37e jaargang nr. 6 (juli 2023)
thema: Zomernummer
Piet de Jong
Kroniek
De erfzonde van Nederland
Van Keti Koti hoorde ik pas in de jaren negentig. Surinaamse vrouwen vroegen mij als dominee van de Oude of Pelgrimvaderskerk in Delfshaven eind juni of ze op de zondag 1 juli welkom waren in de Oude Kerk. Ik had nooit van Keti Koti gehoord, maar gelukkig belden ze op donderdag, zodat ik nog even tijd had me te oriënteren. Hoewel ik als student het vak missiologie heb gehad van prof. dr J.M. van der Linde, zelf lid van de Broedergemeente en heel deskundig over de kerk in Suriname en de Antillen, kon ik me niet herinneren hierover iets meegekregen te hebben op het college.
Dit jaar 1 juli was het 160 jaar geleden dat in Suriname de slavernij officieel werd afgeschaft. Je kunt ook zeggen 150 jaar, uitgaand van 1873, omdat na de officiële afschaffing in 1863 de slaafgemaakten nog tien jaar vrijwel gratis moesten werken. Het feest van 1 juli heet Keti Koti (zeg kittie kottie; verbroken ketenen), ook wel Dag der Vrijheid genoemd. De redactie drong er bij mij op aan deze aflevering van de Kroniek te besteden aan het slavernijverleden van Nederland.
Ont-menselijken
Rond 1600 begon steeds meer de handel op gang te komen buiten Europa. In 1602 werd de VOC opgericht, in 1621 de WIC. Via deze organisaties ontstonden de koloniën, werden handelsposten ingericht, forten gebouwd en inheemse bevolking onderdrukt of verdreven. Langs deze handelswegen kwam men ook in aanraking met mensenhandel. In Azië was dat vrij gewoon. In Suriname zeker niet, en in ons land al helemaal niet. In 1667 werd Suriname bezit van Nederland, bestuurd door een aantal mensen benoemd vanuit Nederland. Het land leek heel geschikt voor kolonisten om plantages aan te leggen en producten te produceren waaraan in Nederland was te verdienen. Voor het werk was veel personeel nodig in de vorm van slaafgemaakten. Deze mensen werden beschouwd als gebruiksvoorwerpen zoals ezels en paarden. Deskundigen zijn het erover eens dat de slavernij nergens in de wereld zo gruwelijk en alle grenzen overschrijdend mensonterend geweest is als in Suriname.
Dat kon alleen doordat men deze mensen eerst bewust ont-menselijkte, hen beschouwde als een lager soort wezen dan de mens. Anders dan bijvoorbeeld in Azië en in de tijden van de Bijbel. Daar kende men het instituut slavernij al heel lang – het was nooit prettig; de eerste tranen in de Bijbel zijn van de slaafgemaakte Hagar – maar daar bleef een slaaf altijd een mens. Zo hebben onze Hollandse vaderen hen niet gezien, en daarom was vrijwel alles geoorloofd. Men keek niet eens weg. Noch in Suriname, noch in ons land, niet in de classes van Amsterdam of Middelburg.
Anton de Kom beschrijft in zijn boek Wij slaven van Suriname (1934) uitvoerig en gedetailleerd de straffen die vrijwel alle dagen deze mensen moesten ondergaan. Een beruchte marteling heette Spaanse Bok. De slaafgemaakte werd zo vastgebonden, dat hij zich niet kon bewegen en je hem makkelijk aan twee kanten kapot kon slaan. De plantagehouders lieten dit werk ook wel over aan cipiers in de gevangenis van Paramaribo. Voor hen was dat een bijverdienste. Ook hing men een slaafgemaakte wel op met zijn handen en een gewicht aan zijn voeten. Zo bleef hij strak hangen en sloeg je makkelijker met je zweepslagen raak. In Nederland gingen heel lang illustraties voorbij van mooie momenten van het leven op de plantages: allemaal leuke blije zwarte mensen in paradijselijke omstandigheden. Slechts een enkele kunstenaar schetste de echte situaties.
Getallen
Vanuit Nederland zijn circa 550 tot 600.000 mensen verhandeld. Vooral in de zeventiende en achttiende eeuw. Naar Suriname van 1650-1822 circa 200 tot 300.000. Vanuit Rotterdam waren in deze branche actief o.a. Van Coopstand en Rochussen. Tussen 1745-1780 participeerden ze in een zogenaamde Driehoekshandel. Dat ging als volgt. In Rotterdam werd een schip opgetuigd en bemanning aangemonsterd, vaak ook een peloton militairen. Verder veel lading voor de ruilhandel (kralen, mooie stoffen, jenever, geweren). Onderweg naar Afrika werd het ruim omgetimmerd, zodat er een maximaal aantal mensen geladen kon worden. Voor elk mens niet veel meer plek dan in een doodkist. Berucht was fort Elmina aan de Goudkust (Ghana). In dit fort was ook een kerkzaal. De wachtende slaafgemaakten onderin de kelders konden de worship boven hen horen. Lokale handelaars kwamen aan boord en bekeken de ruilwaar uitgestald op het dek. Vervolgens haalden ze een paar van hun slaven op. Die werden bekeken en betast als waren het dieren, er was ook een arts bij. Was er een deal, dan werd men ingeladen na een brandmerk te hebben gekregen. Na drie maanden werd op een bepaald punt ingeladen voor zover er nog ruimte was. Vervolgens de oversteek. Eén op de acht overleefde de overtocht niet. In Suriname werd men op de markt verkocht aan de plantagehouders. Veiling, keuring, weer brandmerk en een andere naam. Hun identiteit werd hen totaal afgenomen. De WIC-schepen werden daarna geladen met alle mogelijke producten voor de handel in Nederland. Veel producten moesten nog verder bewerkt worden. Allerlei bedrijfjes waren daar weer bij betrokken. De hele toer duurde anderhalf jaar.
Toestanden
Op de plantages moest hard gewerkt worden. Zoals gezegd: hard regime met gruwelijke martelingen en bestraffingen. De Nederlandse bestuurders dekten altijd de planters en hadden begrip voor de zwaarste martelingen. Voor de bestuurders in Nederland was het makkelijk wegkijken. De Kom bespreekt alle gouverneurs vanaf Van Aerssen van Sommelsdijck (1683-1688). Er zijn vrijwel geen uitzonderingen. Allemaal waren ze heel christelijk, en allemaal keihard en ongelooflijk wreed. Slaafgemaakten vluchten als ze de kans kregen richting het tropisch oerwoud. Zij werden de Marrons. Als ze gegrepen werden, volgden zware straffen: Spaanse bok, ophangen, het rad, onthoofden. Ook vrouwen en kinderen, dat maakte niet uit.
Kerkelijke betrokkenheid
Officieel was er geen directe kerkelijke betrokkenheid, officieus wel. Het niet veroordelen van de slavenhandel en slavernijpraktijken legitimeerde de zaak. Aanvankelijk was men in de Hervormde Kerk tegen handel van christenslaven, andere mensen moest wel kunnen. Kwam slavernij ook niet voor in de Bijbel? Veel kerkelijke mensen hadden aandelen in plantageprojecten of verdienden goed geld aan de door slavernij gerelateerde handel. Suiker, katoen, zout, tabak. In Amsterdam, Middelburg, Delft en Rotterdam moeten veel mensen ervan geweten hebben. Ook alle predikanten, mogelijk hadden die ook geld belegd in de plantages, zoals veel mensen van enige stand deden. Eigenaars van plantages en slaven kwamen zelden of nooit in Suriname. Ze kregen maandelijks wel verslag. Van wat er gedaan was, van het aantal zieken en slaven die dood waren gegaan. Zaten ze in de kerk? In een aantal hervormde kerken hangen er nog steeds borden van bepaalde families die diep in deze business zaten.
Er waren ook andere stemmen. In Engeland had je dominee John Wesley (1703-1833) en John Newton (1725-1807, een kapitein van een slavenboot die predikant werd, Wilberforce steunde en onder andere Amazing Grace schreef). In Middelburg sprak dominee Bernardus Smytegelt (1665-1739) zich al openlijk uit tegen de mensenhandel. Zo ook dominee J. Hondius in Den Hoorn (1629-1691). Volgens dominee G. Udemans (1580-1649) uit Zierikzee klopte het niet met het Bijbelse mensbeeld. Er waren er meer. Vanaf 1735 kwamen missionarissen van de Hernhutters (EBG) naar Suriname. Ze sloten zich aan bij de status quo. Ze hadden ook zelf slaafgemaakten. Wel zetten ze zich in voor de bekering van slaafgemaakten en voor mildere straffen en verder troostten ze de slaafgemaakten met de hemel.
Bijbelgebruik
Kerken en christenen legitimeerden de handel en de praktijk van slavernij via Bijbelteksten. In de Bijbel kom je veel slaafgemaakten tegen. Slavernij was een ‘normaal’ instituut voor het gevoel van de Bijbelschrijvers. God was er kennelijk niet tegen? Bevrijding uit slavernij werd meestal vergeestelijkt. Het werd toegepast op ons leven als een geestelijke bevrijding. Intussen waren er kritische stemmen genoeg. Denk bijvoorbeeld aan Paulus’ brief aan Filemon. Paulus schafte het instituut slavernij niet af, maar zijn boodschap dat in Christus alle mensen gelijk zijn en zelfs broeders en zusters, was duidelijk genoeg. Maar wie de Bijbel gewoon één op één las hoefde geen slecht geweten te krijgen. Het was ook zo ver weg. Tenzij men kerkte bij Smytegelt. Theologisch speelde de volgende dingen een rol: a) de vloek van Cham over de zwarte mensen; b) via verkoop aan christenen maakten ze nog een kans op de hemel; c) God heeft in zijn schepping onderscheid gemaakt tussen mensen en mensen, en die orde moest niet verstoord worden (Da Costa, Groen ook nog even).
Afschaffing slavernij
In 1815 werd in ons land de handel verboden. In Engeland was dat al in 1807 gebeurd. In deze jaren komt in ons land een beweging op gang om de slavernij af te schaffen. Koning en parlement aarzelden en schoven de beslissing voor zich uit. Actie kwam vanuit liberale hoek (Verlichting) en vanuit de christelijke hoek (Groen). Samenwerken wilde Groen niet. Totdat Da Costa Elizabeth Freij hoorde spreken in 1840. Haar toespraak maakte diepe indruk op Da Costa. Maar al snel stokte de mannenbeweging. Succesvoller was een vrouwenbeweging in Rotterdam. Er ontstond een Ladies Anti-Slavery Committee, bestaande uit vooral dames met Britse contacten en familiebanden en een netwerk met de Ladies-beweging in Londen. Behalve aandacht voor het lijden van de slaafgemaakten vroegen ze bijzondere aandacht voor de vrouwen en de moeders. Bij koning Willem II dienden ze in 1841 een petitie in. Zoiets was nooit eerder vertoond en de koning was dan ook not amused. In 1853 werd de Nederlandse Maatschappij ter Bevordering van de Afschaffing der Slavernij (NMBAS) opgericht en in 1863 viel dan eindelijk het besluit. Voor elke slaafgemaakte kregen de planters een vergoeding; de slaafgemaakten zelf kregen niets, maar moesten nog tien jaar voor vrijwel niets blijven werken. In de decennia die volgden bleef Suriname onder Nederlands bewind. Daarvan werden de Surinamers niet beter.
Anton de Kom (1898-1945)
Anton de Kom mag in dit relaas niet ontbreken. Hij was de zoon van een slaafgemaakte. Hij had een scherp oog voor de wantoestanden in zijn tijd: nog steeds was er veel armoe, verkrotting, ziekte, en alle mogelijke ellende. In de jaren na 1873 werden veel vervangmensen aangevoerd uit Indonesië en India, met werkcontracten die hen knevelden. De Kom zag dat en begon zich voor hen in te zetten. In 1920 ging hij naar Nederland en hield daar lezingen over de toestanden in Suriname. In 1932 keerde hij terug en werd de hoop van veel arme mensen. In februari 1933 kwam het tot een clash. Na drie maanden gevangenis werd hij met zijn gezin verbannen naar Nederland. Daar schreef hij zijn boek Wij slaven van Suriname (1934) waarin hij als eerste de geschiedenis vertelt van de slaventoestanden in Suriname en de misstanden van Nederlandse bestuurders. Het boek is een felle aanklacht. De Kom ontwikkelde zich tot radicaal socialist (communist wilde hij niet heten) en had contacten met Javaanse anti-kolonisten. In 1944 werd hij door de nazi’s opgepakt. In 1945 is hij kort voor de bevrijding overleden in een concentratiekamp in Duitsland.
In de jaren dertig en veertig bleef zijn boek onbesproken. Men beschouwde hem als staatsgevaarlijk en dat was kennelijk genoeg om zijn aanklacht te negeren. Het zou nog decennia duren voordat men in ons land oog kreeg voor zijn inzet en zijn boek. In juni 2023 werd hij officieel in ere hersteld door minister Hoekstra. Twee van zijn nog levende kinderen toonden zich erkentelijk, dankbaar en trots op hun dappere vader.
Enkele slotgedachten
Zal 1 juli nu een plek krijgen op onze kalender, ook in de kerken? In 2013 was er al een uitvoerige verklaring, biecht, boete en excuus van de Raad van Kerken in ons land. Sindsdien is – behalve een aantal hele goede onderzoeken en publicaties – nauwelijks iets veranderd. In de reformatorische kerken blijven de dominees maar preken en schrijven over de Moorman (Hand. 8). In het Reformatorisch Dagblad las ik vorig jaar nog een meditatie waarin opgemerkt werd dat deze man zuchtte onder een dubbele vloek: de vloek van Cham, en de vloek van de eunuchen. In de HSV is de Moorman eindelijk een Ethiopiër. Aan het nieuwe Liedboek 2013 werkten vrijwel alleen witte dichters en componisten mee.
Juist dezer dagen maakte de PThU bekend dat met het oog op de verhuizing naar Utrecht een prachtig pand is aangekocht aan het Janskerkhof. Heel mooi. Maar, zou bij de aankoop nog een rol gespeeld hebben, dat juist dit pand – ik zag het op het nieuws – een nogal zwaar door de slavernij gestempeld verleden heeft? Zo maar een paar gedachten.
Tot nu toe leeft naar mijn idee de kwestie nauwelijks in onze kerken. De verdringing wordt voortgezet. Is dat niet erg lang geleden, vraagt men. Excuus van wie aan wie? Wat hebben wij anno 2023 ermee te maken? Maar zo lang geleden is het niet. In het gebod, dat we wekelijks horen, is er sprake van Gods vergelden van ‘de misdaad der vaderen tot in het derde en vierde geslacht.’ Dan ben je er al. Dr. Erik Borgman liet zich laatst ontvallen dat racisme de erfzonde is van Amerika en de slavernij de erfzonde van Nederland. ‘Als het kwaad er eenmaal is, krijg je dat nooit meer weg’, zei Borgman. ‘Het zal als een soort erfzonde je altijd blijven aankleven. Je raakt er nooit meer van af’, was zijn mening.
Zijn er dan nog steeds mensen die er last van hebben? Werkt het verleden door in de nazaten tot op vandaag? Onlangs antwoordde minister Robbert Dijkgraaf, door het kabinet aangesteld als verantwoordelijke minister voor het herdenkingsjaar, tijdens een tv-debat van WNL volmondig ja op deze vraag. Hierop werd hij meteen zwaar geattaqueerd door journalist Jules Paradijs en de weer rijzende CDA-ster Mona Keijzer.
In de consistoriekamer van de Oude of Pelgrimvaderskerk van Delfshaven hangt een zeventiende-eeuws schilderij van een kerkenraadsvergadering. Aan de kop van een lange tafel zit de dominee in deftig kostuum, links en rechts broeders ouderlingen. Aan een paar ramen herken ik de Oude Kerk. Ik heb er vaak even naar staan kijken, terwijl ik mijn toga aantrok. De broeders roken allemaal pijp. Lange witte pijpen. Je ruikt de tabak. Waar kwam die vandaan? Virginia? Suriname? Vast niet uit het Westland.
P.L. de Jong is emeritus predikant te Rotterdam en redactielid van Kontekstueel. Mail:
- Raadplegingen: 329