Skip to main content

36e jaargang nr. 1 (september 2021)
thema: Nazomernummer

Gert de Goeijen
Geloof in de publieke ruimte

Martien E. Brinkman en kardinaal Jozef de Kesel werden allebei onlangs geïnterviewd vanwege een nieuwe publicatie van hun hand over de plaats van godsdienst in de seculiere maatschappij.[1] Beide auteurs signaleren in de interviews eenzelfde tendens.[2]

Kardinaal De Kesel verwoordt deze als volgt: ‘Hoezeer ik zelf ook de secularisatie verdedig en zelfs als een groot goed beschouw, ook voor de kerk, verzet ik mij tegelijkertijd tegen een radicalisering van de secularisatie. Niet alleen godsdiensten kunnen radicaliseren, maar ook de secularisatie. Dat wordt dan een ideologie die decreteert, als een nieuw soort dogmatisme, dat er maar één goede toekomst is: een emancipatie voor de mens, het verdwijnen van religies. Het wordt gevaarlijk als de seculiere cultuur zichzelf opwerpt als een soort surrogaat voor de godsdienst. Dat ze een soort civiele, culturele religie wordt die bepaalt wat iedereen moet denken.’
Prof. Brinkman verzet zich tegen de overheersende gedachte in onze samenleving dat religie achter de voordeur zou thuishoren of dat ze wel mee mag doen, maar ‘dan wel eerst zogenaamd neutraal gemaakt [moet] worden, ontdaan van alle godsdienstige termen. Maar niemand is neutraal, iedereen heeft zijn overtuigingen en denkbeelden (…) De overheid heet neutraal in de Grondwet, maar de religieuze stem wordt de mond gesnoerd. Dat is ondemocratisch gedrag. Iedereen is gelijk voor de wet, maar de seculieren zijn favoriet.’ Brinkman onderscheidt daarom tussen een lege en een gevulde neutraliteit: in de lege is er geen plaats voor levensopvattingen, in de gevulde komen allerlei opvattingen samen. Hij pleit voor de tweede.
Ik herken de tendens in onze (zogenaamde) tolerante samenleving om de vrijheid van godsdienst in te beperken, omdat het zelfbeschikkingsrecht ‘staatsreligie’ lijkt geworden. Gelovigen zullen steeds vaker als ‘rare snuiters’ (vgl. de ‘vreemdelingen’ in 1 Petrus 1 en 2) behandeld worden. Dat hoeft vanuit Bijbels gezichtspunt niet persé negatief geduid te worden, maar het roept wel de vraag op hoe we ons tot deze maatschappelijke ontwikkeling verhouden. Daarvoor kijk ik eerst hoe Rowan Williams en Bram van de Beek deze kwestie benaderen en daarna bespreek ik wat het betekent dat ‘kerk en staat’ gescheiden zijn.

Rowan Williams
De vroegere aartsbisschop van de Anglicaanse kerk (2002-2012) en lid van het Britse Hogerhuis bundelde lezingen over verschillende onderwerpen in een boek. In een aantal bijdragen komt de problematiek van geloof en secularisme ter sprake. Het boek verscheen onder de titel Faith in the Public Square,[3] hoewel er dus ook andere thema’s in het boek besproken worden. Maar de titel geeft wel aan dat dit een aangelegen thema voor Williams is.

Williams onderscheidt tussen programmatisch secularisme en procedureel secularisme. Bij het procedureel secularisme is er voor maatschappelijke groepen de mogelijkheid religieuze overtuigingen en argumentaties in het publieke domein in te brengen en beschouwt de overheid zich als hoeder van de vrede, zonder daarbij één van de maatschappelijke groepen te begunstigen. De overheid is zich er namelijk van bewust dat mensen hun standpunten of principes in sociale en politieke discussies niet kunnen losmaken van hun fundamentele overtuigingen. ‘Procedureel secularisme is de acceptatie door het staatsgezag van iets dat eraan vooraf gaat en dat onherleidbaar anders is’ (blz. 63).
Dit is anders voor het programmatisch secularisme, waar Williams grote moeite mee heeft. Hij geeft daarvoor drie argumenten.

Ten eerste, deze vorm van secularisme gaat uit van de vooronderstelling dat er maar één soort loyaliteit mogelijk is, namelijk de loyaliteit aan de staat. Zo wordt de persoonlijke overtuiging van een burger gereduceerd, hetgeen leidt tot uitholling van het publieke debat en de morele passie van de burger bij de staat, omdat kritiek op de staat niet mogelijk is.
Ten tweede, deze vorm van secularisme leidt tot functionalisme, aangezien alles gedomineerd wordt door instrumentele of bestuurlijke overwegingen. Bij het programmatisch secularisme is ‘elke publieke manifestatie van welke religieuze loyaliteit dan ook verboden (…) In dit model zijn alle tekenen van persoonlijke overtuigingen rigoureus uit de openbare ruimte verbannen.’ (blz. 32) Maar voor velen is het onmogelijk om standpunten en principes in politieke discussies los te koppelen van fundamentele overtuigingen die in het openbaar niet benoemd of beleefd mogen worden.
Ten derde, vormt zich het gevaar dat programmatisch secularisme leidt tot een totalitaire vorm van secularisme. ‘Programmatisch secularisme als parapluterm voor de ontkenning van de publieke legitimiteit van religieus engagement in het politieke debat, zal altijd de kiemen dragen van een totalitarisme, niet in de meest voor de hand liggende vorm maar als een ´totaliserende´ geest die kritiek onderdrukt door de ander de mond te snoeren.’ (blz. 63) Geloof daarentegen is juist de wortel van de vrijheid. Wanneer de christelijke traditie — die historisch sterke papieren heeft — zichtbaar mag zijn, dan ook andere (geloofs)gemeenschappen, zodat de publieke morele discussie gevoerd kan worden, waardoor het risico van een openlijk sociaal conflict beperkt kan worden.

In Williams’ bezwaren tegen het programmatisch secularisme, herkennen we de kritiek van De Kesel en Brinkman. Het is echter zinvol om ook vanuit een ander gezichtspunt naar deze ontwikkelingen te kijken.

Bram van de Beek
In verschillende publicaties heeft Van de Beek naar voren gebracht dat christenen zich te veel laten bepalen door de huidige cultuur. Hij wil dat de kerk een voorbeeld neemt aan de denk- en levenswijze van de vroege kerk. In het artikel Tentbewoners[4], denkt Van de Beek na over de levenswijze van de christen in de huidige politieke cultuur. ‘Christenen hebben zich in de vroege kerk verre gehouden van de politiek. Toch hebben zij een enorme impact gehad op de maatschappij. …. Dat was niet omdat zij de maatschappij wilden veranderen, maar omdat zij midden in die maatschappij als gewone burgers zoals Aan Diognetus schetst, een geheel ander leven leidden. Zij waren geheel anders; zij hadden Jezus Christus aangedaan.’ (blz. 33) Van de Beek benadrukt dat ons burgerschap in de hemel is (Filp. 3:20) en dat wij daarom geen koninkrijk op aarde hoeven bouwen, maar gericht zijn op het hemels koninkrijk, waar Christus is. Daar is ons thuis. Ik parafraseer: we moeten ons daarom niet te veel op de aarde richten; op aarde denken en handelen we hemels. Op aarde denken we aan de hemelse Christus in zijn aardse gestalte: die van het kruis. Daarom zijn christenen kruisdragers, dat wil zeggen: ze hebben lief tot in de dood toe. Christenen nemen daarom hun plek in de wereld in en trekken zich niet terug. Omdat ze weten van het eeuwig leven kunnen en durven zij juist in deze wereld te doen wat anderen niet kunnen of durven. Christenen zijn niet bang. Ze willen dienen, hun vijanden liefhebben, ze hebben geen angst voor besmetting bij het helpen van melaatsen, ze nemen daklozen op. Mensen waren voor hen geen tegenstanders die bevochten moesten worden, maar mensen die gered moesten worden.
De kerk heeft het besef verloren dat we hier op aarde in tenten wonen, geen blijvende stad hebben. In de theologie is sinds de Verlichting vooral de gedachte van de maakbaarheid van het Koninkrijk van God gekomen met gevolg dat de tentpinnen stevig in de aarde zijn geslagen. ‘Als christenen vast zitten aan de wereld en niet verlangen naar de hemel dan moet je je afvragen of het wel goed zit tussen Christus en hen en of zij wel werkelijk Hem toebehoren’ (blz. 15). Niet het hier-en-nu, maar straks-en-later is leidend voor ons leven op aarde. Hier op aarde zijn wij vreemdelingen en bijwoners. Dit betekent dat wij in het geloof alleen gebonden zijn aan Christus en niet aan aardse regels en gebruiken. Christenen kunnen zich daarom makkelijk aanpassen aan de uiterlijke dingen van de maatschappij, omdat deze niet relevant zijn voor het geloof. Belangrijk is wat uitdrukking geeft van ons ‘zijn in Christus’. Alles behoort ons toe in Christus en daarom hoeven we voor niets te vechten. ‘In vragen over vrijheid van godsdienst doen mensen dikwijls een beroep op de wereldse rechter. Die moet hun vrijheid beschermen. Dat is een miskenning van de fundamentele vrijheid die we hebben in Christus. We hoeven niet op onze rechten te staan … Aanpassen aan de cultuur doe je omdat die cultuur onbelangrijk is. Het compromis sluit je omdat je de wereld zo belangrijk vindt dat je die niet kunt loslaten.’ (blz. 21) Inzetten voor maatschappelijke structuren is vergeefse moeite, want de wereld wordt niet beter. Alles wat we hebben is een geschenk. En ook al hebben we niets, dan is het leven nog goed, omdat het in Christus bij God is. Daarom is het goed dat christenen bezig zijn met het eeuwig heil van anderen. Dat kan door het liefhebben van die ander, want zo leren mensen God kennen.

Een vergelijk
Waar het programmatisch secularisme voor Williams een zoveel mogelijk te vermijden situatie dient te zijn, lijkt dit voor Van de Beek juist het vertrekpunt te zijn. Waar Williams deze vorm van secularisme wil bestrijden, lijkt dit voor Van de Beek niet nodig, aangezien de christen zich niet actief met de politiek hoeft in te laten. Het zal de christen om het even moeten zijn in welke politieke situatie hij leeft. Want dit leven is tijdelijk en daarom betrekkelijk.
Zouden wij in Nederland in een situatie van programmatisch secularisme komen, dan zie ik veel waarde in de gedachten van Van de Beek, namelijk dat ons getuigend leven in woord en daad niet afhankelijk is van de politieke macht en invloed die we hebben. Maar zolang en waar het kan zou ik willen uitdragen: ´De aarde en haar volheid zijn, des Heren koninklijk domein´ (Ps. 24 vers 1 berijmd) en dat daarom het Bijbels getuigenis in de samenleving volop mag klinken, ook via volksvertegenwoordigers en maatschappelijke instituties. Ik verschil met Van de Beek hierin dat het hierbij niet zozeer gaat om het bouwen van aardse koninkrijken, maar een verantwoordelijkheid betreft behorend bij het rentmeesterschap. Het cultuurmandaat hoeft in mijn ogen dan ook niet per se ‘gefrustreerde of geborneerde mensen op te leveren.’ (blz. 38)

Van de Beek oppert: ‘Christenen zien het gebed voor de samenleving en de politiek als hun maatschappelijke verantwoordelijkheid … In de lijn van de apostelen en kerkvaders dienen christenen de maatschappij door hun gebed en niet door hun politieke actie. Ze zijn niet geïnvolveerd in de politiek, maar in de liturgie.’ (blz. 36-37)
De geringe politieke betrokkenheid van de vroege kerk — volgens Van de Beek een keuze vanuit de Bijbel — lijkt mij vooral een door de omstandigheden bepaalde keuze: de kerk als gedoogde minderheid. De Bijbel geeft in mijn ogen ruimte voor een veel actievere rol van de christen in de samenleving. Het (theocratische) Oude Testament laat met haar sociale en politieke wetgeving duidelijk zien hoe het maatschappelijke leven God ter harte gaat. Terecht dat Van Ruler politiek daarom een ‘heilige zaak’ noemt.[5] En in het nieuwtestamentische Handelingen lezen we geregeld over conflicten tussen (Joodse en Romeinse) overheden en apostelen/evangelisten (Hand. 4:1-22; 16:19vv; 19:24-40; 22:22-29; 24 en 25). Paulus noemt de ‘seculiere’ overheid te Rome zelfs een dienaresse Gods (Rom. 13:4). Dit brengt mij op de verhouding kerk en staat.

Kerk en staat
De gedachte dat religie niet relevant zou zijn binnen het publieke domein berust op een seculiere vooronderstelling! Williams verwoordt deze als volgt: ‘Het ideaal van de seculariteit betekent dat er zoiets is als een ‘publieke rede’. Argumenten die voortkomen uit een specifiek religieus of ideologisch engagement moeten bij voorbaat worden uitgesloten. Als dat soort argumenten wordt toegelaten dan vormt dat een bedreiging voor de vrijheid, omdat ze uitgangspunten hebben die niet ter discussie kunnen staan en waarop geen kritiek mogelijk is. Achter dit alles gaat het sterke Verlichtingsdenken schuil dat gezag dat afhankelijk is van openbaring altijd moet worden aangevochten en geen enkele invloed mag hebben in de publieke sfeer” (blz. 52).
De meest pregnante vertegenwoordiger van het programmatisch secularisme in ons parlement lijkt mij momenteel D66. Onlangs sloot partijleider Kaag de CU van regeringsdeelname uit vanwege de christelijk-ethische opvattingen. D66 neigt soms ook tot totalitair secularisme, omdat wat zij belangrijk vindt voor een burger, desnoods met staatsdwang, moet worden opgelegd aan iedere burger. Een naamswijziging van Democraten66 in Dwingelanders66 lijkt mij daarom het overwegen waard.

Uit het bovenstaande blijkt wel dat een seculiere opvatting dus niet hetzelfde is als een neutrale opvatting, want neutrale opvattingen bestaan niet! Altijd spelen levensbeschouwelijke of ethische overtuigingen mee in de beslissingen die genomen worden. Een seculiere overtuiging is daarom evenzeer een overtuiging als een christelijke of islamitische of socialistische of liberale overtuiging/levensbeschouwing. Het beginsel van de scheiding van kerk en staat betekent dan ook niet dat religie en politiek geen interactie mogen hebben, maar heeft betrekking op de zelfstandigheid van beide instituties.
Daarom past het de christen namelijk om ruimte te geven, ook aan die ander met wie je het hartgrondig oneens ben. Van Ruler baseert dit op Gods omgang met de mens. ‘De ware theocratie is de grondslag van de tolerantie.’[6] Voor hem is tolerantie dan ook geen concessie, maar confessie![7]
Alleen hierom al is het noodzakelijk dat het geluid van ‘rare snuiters’ blijft klinken in de publieke ruimte, opdat de tolerantie in ons land gewaarborgd blijft.

G. de Goeijen is predikant van de Hervormde Gemeente Den Ham en lid van de redactie van dit blad.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

Noten:
[1] Martien E. Brinkman, Met of zonder. Over de betekenis van religie op privé en publiek terrein, plaats van uitgave toevoegen, 2021. Kardinaal Jozef De Kesel, Geloof en godsdienst in een seculiere samenleving, Antwerpen 2021.
[2] Hendro Munsterman, ‘Een bescheidener kerk is meer trouw aan zichzelf’, ND 13.06.2021 (het gesprek met kardinaal De Kesel) en Bert Hagenaars, ‘Kunst en religie raken aan de diepmenselijke vragen van alle tijden’, ND 27.06.2021 (het gesprek met Brinkman).
[3] Rowan Williams, Faith in the Public Square (Bloomsbury, 2012). Ik gebruik de Nederlandse vertaling: Rowan Williams, Geloof in de publieke ruimte. Met een inleiding door Stephan van Erp (Vught, 2013).
[4] A. van de Beek, ‘Tentbewoners’, in: A. van de Beek, W. Visscher, B.J. Spruyt, Burgerschap en cultuurparticipatie (Heerenveen 2010), blz. 7-38.
[5] A.A. van Ruler, Verzameld Werk VI-B. Cultuur, samenleving, politiek, onderwijs, Zoetermeer, 2016, 546.
[6] A.A. van Ruler, Verzameld Werk VI-A. De theocratie (Zoetermeer 2016), 952 vv.
[7] Van Ruler, 842.

 

  • Raadplegingen: 1849