33e jaargang nr. 4 (maart 2019)
thema: Kan er uit Nazaret iets goeds komen?
J.J. Hagendijk en T.W.D. Prins-van den Bosch
Een kerkplek in elk dorp
Interview met prof. dr. H.P. de Roest
Misschien moeten we in de kleine dorpen meer waarderen wat er al is in de gemeente, en niet op zoek gaan naar wie nu mist. Dat stelt Henk de Roest, hoogleraar praktische theologie aan de PThU te Groningen. Hij doet onderzoek naar christelijke gemeenschapsvorming en schreef onder meer de boeken En de wind steekt op (2005) en Een huis voor de ziel (2010). Twee kersverse predikanten bevragen De Roest op zijn idee bij kerk-zijn op het dorp. De Roest geeft hen op zijn beurt graag wat adviezen.
U bent nu hoogleraar in een stad, maar u bent zelf ooit begonnen als predikant in kleine dorpjes. Hoe kijkt u daarop terug?
‘Dat klopt, mijn eerste gemeente bestond uit de dorpen Holysloot, Ransdorp en Durgerdam, vlak boven Amsterdam. Later kwam er een pastoraal werker in het laatste dorp. In de praktijk bleek dat als er kerk was in Ransdorp, niet alle kerkgangers in Holysloot naar de kerk kwamen, en andersom bleven er mensen uit Ransdorp thuis, als er kerk was in Holysloot. Er was dus een sterke gehechtheid aan het eigen dorp, ook al was het één gemeente. Er waren vooral veel ouderen in de kerk. Ik dacht weleens: zal er over een paar jaar nog wel een gemeente zijn hier? De gemeente is nu gekrompen. Ik ga er nog wel voor; onlangs nog. Nu zitten er zo’n twintig tot dertig kerkgangers, toen – in 1990 – rond de zeventig. Ik was verrast dat er kennelijk toch wel een gemeente is blijven bestaan, deels door mensen die nieuw zijn, of opnieuw aanhaken. Ik heb gezien dat bepaalde ouderen, die ik nooit in de kerkdienst zag, nu zijn aangehaakt. Er is nu ook veel gelegenheid voor ontmoeting, zowel voor als na de dienst. Missionair gezien kun je dus zeggen dat een gemeente van ouderen niet hoeft te verlangen naar meer jongeren, maar misschien wel bij de eigen ‘doelgroep’ kan blijven. Ik zie dat ook wel in andere gemeenten gebeuren, bijvoorbeeld in de omgeving van Amersfoort. Een gemeente van ouderen hoeft zich niet te verontschuldigen dat er geen jongeren zijn. Zij kunnen een gemeenschap voor ouderen zijn, missionair voor ouderen. Zij komen voor de ontmoeting, voor de gemeenschap, maar ook omdat ze het gevoel hebben dat er iets gebeurt dat relevant voor ze is, ook in de dienst. Doordat er voor hen en voor anderen gebeden wordt, doordat er in de preek wordt aangesloten bij hun levenssituatie, bij hun vragen. Zo voelen ze zich gekend en gewaardeerd. Dat is zo belangrijk in een gemeente; dat mensen zich gekend voelen.’
Is dat een eerste grote uitdaging voor kerken op het dorp? Dat je waardeert wat er al in de gemeente is? Dat je verbinding maakt met mensen?
‘Ja, maar dan gaat het niet alleen om de ontmoeting, maar ook om de inhoud, namelijk dat de boodschap van het evangelie klinkt als nieuw. Door verbindingen die er zijn, ontstaan mogelijkheden om weer het evangelie te verkondigen. Dat is levensreddend en hoopgevend, ook voor de wereld. Door verkondiging bied je mensen troost, bevrijding, en kracht. Verbindingen zijn daarvoor een voorwaarde. Vanuit die verbinding, met elkaar, met God en met de samenleving, verwijs je naar de Jesus Story (dat maakt kerkelijke praktijken kérkelijke praktijken), je nodigt mensen uit om Jezus te volgen. Het gaat er uiteindelijk om dat mensen zich met Jezus verbinden, Hem volgen in leven en in sterven. Dat is fundamenteel voor het christelijk geloof.’
In een reactie op het boek Oefenruimte (2013) van Sake Stoppels schreef u dat vieringen met een performatief karakter geloof in participanten kunnen wekken. Om die reden mogen geloofsgemeenschappen volgens u hoge participatieverwachtingen hebben. Kan een kerkplek dan niet zonder vieringen?
‘Een kerkplek kan inderdaad niet zonder vieringen, maar die kunnen wel in allerlei vormen plaatsvinden. Het gaat er uiteindelijk om dat de Bijbel wordt verbonden met het leven van mensen. Het gesprek over de tekst – en erover zingen en erdoor tot gebed komen – dát is fundamenteel. Zo’n viering kan dus een gesprek zijn, en er kan een toespraak zijn, maar evengoed kan een viering andere vormen hebben. Mensen moeten zich kunnen verbinden met Jezus Christus, en zich daarmee ook kunnen verbinden met zijn geloof in God de Vader; de Vader die er voor hem zijn zal, ook door de dood heen, en die er ook is met de belofte van het Koninkrijk. Die beloften hebben betekenis voor het leven nu, voor hoe we met elkaar omgaan, voor onderlinge relaties, voor het samenleven, de ethiek en zelfs voor de politiek.’
U schreef in die reactie ook dat mensen niet meer geloven als ze niet naar een kerkplek komen. Kun je dat zo stellen?
‘Het is nodig dat mensen met elkaar het geloof delen in de gemeenschap. Daar worden ze door gevoed, daar wordt het geloof onderhouden. In de geloofsgemeenschap word je aangesproken, krijg je nieuwe moed, nieuw geloof, en nieuwe liefde. Je verbindt je er met de Schrift en de traditie. Veel mensen zeggen: ik kan ook in mijn eentje geloven. Maar volgens sociologen en praktisch theologen is dat op de langere termijn niet waarschijnlijk. Je hebt een ritueel nodig, je moet het geloof onderhouden, het beoefenen, anders zal het wegebben. Meestal is kerkverlating niet een momentane, bewuste keuze, maar veelmeer een proces van er geleidelijk van afraken.’
Zijn vieringen – in die brede zin – ook van centraal belang voor de dorpskerkenbeweging?
‘Ja, en ook in elk dorp. Jarenlang is er ingezet op streekgemeenten, grotere eenheden, en kerksluitingen, maar dat blijkt een heilloze weg. Mensen werden verwacht maar een dorp verder te rijden om naar de kerk te gaan. De gedachte is dat mensen voor de boodschappen ook naar een andere plaats rijden. De kerk hoeft dan niet meer overal aanwezig te zijn. Dat heb ik eerst ook wel beweerd, maar dat werkt niet. Maak een kleine plek, op een boerderij of waar dan ook, waar mensen kerk kunnen zijn. Liever tien mensen in elk dorp (minjan) en dan klein, dan elders kerken. Zo hadden wij de middagdienst in Holysloot afgeschaft omdat er maar vijftien mensen kwamen. Heel stom achteraf beschouwd, want veel van die mensen kwamen alleen zondagmiddag. Dat was dus geen goede beslissing geweest: we raakten mensen kwijt.’
In de nota van de Protestantse Kerk, Mozaïek van kerkplekken, worden ambtelijke structuren voor bepaalde kerkplekken versoepeld: die zijn niet zo nodig. Kunnen wij zo’n ambtelijke setting voor zulke kerkplekken loslaten?
‘Nee, het ambt is juist heel belangrijk. Binnen die tien moet er wel een ambt aanwezig zijn. Daarin wordt het tegenover van het Woord vertegenwoordigd. De verkondiging komt van gene zijde, die ambtsdrager is namens God aanwezig. Het evangelie gaat over wat in geen mensenhart is opgekomen (1 Korintiërs 2).’
Is dat niet heel moeilijk, om een tegenover te zijn binnen zo’n kleine groep?
‘Jawel, maar er moet natuurlijk altijd iemand zijn die geestelijk leiding geeft. Daar biedt de kerk ook scholing voor, in de vorm van cursussen bijvoorbeeld. De combinatie van ouderling en diaken biedt een fantastische structuur. De ouderling is naar binnen gericht en de diaken juist naar buiten. Zo kun je een open plek zijn naar de wereld toe. Als het om leiderschap gaat, bedoel ik niet zomaar iemand die dé leiding heeft. Dat is veel te bedrijfsmatig of groepsmatig gedacht. Het is een kérk! Een kerkplek moet daarom ook gekenmerkt worden door kerkelijke taal. Tot die taal hoort ook dat we spreken over ambt, ouderling, geroepen zijn; dat we, kortom, al die woorden gebruiken. En de theologisch gestempelde werkelijkheid die daardoor wordt uitgedrukt.’
Sake Stoppels pleitte in zijn boek voor een heldere identiteit van de kerk. Om vrijblijvendheid te voorkomen, schuwt hij verplichtingen niet. Hij haalt in dat verband Dean Kelley aan: ‘Meaning = Concept + Demand.’[1] Bent u het daarmee eens?
‘Nou, ik ben niet zo’n voorstander van verplichtingen, maar je mag wel verwachtingen hebben.[2] Als mensen zich verbinden, mag je ook iets van ze verwachten. Dat vinden mensen ook niet vreemd. Dat dacht ik aanvankelijk wel. Aan het begin van mijn predikantschap stelde ik tijdens huisbezoek aan randkerkelijken nooit de vraag: ik zie u niet in de kerk, mag ik eens vragen waarom dat zo is? Toch hangt die vraag boven het gesprek. Mensen hebben daar altijd een verhaal bij; ze voelen zich daarbij soms ook schuldig. ‘Het kwam zo en zo.’ Er kan van alles aan de hand zijn. Pastoraal is er misschien iets misgelopen, wellicht zijn er verwachtingen niet waargemaakt, of men ervoer weinig troost in de gemeente of er was een conflict. Nu zou ik zo’n vraag wel stellen, vanuit de inhoud van het geloof, vanuit wat een kerkdienst hen te bieden heeft. Als de betekenis van de geloofsgemeenschap groot is, als de waarde en relevantie van de vieringen groot is, dan mag je ook van mensen verwachten dat ze komen opdagen en zich ervoor inzetten.’
Verwacht men in de nota de Protestantse Kerk voldoende van deelnemers?
‘Nee, in Mozaïek van kerkplekken wordt er te weinig van mensen verwacht. Er is natuurlijk altijd een spanning tussen vrijheid en binding, of tussen individu en gemeenschap. Dat is een antropologisch spanningsveld. Je kunt niet alle kaarten op één van beide zetten. Teveel nadruk op het eerste zorgt voor te veel vrijblijvendheid. Teveel nadruk op het tweede zorgt voor sektarisme. In die spanning moet je het uithouden. Dat wordt te weinig gezien in deze nota. De mensen die een kerkplek bezoeken, hebben doorgaans een sterk vrijheidsverlangen en willen zich niet snel laten binden. Tegelijkertijd zijn er in Nederland zoveel aanbieders op allerlei terreinen, die wel mensen binden, dat het niet vreemd is als de kerk dat ook van mensen verwacht. Ook in het Nieuwe Testament wordt van volgelingen commitment gevraagd. Dat mogen kerkplekken ook doen. Alleen, die verwachting staat niet op zichzelf, die komt vanuit de inhoud, de relevantie, de betekenisvolheid van de kerk. Dat is mijn kritiek op Stoppels.
De voorwaarde voor dit alles is, dat jullie, als nieuwe predikanten, twee jaar lang alleen maar de gemeente beter leren kennen. Nu jullie allebei een half jaar in de gemeente werken, krijg je de neiging om allerlei nieuwe activiteiten op te zetten. Maar het is een weldaad als er een voorganger is, die niet tot de gemeenschap behoort, maar die wel anderhalf uur lang jou als mens tevoorschijn kan luisteren. Dat gebeurt zelden. Dat maak je als mens eigenlijk niet meer mee. Misschien bij therapeuten of coaches, maar die vragen daar geld voor. Kortom, bewijs je aan mensen door je present te stellen, aanklampbaar te zijn. Het belang van iemand kennen in zijn vreugde en problemen valt niet te onderschatten. Pas daarna mogen er ook verwachtingen zijn, maar je moet eerst goed luisteren, er zijn voor mensen. Bij kleine kerkplekken mag je verwachten dat de diaken of ouderling in staat is om dat te doen.’
Binnen een dorp kan het lastig zijn om mensen aan te spreken, om een tegenover te zijn. Terwijl juist het evangelie het ook in zich heeft om mensen te transformeren. Hoe kun je dat tegenover toch waarborgen?
‘Miskotte zei: God dingt om de hand van mensen. Dat is een uitnodiging om het met Hem te wagen. Dat is levensreddend, indringend en fundamenteel relationeel. Het gaat om het participeren in de relaties van Vader, Zoon en Geest. Wat mij betreft is het profetische gegrond in het priesterlijke. Een appèl moet altijd voortkomen uit de aanvaarding. Bij Stoppels denk ik wel eens dat het daar haast omgekeerd is. De volgorde is echter: je bént gerechtvaardigd, je bent vergeven, je bent bevrijd, leef dan ook zo. Pas in de woestijn komt de wet, na de bevrijding uit Egypte. Ook bij discipelschap zie ik het gevaar dat de volgorde wordt omgekeerd. Nee, juist doordat je geroepen bent, ben je in staat om te volgen. Transformatie zit vooral in het vreemdeling-zijn, op basis van je aanvaarding door God. Daardoor ga je kritisch kijken naar de wereld.’
Hoe zou je dat bijvoorbeeld bij de doop kunnen vormgeven? Als ouders hun kind laten dopen, maar je ze daarna niet meer terugziet. Kun je van tevoren je verwachtingen naar ouders toe uitspreken? Is er dan een grond voor dat appèl?
‘Het mooie is dat bij doopouders kennelijk een verlangen leeft dat hun kind gedoopt wordt. Het verlangen is al gewekt. Tot dat verlangen hoort dan ook dat je daar wat meer van wilt weten. Doop is ‘toetreden tot’ een relationeel netwerk, dan mag er wel wat van je worden verwacht.’
Hoe kijkt uzelf terug op uw tijd in het dorp?
‘Ik vond het mooi om aangesproken te worden door het geloof van de mensen die ik ontmoette. Dat gaf mij veel. Ik was ervan onder de indruk. Het is zo mooi wat er soms komt als je vraagt: wat geeft je moeite in het leven, wat geeft je vreugde in het leven? Pastoraat was het hart van gemeente-zijn en het hart van mijn predikantschap. Het begint bij het leren om steeds beter te luisteren. Alleen vanuit het luisteren kun je spreken. Met luisteren begint pionieren ook.’
Als u nog een paar jaar predikant zou worden, wat zou dan uw voorkeur hebben; een dorp of een stad?
‘Het frappante is, ik ben begonnen als hoogleraar omdat ik dacht: ik kan altijd weer predikant worden. Het mooie van het predikantschap is dat je te maken hebt met het hele leven, met mensen van 0 jaar, letterlijk 0 jaar en over de 100 jaar… Dat is zo bijzonder. Mijn hoogleraarschap vul ik nu deels ook pastoraal in, ook door er te zijn voor de studenten, door hen te leren kennen. Ik ga ook geregeld voor in kerkdiensten, dit jaar vrij vaak in de Westerkerk in Amsterdam. Terugkomend op de vraag: in de praktijk is een stadswijk soms ook net een dorp. Of het nu een dorp of een stad is; ik zou op zoek gaan naar verbindingen.’
Ds. Jeroen Hagendijk is predikant (PKN) te Willige Langerak en eindredacteur van dit blad. Mailadres:
Ds. Desiree Prins-van den Bosch woont in Daarle, is predikant te Staphorst (PKN) en hoofdredacteur van dit blad. Mailadres:
[1] Sake Stoppels, Oefenruimte. Gemeente en Parochie als gemeenschap van leerlingen, Zoetermeer 2013, 70-73.
[2] Stoppels gebruikt zelf ook het woord ‘verwachtingen’, Oefenruimte, 100-109.
- Raadplegingen: 1862