34e jaargang nr. 2 (nov. 2019)
thema: Humor en geloof
Piet Verhagen
Humor en godsdienst
Ik laat me vertellen dat Karl Barth in zijn ‘Die kirchliche Dogmatik’ slechts één keer humor thematiseert. Dat is natuurlijk gemakkelijk na te gaan aan de hand van het zaakregister in het registerdeel uit 1970; het klopt. Het gaat om een halve pagina uit het in mijn studietijd theologie in Utrecht bekende deel III/4, dat tentamenstof was voor het vak ethiek.
In mijn woorden is in de betreffende passage het volgende aan de orde: Waaraan dankt de mens zijn waardigheid, zijn eer? Daaraan dat God de mens verwaardigt zijn Schepper te willen zijn. Wat is de passende attitude van die mens? En dan vallen de trefwoorden dienstbaarheid in dankbaarheid, deemoed, en… humor. Is het niet een bewijs, zegt Barth, van echte dankbaarheid en deemoed, dat de mens zijn inadequaatheid en distantie ten opzichte van degene die hem die eer verleent, bewust blijft. En is humor dan niet het tegendeel van zelfvoldaanheid? Het kan niet anders of in deze verhouding moet de mens toch vooral ook om zichzelf blijven lachen (KD III/4, 765).
Nu mag deze tekst uit 1951 gedateerd zijn, de kwestie – de verhouding van het tragische tot het komische – is bepalend voor het onderzoek van humor getuige bijvoorbeeld het filosofisch essay van de cabaretier, psycholoog en filosoof Tim Fransen, uit 2019, met als titel: ‘Het leven als tragikomedie’. Het tragische is om allerlei redenen lange tijd dominant geweest. Zit er in de opmerking van Barth dan iets tragisch? Jawel, de passage, die we kort aanroerden, staat in het hoofdstuk over de ‘Vrijheid in de beperking’.
Humor is gezond
Ondertussen, zo zou je kunnen zeggen, geeft Barth een soort profiel van de ideale mens, of de mens zoals hij bedoeld is. En kennelijk is humor daarvan een aspect. Nu is ‘ideaal’ en ‘bedoeld als’ niet hetzelfde als psychisch en lichamelijk gezond, maar laten we een analogie aannemen. Als we aannemen dat gezondheid (wat dat precies is, is nog wel een punt) een nastrevenswaardig ideaal is, dat passend is bij een mens zoals deze bedoeld is, dan hoort humor, gevoel voor humor daar kennelijk bij. Nu, vanuit het perspectief van psychische gezondheid, is dat ook zo. Humor wordt gerekend tot de gezonde, adaptieve of rijpe afweermechanismen, en staat daarmee in het rijtje van altruïsme, sublimatie, verdringing en anticipatie. En dan komt bijna altijd die andere grootmeester uit de vorige eeuw aan het woord, Freud die schrijft: ‘De humor kan nu als de meest hoogstaande van deze afweerfuncties worden geïnterpreteerd’.[1] We hoeven er niet uitgebreid op in te gaan, maar afweer is bedoeld om onlust te voorkomen, en humor zet onlust om in lust. Ik weet nog goed dat wij, mijn vrouw en ik, in een periode van ziekte samen grappen maakten, en ik me op enig moment liet ontvallen: wat is het leuk om samen ziek te zijn. Zoiets heet afweer, in dit geval middels humor; zo leuk is het nu ook weer niet om ziek te zijn, maar op sommige momenten kennelijk wel. Ondertussen heb ik met mijn analogie een zekere gelaagdheid aangebracht: humor vanuit psychologisch en vanuit existentieel perspectief.
Tragedie staat hoger dan humor
In een zeker niet onverdienstelijk Amerikaans tekstboek voor de godsdienstpsychologie was het te lezen: Calvijn was een fanaticus, gespeend van humor. Nu weet ik geen passage van Calvijn over humor, maar wel wat hij denkt van muziek. Dat is eenvoudig te vinden in zijn bespreking van Genesis 4:21. Men krijgt de indruk dat het voor hem niet had gehoeven, die muziekinstrumenten. Maar het gaat toch dieper dan dat, want eigenlijk huldigt hij een nogal typerende opvatting, ontleend aan Plato. Het woord staat centraal, en daarmee de inhoud. Muziek is de begeleiding daarvan, en mag dat nooit in de weg staan. Stel je voor dat muziek je zou afleiden; hoe vreselijk. En nu geldt voor humor, bij Plato, iets vergelijkbaars. De tragedie, de ernst, de waarheid gaat voorop. Humor was spot, bedoeld voor het lagere en lelijke. Ik vermoed dus, dat het bij Calvijn behalve om zijn persoon en karakter om een opvatting gaat, die toentertijd nogal gangbaar was. Humor stond gewoon niet hoog aangeschreven. Dat is pas veranderd, als ik de genoemde Fransen goed begrijp, met de val van het absolute, ofwel de dood van God. Vanaf dan ontstaat er echt ruimte voor het komische. En dan is het nog een kleine stap naar humor als één van de juist gezonde, zelfs meest hoogstaande, afweermechanismen in de omgang met het bestaan.
Gespannen verhouding
Ondertussen is het geen gelukkig stel: godsdienst en humor. Donald Capps, een Amerikaans pastoraal theoloog, sprak van twee van elkaar vervreemde bedgenoten.[2] Hoezo? Op basis van veel multidisciplinair onderzoek kan gezegd worden dat historisch gezien religies argwanend hebben gestaan tegenover humor en lach. Maar dat is verschoven. Er is meer oog gekomen voor parallellen tussen religie en humor: het zichzelf overstijgen, het zoeken naar andere betekenissen, het aan de kaak stellen van het oppervlakkige, het zelfkritische en reflectieve, de creatieve twijfel, de intellectuele en spirituele rijpheid en wijsheid. In zo’n rij van karakteristieken herkennen we meteen het zelf-expressieve, dat zo kenmerkend is voor religie in een seculiere, rationele context. Maar dat geldt allemaal niet zo uitgesproken voor de gevestigde, traditionele godsdiensten. Daar staan nog altijd een zekere ambivalentie en kritiek op de voorgrond, of zoals een onderzoeker zegt: het is meer een kwestie van prudentie en tolerantie dan van enthousiasme. Ach, het ligt ook wel voor de hand, als voor humor niets heilig is, dan is het vanuit godsdienstig perspectief wel problematisch te noemen. Alleen, zo zouden we Barth misschien kunnen gebruiken, de mens is in ieder geval niet heilig, dus daar mogen we wel humor rond bedrijven en om blijven lachen; dat is wel zo gezond.
Een grap
Humor veronderstelt de mogelijkheid van een spel met alles wat betekenisloos en betekenisvol is. Het is verrassing, met verlies van controle. Het is openheid voor iets nieuws, iets anders, voor ambiguïteit en een zekere losheid van waarheid, moraal en alles wat heilig en dierbaar is.
Op de Veluwe is het volgende een bekende grap, die in allerlei variaties voorkomt: Een ouderling en dominee gaan op huisbezoek. Ze gaan in de auto naar een boer in het buitengebied. Ze zijn weinig spraakzaam. Dat komt omdat ze allebei in hun hoofd bezig zijn met die enorme grote, altijd blaffende, wilde hond op het erf van die boer. Ze draaien het erf op, en ja hoor, de hond heeft ze al gezien, holt op de auto af, en springt er blaffend omheen. ‘Stapt u maar uit dominee, we zijn er.’ ‘Nee hoor, stapt u eerst uit, broeder, de ouderling gaat immers voorop.’ ‘Nee, maar u bent de dominee…’ Dat schiet niet op zo. ‘Maar dominee, u hebt toch zo’n groot geloof.’ Zegt die dominee: ‘Ja, dat weet ik wel, maar dat weet die hond toch niet!’
Verschillende elementen die met humor in verband gebracht kunnen worden zitten erin. Een element is incongruentie: er worden zaken met elkaar verbonden, die qua betekenis of emotionele inhoud sterk van elkaar verschillen. Het is samen met het element van verrassing, omdat men de clou niet ziet aankomen, waardoor er gelachen wordt. Er is het element van spanning en risico, omdat er aan ‘iets’ getornd wordt. Er is het emotionele aspect van de ontlading, het gelach. En er is iets van ongemakkelijkheid, vanwege eventuele agressieve en seksuele connotaties (het verschil tussen onschuldige en tendentieuze humor, zoals Freud al benoemde).
Nou, deze grap werkt prima in een gezellig onderonsje, doet het bijna altijd goed. Maar nu vertelde ik deze grap in een preek, echt waar. O wee, kan dat, mag dat? In een preek? Anders gezegd, hoe zit het eigenlijk met humor over godsdienst? En mag die humor er nu wel of niet zijn op de plekken en bij de gelegenheden waar godsdienst gevierd wordt? De beantwoording van die laatste vraag laat ik aan de lezer.
Grappen over godsdienst?
Natuurlijk is godsdienst het voorwerp van humor. Humor neemt alles onder de loep, en zeker ook omvattende politieke, sociale en culturele systemen. Humor over godsdienst richt zich bijvoorbeeld op de vertegenwoordigers ervan, zoals in mijn voorbeeld. Dat kan natuurlijk heel erg anti zijn, maar dergelijke humor kan ook heel goed van sympathisanten komen, zoals ook weer in mijn voorbeeld. Maar ook het goddelijke kan voorwerp van humor zijn, en dat zal door aanhangers veelal als blasfemie worden opgevat. Een nog weer andere variant is de religieuze parodie, dan gaat het niet om godsdienst op zich, maar wordt godsdienst gebruikt om iets seculiers neer te zetten. Reclame is nogal eens doorspekt met verwijzingen naar het godsdienstige. Ondertussen weten we heel goed tot welke maatschappelijke discussie en onrust humor over religie kan leiden; onschuldig is het niet.
Enkele psychologische aspecten
Wat we uit psychologisch onderzoek weten is als volgt samen te vatten. Als godsdienstige mensen zelf rapporteren middels een vragenlijst, dan typeren ze zichzelf niet als humorloos en zijn ze positief ten aanzien van humor. Anderzijds, blijkt dat humor niet vaak gerapporteerd wordt als hulpmiddel om te kunnen omgaan met moeilijkheden of stress. Maar vraag je anderen naar het gevoel voor humor bij godsdienstige mensen, dan is dat minder positief dan in genoemde zelfrapportage. Hoe orthodoxer hoe minder waardering voor humor, vooral voor tendentieuze humor, ook voor incongruentie, zoals in het voorbeeld. De waardering voor humor veronderstelt enige relativeringsvermogen, ook ten aanzien van zichzelf (denk aan de zin van Barth!). Ik moet natuurlijk een bijna standaard opmerking maken bij de uitkomsten van het onderzoek. Het gaat in hoofdzaak om westers onderzoek, uitgevoerd in geseculariseerde landen met een christelijke achtergrond. Dus het zijn aanwijzingen, die echter op een trend zouden kunnen wijzen. Beide, godsdienst en humor, zijn ‘middelen’ om de alledaagse ervaring te overstijgen. Humor relativeert en maakt klein, godsdienst houdt het ernstig en zoekt het grote verband.
Capps, die in zijn genoemde artikel uitgebreid inging op de onderzoeksbevindingen, is van mening dat godsdienst de verliezer is in het spanningsveld met humor. Hij sluit zijn artikel af met de volgende grap.
Een man gaat een bar binnen.
‘Geef me een stevige borrel, Eddie. Ik had net weer een ruzie met m’n vrouwtje.’
‘Oh, ja?’ zegt Eddie, ‘En hoe eindigde het deze keer?’
‘Nou, toen het voorbij was, kwam ze op handen en knieën naar me toe.’
‘Echt? Dat is een ommezwaai? Wat zei ze dan?’
‘Ze zei: Kom onder dat bed vandaan, bange wezel!’
Dr. P.J. Verhagen is theoloog en medicus en als psychiater werkzaam bij GGZ Centraal. In april promoveerde hij aan Tilburg University op het onderwerp Psychiatry and Religion. Controversies and Consensus: A Matter of Attitude. Mailadres:
[1] Sigmund Freud, De grap en haar relatie met het onbewuste. Sigmund Freud. Nederlandse Editie. Psychoanalytische duiding 5. Amsterdam 1988, 260.
[2] Donald Capps, ‘Religion and humor: Estranged bedfellows’, Pastoral Psychology, 54/5 (2006), 413-438.
- Raadplegingen: 2337