Skip to main content

37e jaargang nr. 2 (nov. 2022)
thema: God een ouwe zeepiraat: over geloof en cultuur

Willem Maarten Dekker

Op weg naar het einde

De redactie heeft mij de vraag voorgelegd om in dit themanummer over de interactie tussen geloof en cultuur aandacht te besteden aan één of twee Bijbelse grondwoorden en daarvan ‘het tegoed en/of het onbruikbare’ te laten zien in het licht van de cultuur om ons heen. Ik kies voor het grondwoord ‘einde aller dingen’, dat in het Oude en Nieuwe Testament via verschillende termen tot ons komt: de ‘dag van de Heer’, de ‘wederkomst’, het ‘oordeel’, de ‘toekomende eeuw’ en nog wel meer.

We leven in een tijd die weer sterk rekening houdt met de mogelijkheid dat wij ons samen als mensheid in de richting van de afgrond bewegen. Dat is enige tijd anders geweest. Hoewel er ook na de Tweede Wereldoorlog altijd wel apocalyptische flarden door het Westen zijn gewaaid, waren het altijd maar kleine rimpelingen in een verder toch progressief en optimistisch geheel. Theologisch werd dat opgepakt door de wending richting een heilshistorische theologie; te denken valt bijvoorbeeld aan Von Rad en Cullmann, gevolgd door bijvoorbeeld Pannenberg en Berkhof. Deze heilshistorische theologie heeft weliswaar diepe wortels, vooral in de gereformeerde traditie, en is nooit helemaal weggeweest. Maar in het optimisme na de oorlog kon zij tot systeem worden.

Bijbels-theologisch kan ze zich beroepen op de twee boeken van Lukas en de volgorde die de Septuagint aanbracht in de boeken van de Tenach – maar verder? We krijgen er nu weer oog voor dat je de Tenach ook concentrisch kunt lezen, zoals de synagoge altijd gedaan heeft, en dat Lukas slechts een van de stemmen is in het Nieuwe Testament. Overigens gaan we natuurlijk ook bij Lukas naar het einde toe, en ook in het jodendom is het verwachten van de messias en zijn rijk nooit verdwenen, maar in de heilshistorische lijn is men positief over de manier waarop het einde komt. In de eerste plaats kan het nog wel even duren (zie bijvoorbeeld de openheid van het slot van Handelingen), en in de tweede plaats wordt het einde vooral gezien als voltooiing van datgene wat in de geschiedenis wordt opgebouwd (zie het optimisme van datzelfde slot).

Nieuwtestamentisch apocalyptisch bewustzijn
Het is nu echter tijd om te zien dat het Nieuwe Testament veel meer door de apocalyptiek gestempeld is dan wij waar willen hebben. Dat betekent dat het einde niet ver weg is, maar nabij, en dat het einde niet de voltooiing is van de geschiedenis, maar een breuk ermee. Dat laatste drukt de Schrift zo uit, dat het einde niet opkomt uit de aarde, niet uit de mensen en niet uit God en mens samen, maar dat het neerdaalt uit de hemel, zoals het kindeke van Bethlehem, ondanks de persweeën van zijn moeder, in essentie uit de hemel kwam vallen.
Er is een analogie tussen het nieuwtestamentische bewustzijn van het nabije einde en oordeel, en het huidige bewustzijn in de samenleving dat wij ons samen naar de afgrond spoeden. Er zijn veel voorgangers, misschien vooral in de PKN, die het maatschappelijk bewustzijn van de komende ondergang alleen maar weerspreken. Volgens hen betekent de ‘hoop’ van het evangelie dat… – Ja, dat wat? Dat er geen ondergang is? Dit weerspreken van de ondergang is een grote, ik zou bijna zeggen godslasterlijke vergissing van de kerk. Berkhof (!) laat in zijn dogmatiek ‘Christelijk geloof’ heel mooi zien dat men vroeger dacht dat de oudtestamentische profeten de komst van de messias voorspelden, en later dat zij vooral opriepen tot bekering (omdat anders het einde komt), maar dat beide interpretaties zo eenzijdig zijn, dat ze onjuist zijn. De profeten voorzeggen gewoonlijk het einde op een niet-conditionele manier (Christelijk geloof, 7e druk, p. 236-238). Zij hebben in hun gezichten het einde al gezien, en zeggen dat het onherroepelijk komt, en dat primair als oordeel. Hoop is in het christelijk geloof ‘hoop die niet gezien wordt’ (Romeinen 8), dat wil zeggen hoop die de ondergang niet weerspreekt, maar bevestigt. Daarom doen de apostelen hetzelfde als de profeten. Paulus verkondigt met kracht dat deze wereld voorbijgaat, en dat staat niet nog uit, maar is al bezig: alles is bezig te verdwijnen (1 Kor. 7:31). De apostel schrijft daar ‘de gedaante’ van de wereld, maar dat is niet ‘slechts’ de buitenkant, dat is: alles wat wij van de wereld kunnen ervaren. In onze beleving is het dus het geheel, alles, dat bezig is te verdwijnen. Dat is de overeenkomst tussen de huidige cultuur en het christelijk geloof.

Ragnarok: selffulfilling prophecy
Als we dus alleen maar verschil zien tussen het maatschappelijk apocalyptisch bewustzijn en het evangelisch bewustzijn, slaan we de plank Bijbels-theologisch mis, en hebben we in de verkondiging ook niets meer te melden. Wie analogie zegt, zegt verschil én overeenkomst. In de communicatie van het evangelie gaat het erom beide aspecten duidelijk te maken. Laat ik dat doen aan de hand van een populaire Netflix-serie: ‘Vikings’. Dit is een historische en apocalyptische serie tegelijk. We volgen in deze serie de Vikingleider Ragnar Lothbrok, die het waagt om westwaarts te gaan varen en zo in Groot-Brittannië uitkomt. Het eerste dat hij met zijn mannen plundert, is een christelijk klooster. Het christendom heeft dan immers Engeland al bereikt, maar Scandinavië nog niet. De Noormannen nemen enkele monniken als buit mee. Eén van hen, Athelstan, wordt Ragnars persoonlijke slaaf. En vanaf dat moment gaat de serie, tussen de geweldsscènes door, ook over de confrontatie tussen christendom en heidendom. De monnik Athelstan is oprecht geïnteresseerd in de godsdienst van de Noormannen. Hij gruwt van het gewelddadige en willekeurige, maakt hun mensenoffers mee en hun dubbele moraal (een vrije vrouw heeft heel wat rechten, maar met een slavin mag de heer doen wat hij wil), maar voelt ook de aantrekkingskracht van goden die spreken in storm en wind. Omgekeerd is Ragnar ook oprecht geïnteresseerd in het christendom. Athelstan is onzeker over zijn eigen religie, omdat hij sterk het idee heeft dat zijn God verloren heeft, en Ragnar is onzeker over de zijne, omdat zijn goden zo grillig en onbereikbaar zijn dat bidden en offeren wellicht niet zoveel zin heeft.

Athelstan hoort dat de Vikingen het ook af en toe over ‘Ragnarok’ hebben. Als hij vraagt wat dat betekent, valt het gesprek dood. Dat is blijkbaar een taboe. Op een dag willen de Vikingen het hem echter toch vertellen. Ragnarok is het Germaanse einde van alle dingen. Zoals de kosmos geboren is uit een godenstrijd, zo zal zij ook eindigen, in een allesvernietigende oorlog van allen tegen allen: de mensen, en als die elkaar uitgeroeid hebben, ook de goden, en uiteindelijk zal zelfs de zon verslonden worden, en dan zal alles dood zijn. Dit einde roept grote angst op bij de Noormannen. Daarom is het een taboe en spreken zij er liever niet over, want waar je over spreekt, dat haal daarmee wellicht ook naar je toe. Toch zit hier ook iets heel dubbels in. In de praktijk van het leven spoeden zij zich namelijk ook richting Ragnarok: ze leven voortdurend vanuit het recht van de sterkste, en verkeren dus voortdurend in een spiraal van geweld. De moraal die zij hanteren is in feite al de moraal van Ragnarok, de moraal van Lamech, die zijn medemens doodslaat om een striem (Gen. 4:23-24). Zij halen voortdurend met hun handelen Ragnarok naar zich toe; en tegelijk zijn ze bang voor dit einde.

Die dubbelheid kenmerkt nog steeds de westerse moraal. We zijn bang voor de ondergang van de wereld, maar tegelijk halen wij die ondergang voortdurend met ons handelen naar ons toe. We zwijgen het liefst over het naderende wereldeinde, en wie er toch over begint, wordt direct als pessimist weggezet en (in de kerk) met een dikke laag heilige Geest of (buiten de kerk) een ander geestverruimend middel overladen. Maar tegelijk blijven we doorgaan met het afstoffen van onze kernwapens en het opwarmen van de aarde, zodat het einde aller dingen steeds dichterbij komt. We verlangen naar datgene waar we bang voor zijn, en ergens diep van binnen zou het ons als mensheid geweldig troosten als wij er niet meer zouden hoeven zijn – want er zijn boezemt ons angst in, en het kost een hoop energie.

Het taboe dat verkondigd wordt
Wat zet het evangelie daar tegenover? ‘Dat ik in alle droefenis en vervolging met opgerichten hoofde even Dezelfde, Die Zich tevoren om mijnentwil voor Gods gericht gesteld en al den vloek van mij weggenomen heeft, tot een Rechter uit den hemel verwachte, Die al Zijn en mijn vijanden in de eeuwige verdoemenis werpen, maar mij met alle uitverkorenen tot Zich in de hemelse blijdschap en heerlijkheid nemen zal.’ (Heidelbergse Catechismus, antwoord 52).

De verwachting van het einde staat hier weliswaar in het kader van de ondergang van alle dingen, maar die ondergang is een splitsing tussen vriend en vijand en redding voor de vrienden, en daarom troost en houvast. Het einde maakt hier niet angstig, maar vastberaden. Het doet niet lopen met gebogen hoofd, maar met opgericht hoofd. Niet alleen opgericht in de zin van verwachtend, maar ook opgericht in de zin van niet beschaamd, want voor het evangelie en het geloof hoeft niemand te zich te schamen, en de weinige uitverkorenen – want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren – zijn in het binnenste omgekeerd evenredig aan hun aantal. Zij kennen het onderscheid tussen vriend en vijand en weten dat ‘Zijn vijanden’ ook ‘mijn vijanden’ zijn, en dat zij zullen vergaan. En toch leven zij zo vredelievend als de madeliefjes, want Hij doet alles en zij mogen stil zijn. Het einde is niet de oorlog van allen tegen allen, maar de oorlog van de Ene tegen zijn en mijn vijanden. Het is niet de godenstrijd waarbij alle goden elkaar verslinden en de zon uitdooft, maar de openbaring van de overmacht van de Ene die al overwonnen heeft en voor wie de bewakers werden als doden. Het einde is dus niet Ragnarok en duisternis, maar Christus en het licht.

Dat einde is dus geen taboe waar over gezwegen moet worden, maar het is onderdeel van het evangelie dat verkondigd wordt. Ja, de ganse kosmos gaat voorbij en niemand zal dat kunnen stoppen, ook niet als wij vandaag nog allemaal veganisten, pacifisten en meer van dat soort goeds worden. God zegene de veganisten en pacifisten en de andere goede werkers en Hij bestraffe Shell en zijn macht! Maar desondanks zal de wereld toch voorbij gaan. ‘It’s the end of the world as we know it – and I feel fine’ (R.E.M.) – dat geeft de theologie en de kerk een ‘Krampflosigkeit’ (Karl Barth) die we hard nodig hebben.

W.M. Dekker is predikant van de Hervormde Gemeente Waddinxveen en schrijver. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Raadplegingen: 21