Skip to main content

37e jaargang nr. 2 (nov. 2022)
thema: God een ouwe zeepiraat: over geloof en cultuur

Bert de Leede
Slenteren met tijdgenoten
In gesprek met Kees van Ekris en Ted van Gennep

Kees van Ekris heeft een prachtig boek geschreven: Dialoog, dans en duel. Preken voor tijdgenoten. Ik heb het boek tegen het advies van Van Ekris in zelf in één ruk gelezen, en genoten, intellectueel, spiritueel en professioneel. Predikantengroepen zijn of gaan ermee aan de slag. Het boek is uitdrukkelijk ook bedoeld voor het gesprek over de preek in de kerkenraad. Ik hoop dat het intensief en over langere tijd gebruikt wordt.

De thematiek is het waard: de prediking, de preek en de prediker. Het doel is het waard: de missionaire intelligentie van de prediker, conditio sine qua non voor de kwaliteit van de prediking. Opbouw en inhoud van het boek verdienen het. Ik las niet een zoveelste leerboek homiletiek. Ik las een bevlogen essay in tien afleveringen over de preek en de prediker in een opklimmende toonzetting, eindigend in een crescendo in hoofdstuk 10.

Prediker en preek: die twee zijn één
Wij dominees zijn op aarde om te preken, zo ‘lees’ ik het boek. De preek is de kern en de focus van onze roeping, van ons ambt en van ons werk. Die kern ziet bij Van Ekris wijd. Alles en allen komen aan bod en in beeld: de tijdgenoten met hun vragen, vreugden, verlangens, hun geloof en ongeloof; onze cultuur met zijn onderstromen, spanningsvelden, machten; de geloofstraditie met zijn antwoorden, tegenwerpingen, richtingwijzers. Vele stemmen van theologen, filosofen, cultuurduiders uit verleden en heden komen aan het woord. Te midden van al die stemmen is de prediker aanwezig, met de Bijbel open voor zich: luisterend, zoekend, vragend, biddend. Zij zoekt te komen tot het Wort zur Sache. Daar ligt de focus bij alles wat de predikant die week doet, meemaakt, hem te denken geeft, haar raakt of stoort of allebei: wat moet komende zondag gezegd worden, wat is het kerugma?

Wat de prediker daarvoor nodig heeft, vat Van Ekris samen onder het begrip ‘missionaire intelligentie’. Hij vermijdt het jargonwoord ‘hermeneutische competentie’. Dat is te veel technè. De prediker moet de tijdgenoot kennen, de geest der eeuw onderscheiden, Schrift en traditie kennen en die in gesprek kunnen brengen met vragen, verlangen en verzet van de tijdgenoot. En dat alles doet hij niet op de afstand van de hermeneut, maar als tochtgenoot en deelgenoot missionair en bevlogen. Predikant ben je 24/7. Prediker en preek zijn bij Van Ekris één.

Ik lees Dialoog, dans en duel als een hartstochtelijk pleidooi voor het zijn van zo’n predikant. Die hartstocht proeft de lezer het hele boek door. De uitvoerige verwerkingsvragen bij elk hoofdstuk zijn bedoeld om de lezer te vertragen met het oog op het gesprek, in predikantengroepen en in kerkenraden. Missionaire intelligentie leer je niet uit een boekje of op een achternamiddag. Zij is zaak van kennis, verwerking, oefening en vorming. Dat vraagt tijd.

Relationele hermeneutiek
Het essayistische is de kracht van het boek: elk hoofdstuk wil de lezer inwijden in een aspect van het ‘preken voor tijdgenoten’. Een samenvatting doet daaraan tekort. Graag plaats ik in het vervolg enkele kanttekeningen bij de hermeneutiek die ten grondslag ligt aan dit boek van Van Ekris.

Het boek maakt waar wat het theologisch adagium is van het Centrum voor contextuele en missionaire prediking Areopagus/IZB: relationele hermeneutiek. Het w/Woord dat nu en hier in deze gemeente gezegd moet worden, wordt de prediker geschonken in een proces van communicatie met tijdgenoten. Maar dit klinkt nog veel te keurig. De ‘participatie als preparatie’ (hoofdstuk 2) zet de prediker in de relatie tot echte mensen, in het echte leven, en dat is veelkleurig, soms verrukkelijk, vaak verschrikkelijk. In een preaching life (zo Barbara Brown Taylor) absorbeert de prediker wat hij de hele week door hoort, ziet, ervaart, voelt. Dat vraagt ‘leeg worden’, stil worden voor God, voor jezelf, voor wat op je afkomt, ‘bewust worden’ van wat gaande is en onderscheiden welke machten aan het werk zijn, ten goede of ten kwade. En zo ‘bruikbaar zijn’: open voor nieuwe inzichten uit de Schrift. Zo dominee zijn betekent allesbehalve een stil en gerust leven. De participant wordt combattant, medestrijder (hoofdstuk 7). De prediker onderscheidt de geesten, met missionaire intelligentie, de exegeet in de participant weet ze te benoemen, zwanger van woorden (hoofdstuk 3), en gaat de strijd aan met de machten, de andere goden. En dat is geen uitwedstrijd, geen: ‘wij-tegen-zij’, maar een strijd in de mens zelf, ook in de prediker. Wij leven immers onder sferische machten, ademen die in. Maar – zwanger van woorden, die door de prediker zijn heengegaan, of beter: vervuld van het Woord waar de prediker doorheen gaat en door in vervoering geraakt is (hoofdstuk 4), gaat de prediker wel het gevecht aan met die machten. Dan wordt het wél: wij-tegen-hen. Hij kijkt de machten en hun vertegenwoordigers weerloos-dapper in het gelaat, stelt ze aan de kaak, ontregelend en scherpzinnig (hoofdstuk 8). De prediker heeft iets van de dwaas. De combattant, de strijder, is missionaris, getuige van de goede boodschap. De hoorder, de tijdgenoot, de vertegenwoordigers van de machten én de slachtoffers van de machten: zij horen ‘dwazen’, zo citeert Van Ekris Handelingen 4. De missionaire preek is een pitch (een korte, ontregelende toespraak) van een idiotès (dwaas) (p. 229).
Dat dit alles veel vraagt van de prediker/missionaris als communicator, laat zich raden (hoofdstuk 9).

Maar… (vijfmaal)
Een rijp en rijk boek nodigt uit tot verder gesprek. Ik plaats vijf tegenwerpingen in de vorm van een vraag of een statement en focus daarbij op één aspect.

  1. De (on-)gelovige mens zal van de preek alleen niet leven. Anders gezegd: (hoe) functioneert bij Van Ekris de eenheid van de dienst van het Woord én de sacramenten?

De preek leidt toe naar de viering van de eucharistie: als moment van vernieuwing van de doop en hernieuwde toewijding aan God, de gemeente en de dienst in de wereld. De preekstoel staat tussen doopvont en avondmaalstafel. Van Ekris thematiseert dat niet expliciet. Een boeiende vraag is in hoeverre een insteek bij deze verhouding van preek en eucharistie de inhoud van delen van het boek anders zou maken.

  1. De prediker preekt als de voorganger in de liturgie. Anders gezegd: de bedding van de liturgie draagt de preek, legitimeert én relativeert de prediker en vormt het geloof van de gemeente.

In het boek van Van Ekris gaan (protestantse) mensen naar de kerk voor de preek. Die moet goed zijn, en daarom de prediker missionair intelligent. Maar het is zeer de vraag of die waarneming klopt, en ooit klopte. Ik denk van niet. Mensen gaan naar de kerk voor de gemeenschap met God en elkaar, en hopen iets van God te ervaren, in bemoediging, duiding, oriëntatie, verdieping, vervoering. Met goede redenen kunnen we zeggen dat de mensen naar de kerk komen voor de liturgie. Maar – omdat de liturgie zo verkommerd is, bij hoorders en bij veel predikers, en de inwijding in de liturgie zo is achtergebleven, komen mensen feitelijk naar de kerk ‘voor een goeie preek’. Valt die tegen, dan valt de hele dienst tegen. En wie neemt het ze kwalijk. Maar het ís wél kwalijk, schadelijk. Onbedoeld (uiteraard!) bevestigt Van Ekris deze jammerlijke praktijk. Het is echter ook een theologische, hermeneutische vraag aan Van Ekris. Het zij verre van mij Paulus tegen te spreken dat ‘het geloof uit het gehoor is, en het gehoor uit het Woord Gods’ (Rom. 10:17). Maar er staat niet dat het geloof uit de preek is. En dat is ook niet bedoeld. We zitten dichter bij Handelingen 2 en 4 wanneer we parafraseren dat het geloof uit de liturgie is en de liturgie de bedding is voor w/Woorden Gods en zo geloof en leven vormgeeft: in die eenheid van uitleg, gemeenschap, gebeden, gaven, toewijding, lofprijzing.

  1. Door de preek in te bedden in de liturgie wordt zij bewaard tegen ‘overgewicht’ en wordt de prediker niet onnodig overvraagd. Anders gezegd – ik bedoel niet: ‘mag het ook een onsje minder’, maar wel: ‘laten we het gewicht goed verdelen’.

Ik doe niets af aan de hartstocht van Van Ekris. Ik deel het dat wij 24/7 dienaren van het Woord zijn én van de gemeente én van alle ziel die naar g/God zoeken en op ons pad komen. Dat betekent echter niet dat prediker en preek samenvallen. Dat is een versmalling. Maar meer nog: dat geeft de preek overgewicht, wanneer ‘het’ daarin en dan ‘gebeurt’, ja: ‘gebeuren moet’. Dat vraagt van de prediker dat hij of zij elke keer moet ‘pieken’: in de preek. Van bergbeklimmers hoor je wat het betekent om honderd meter onder de top het te moeten opgeven: dan ‘heb je het niet gehaald’, en is de tocht ten diepste mislukt. Het crescendo van hoofdstuk 10 is over de top wanneer het alleen aangeheven en ervaren mag worden op de top van de preek. We doen aan het gewicht van de dienst van het Woord niets af, maar pleiten wel voor evenwichtige verdeling over de hele liturgie, die het geloof van de gemeente draagt en vormt.

  1. Door de preek in te bedden in de liturgie voorkomen wij dat de hoorder overvraagd wordt. Anders gezegd: preken voor tijdgenoten is niet hetzelfde als preken voor de van zichzelf bewuste kosmopoliet.

Ook bij deze tegenwerping geen misverstand: het boeiende is dat Van Ekris nergens een beroep doet op de bekende loopjes van ‘verbond en verkiezing’, ‘heilshistorisch-heilsordelijk’, ‘zonde en genade’, ‘bediening van de verzoening’, ‘wet en evangelie’, die allen de preek situeren en structureren in een kerk met een hoge mate van historische, sociologische, catechetische, pastorale continuïteit. Die kerk is er zo niet meer. ‘Preken voor tijdgenoten’ is preken voor de enkeling binnen, op de rand en buiten de gemeente. De preek is een ‘gooi naar deze ziel(-en)’. Die uitdrukking van Gerrit de Kruijf is ook mij zeer lief. Echter – hoe voorkomen wij dat de hoorder-tijdgenoot wordt tot: de zichzelf bewuste enkeling = de hoger opgeleide, reflectief vaardige kosmopoliet? Natuurlijk wil ook Van Ekris dat de verwarmingsmonteur Piet met vmbo en een vakopleiding, die niet van lezen houdt, maar wel van God en van zijn vrouw en zijn kinderen, en die bezorgd is over de toekomst van de wereld, dat die zich thuis voelt en aangesproken in de kerk. De hoorder in het boek beantwoordt echter niet direct aan dit profiel van Piet. Hermeneutisch-homiletisch lijkt mij een gesprekspunt of wij volwaardig ruimte geven aan niet-bereflecteerd, zeg: impliciet geloof, dat wil zeggen: aan mensen die er gewoon bij (willen) horen. Maar die móeten zich er bij kunnen voelen horen. Dan hebben we het over de betekenis van de liturgie, als bedding voor de preek.

  1. Wij zijn geroepen om, zelf tijdgenoot, te preken voor tijdgenoten. Maar: je ziet niet wat (en: wie) je niet ziet. Anders gezegd: hoe krijgen we oog voor wat (en: wie) we niet zien?

Deze vijfde kanttekening bij Van Ekris kwam op toen ik de dissertatie van Gerrit van Meijeren las over de cultuurtheologie van Van Gennep. Dit punt tot slot met een persoonlijke noot.

Slenteren in de stad van de mens
Zo luidt de treffend gekozen titel van de dissertatie van Gerrit van Meijeren over de cultuurtheologie van F.O. (Ted) van Gennep (1926-1990). Wie het voorrecht heeft gehad om deze erudiete theoloog als docent in het seminarium te hebben meegemaakt, hoort hem, lezend in het boek van Van Meijeren, bezig over Dostojewski, Tolstoj en vooral Camus. Met humor, geestdrift en flair sprak hij over de noodzaak de stemmen uit de literatuur te kennen en te lezen als theologen, geroepen om het evangelie te vertolken voor tijdgenoten. Boeiend. Maar al lezend besefte ik dat de boodschap destijds niet bij mij overkwam. Terwijl ik de bekende romans van Dostojevski gelezen had, en een rijtje Camus en Sartre in de kast had staan en las. Drie dingen werden mij al lezend bewust.

Ten eerste, om te zien wat je niet ziet, moet je slenteren ín de stad van de mens. Slenteren is je pas vertragen, rondkijken, opsnuiven, stilstaan bij wat je vreemd is. Daartoe moet je geleerd hebben om te kijken met de ogen van de ander, of door eens een andere bril op te doen. Maar, besef ik al lezend: ik keek vanuit kerk en Gereformeerde Bond door het raam náár de stad, en meende dat ik er zo zicht op had.
Ten tweede, om te herkennen wat je ziet, en om te kunnen zien wat je nu nog niet ziet, is wel bepalend welke theologische bril je op hebt. Van Meijeren laat helder zien hoe bij Van Gennep de incarnatie sleutel is tot een verstaan van de werkelijkheid, waar zomaar iets kan oplichten van het ‘onzegbare’. In het bijzonder kan dat gebeuren in de roman. ‘Voor de theologie betekent het een stimulans om gevoeligheid en openheid te ontwikkelen voor plaatsen waar de Naam oplicht.’ (p. 269) Wie Van Ekris leest, merkt vrijwel direct dat bij hem de verhouding tot de ‘te lezen werkelijkheid’ van meet af aan kritischer is. Incarnatie is voor Van Ekris net zo goed basis voor solidariteit tussen kerk en wereld, maar dan allereerst en allermeest solidariteit in de verlorenheid.
Ten derde, slenteren in de stad van de mens: voorwaarde voor de beoefening van de praktische theologie, aldus Van Gennep, en voorwaarde voor het hermeneutisch-homiletisch ambacht, aldus Van Ekris. Toch greep het mij aan, toen ik bij Van Meijeren las, hoe de cultureel-begiftigde familie en de liberaal-ethische dominees van de jonge Van Gennep wandelden door de stad en precies wisten wie er Joods waren, maar niet zagen wat er rond de Joden stond te gebeuren. De latere Van Gennep had alle weggetjes in het werk van Dostojevski betreden, maar was verbijsterd toen hem duidelijk werd hoe diep het antisemitisme in Dostojevski zat. Een tegenstem van buiten – een artikel van P. Hijmans Dostojevski en de Joden – was nodig om Van Gennep te doen zien wat nu iedere lezer van passages bij Dostojevski opvalt (p. 113).

Deze waarneming maakt bescheiden en tegelijk alert. Zie ik misschien over het hoofd wat ik niet zie. Laat ik nog eens kijken, samen met anderen.
Het boek van Van Ekris is zo’n vrucht van ‘samen kijken’ in de stad van de mens-van-nu, met door Schrift en Traditie geoefende ogen. Dat is de kracht ervan.

Kees van Ekris, Dialoog, dans en duel. Preken voor tijdgenoten (Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers, 2022)
Gerrit van Meijeren, Slenteren in de stad van de mens. De cultuurtheologie van F.O. van Gennep (Middelburg: Skandalon Uitgeverij, 2022)

Dr. H. de Leede is emeritus predikant in de PKN en was voorheen ook studiesecretaris bij de IZB en werkzaam in opleiding en nascholing van predikanten.
Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

  • Raadplegingen: 86