in het Openbaar Vervoer mag wel. Het verschil zal zijn dat de één een overheidswerknemer is en de ander een klant. Toch geeft het een raar gevoel. Het verbod van een kruisje lijkt op een krampachtig weren van godsdienstige uitingen (terwijl kruisjes nota bene massaal als sieraad worden gedragen zonder religieuze motieven), terwijl het accepteren van een boerka op een bij wet verboden plaats juist lijkt op extra bescherming van godsdienstige uitingen.
Ik weet niet of we veel opschieten met dit verbod. Het voelt ongemakkelijk om mensen het lastiger te maken kleding te dragen waartoe ze zich om religieuze redenen verplicht voelen. Het voelt ook ongemakkelijk om kleding die zoveel onbehagen oproept in de samenleving te accepteren. Het verbod in bepaalde publieke ruimten is misschien een goed compromis. Maar het verbieden en het vervolgens een dode letter laten worden is geen goede oplossing. Het tast het rechtsgevoel aan om iets bij wet te verbieden en vervolgens degenen die de wet volgen, een reprimande te geven.
Drs. J. Wienen is burgemeester van Haarlem, theoloog en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
- Raadplegingen: 1952