Skip to main content

37e jaargang nr.  7 (september 2023)
thema: Oproep tot omkeer

Bram van de Beek
Het ik in de bekering

Het is goed dat Wim Dekker een boek over bekering heeft geschreven. Het is een oproep tot inkeer. En die oproep begint, zoals het in de kerk past, bij een oproep aan de kerk zelf en in het bijzonder aan de predikanten. Het moet weer eens ouderwets over bekering gaan! Dat is trouwens helemaal niet ouderwets, het is fundamenteel voor de prediking.
Ik stem dus van harte met de inzet van Wim in. Het is allemaal veel te tam en te slap geworden in de kerk en God vindt kennelijk alles goed. Terwijl het gaat om een totale verandering van ons leven, niet alleen maar uiterlijk, maar ook innerlijk, over sterven en opstaan. Bekering is geen bijkomstigheid in de kerk. Het moet er dus over gaan.
Nu is er wel een probleem bij de oproep tot omkeer. Het woord ‘bekering’ is in een groot deel van de kerk – juist daar waar het nog wél over bekering gaat – een technische term geworden die verwijst naar bepaalde geestelijke en psychische processen in mensen die de basis zijn voor de beoordeling of je christen bent. ‘Ben je bekeerd?’ De kenmerken kunnen verschillend worden ingevuld, maar persoonlijke bekering is nodig. Anders ben je geen kind van God.

Een Bijbels concept?
Wim zet terecht in met een Bijbels-theologisch hoofdstuk. Hij geeft daarbij aan dat bekeren/bekering in het Nieuwe Testament staat voor twee Griekse woordgroepen, epistrefo en metanoia, die equivalent zijn aan twee Hebreeuwse woordstammen in het Oude Testament, respectievelijk sjub en nicham. In de Septuagint is dat onderscheid ook inhoudelijk bewaard, maar volgens Wim gebruikt het Nieuwe Testament die door elkaar voor dezelfde inhoud. Voor mij was dit uiteraard reden om de concordantie uit de kast te pakken. Het eerste dat me opviel was dat de woorden zo weinig voorkomen in het Nieuwe Testament. In het Oude Testament wordt sjub ongeveer 100 keer gebruikt in een specifiek godsdienstige betekenis, terwijl epistrefo in specifieke zin in het Nieuwe Testament slechts ongeveer tienmaal voorkomt. Metanoia/metanoeo is samen ruim één kolom. Dat steekt af tegen de lange lijsten van woorden uit bijvoorbeeld de stam van pistis (vertrouwen, geloof), soizo-soteria (redden, redding) of agapè. Blijkbaar is ‘bekering’ in het Nieuwe Testament een minder centraal begrip dan in het Oude Testament en al helemaal dan in de latere gereformeerde traditie. Daarbij komt dat metanoia nauwelijks een technische term te noemen is. Het staat voor ‘tot ander inzicht komen’. Dat kan variëren van de spijt die iemand heeft omdat hij iets verkeerd deed tegen een ander, tot de inkeer van alle volken na de oordelen van God.
Het godsdienstige gebruik van epistrofo lijkt wel meer een technische term, maar dat is die vooral in combinatie met ‘tot de HEER’ of ‘tot de (levende) God’. Het gaat dus niet zozeer om het woord ‘omkeer’, maar om degene op wie je je richt. De focus is niet op psychologische processen maar of je je op God richt. De betekenis hoeft overigens niet steeds positief te zijn, het kan ook gaan om een christen die zich juist tot de verkeerde beginselen wendt.

Bekering nodig – vooral voor Gods kinderen
Dat de woorden die met ‘bekeren’ worden vertaald in het Nieuwe Testament niet zo veel voorkomen wil niet zeggen dat de zaak niet belangrijk is. Misschien was er in de jonge gemeenten van de eerste eeuw nog minder aanleiding toe, maar in de kerk van de eenentwintigste eeuw is er zoveel mis dat bekering wel degelijk een kernwoord moet zijn. Het moet anders.
Daarbij is het wel de vraag welke plek men die omkeer geeft in het theologische vertoog. Is die een voorwaarde om zich kind van God te mogen noemen of is die de consequentie daarvan? Daarover is Wim niet helemaal duidelijk. Als het gaat om heidenen die tot geloof komen kan men dat als bekering betitelen: een omkeer van hun denken naar de levende God. Maar veel meer gaat bekering over mensen die tot het volk van God behoren en opgeroepen worden om hun leven te veranderen. Zo is het in het Oude en ook in het Nieuwe Testament. Het woord dat het meest de inhoudelijke lading weergeeft van wat in de kerk gewoonlijk met bekering wordt aangeduid, metanoia, is veelal gericht op mensen in de kerk die hun leven en levenshouding moeten veranderen, bijvoorbeeld in Openbaring 2 en 3. Het gaat er niet om dat ze geen kinderen van God zijn, maar dat ze juist als kinderen van God moeten inzien dat het anders moet in hun leven. Zó kunnen ze zich niet gedragen. Het gaat daarbij om heel praktisch gedrag, maar uiteraard komt dat voort uit een bepaalde levensinstelling.
Omdat er veel dingen fout zijn in de kerk en in levens van christenen, is er alle reden om ook nu op te roepen tot omkeer. Het moet afgelopen zijn met het pappen en nathouden, met gepraat over een lieve papa, terwijl een woedende Vader zich nog inhoudt om niet te ontploffen. Oproep tot inkeer – het appel van Wim Dekker kan niet hard genoeg worden onderstreept én in praktijk gebracht. Die oproep is soms zelfs heel persoonlijk, zoals Paulus Petrus terechtwijst (Galaten 2:14). Maar dat is iets anders dan de vraag of iemand wel een kind van God is. Het kindschap hangt af van Gods genadige verkiezing die in je doop verzegeld is. Je krijgt niet op je kop om je kind van God te maken, maar omdat je je als zijn kind niet daarnaar gedraagt.
In zijn onduidelijkheid over de plek van de bekering blijft er een zekere ambivalentie in het vertoog van Wim. Hij komt er niet toe om er met gestrekt been in te gaan, zoals ouders die hun pubers eens een keer flink aanpakken: ‘Nou moet het afgelopen zijn!’ Of liever: zoals de profeten met hun harde profetieën, of zoals Jezus met zijn scheldwoorden over witgepleisterde graven.

Saulus
Als het over bekering gaat wordt de ontmoeting van Jezus met Saulus op de weg naar Damascus vaak als voorbeeld gesteld. Weliswaar wordt er meestal onmiddellijk bij gezegd dat niet iedereen een Saulusbekering hoeft mee te maken, maar het blijft toch het paradigma van waaruit bekering wordt geijkt, of zoals Wim het zegt, ‘een gebeuren, dat ons op verschillende manieren een belangrijke spiegel voorhoudt’ (p. 65-66).
Bij de gebeurtenis op weg naar Damascus gaat het echter niet om een ‘gewone’ bekering. Het gaat om Saulus’ roeping als apostel. Het gaat om een unieke gebeurtenis waarbij Christus persoonlijk verschijnt zoals Hij veertig dagen na zijn opstanding verschenen is. Daardoor werden zijn leerlingen getuigen van zijn opstanding. Paulus wordt daar achteraf nog bij gehaald (1 Korinthe 15:8).
Paulus is als apostel aangesteld (1 Korinthe 9:1). Daarom is Jezus hem verschenen. Dat valt niet te vergelijken met de bekering van anderen. Zij zijn geen geroepen apostelen. Ze mogen misschien Christus geestelijk hebben gezien, maar Hij is hun niet verschenen. Je kunt dus de gebeurtenis op de weg naar Damascus niet gebruiken in een vertoog over bekering: dat is een omkeer van uitzonderlijke, zelfs expliciet unieke aard. Als het over bekeringen gaat is er een grote variatie van wijzen waarom mensen zich bekeren tot de levende God en een nog grotere variatie van omkeer van christenen die hun leven moeten veranderen (meestal inderdaad ‘moeten’ – opgeroepen, ze doen het maar weinig of halfslachtig). Daarbij is niet de wijze van omkeer of de psychologie van belang, maar het feit dát ze omkeren.

Bevindelijken
Er was mij gevraagd in te gaan op wat Wim schrijft over het ik naar aanleiding van mijn boek Ego. Ik denk dat we het in de meeste dingen eens zijn. Toch is er ook verschil – en hierin is Wim ook moderner dan ik. Wim vindt dat ik te radicaal ben, vooral tegen evangelischen en bevindelijken. Dat hangt samen met de sympathie die hij heeft voor hun oproep tot persoonlijk geloof.
Wat de bevindelijken betreft: ik heb alle sympathie voor hen en voor de ernst die in hun kringen heerst als het gaat om de dienst aan God. Ze hebben een ijver voor God – maar niet met verstand. Ik roep hen inderdaad op tot bekering – met diezelfde zin waarmee Jezus volgens Marcus zijn prediking inzet: ‘Bekeer u en geloof het Evangelie’ (Marcus 1:15). Het staat er als een hendiadis. Het goede bericht van Gods koninkrijk geloven betekent een omkeer in je leven. Laten de bevindelijken ophouden met hun mitsen en maren en het goede bericht geloven. Hoeveel keer is het niet aan hen voorgelezen wat in het doopformulier staat: dat God deze kinderen verzegelt dat Hij hen als zijn kinderen aanneemt. Gods kinderen – het zegel met zijn naam erop. En dan nog mitsen en maren. Ze geloven gewoon God niet. Blijkbaar verkoopt Hij onzin. Wel, van die houding moet je je bekeren. Dat moet hun net zo hard worden aangezegd als Paulus in zijn brief aan de Galaten: stomme Galaten, wie heeft jullie betoverd om de waarheid ongehoorzaam te zijn? De bevindelijken hebben hard een eenentwintigste-eeuwse Galatenbrief nodig. Ze hebben het over bekering – maar onder een betovering waardoor ze er geen flauw benul meer hebben waarom het gaat. Bekering is nooit een afgerond proces. Het is zoals Calvijn spreekt over boetvaardigheid: niet een eenmalig gebeuren maar groeien in het besef dat we alleen door genade gered worden en daarom steeds weer inzien dat het anders moet in ons leven.

Evangelischen
De evangelischen hebben geen notie van wat de kerk is als het lichaam van Christus. Ze zijn hooguit een aantal bij elkaar geblazen losse lichaamsdelen. Juist dat is de kwaal van de moderne tijd: losse individuen die hooguit nog wat samen hebben als een contrat social of een gemeenschappelijke beleving – die zomaar weer wisselen kan. Ze doen, ze denken, ze praten en ze zingen alsof het geloof door henzelf is uitgevonden. Als de bevindelijken een Galatenbrief nodig hebben, dan hebben de evangelischen een Korinthebrief nodig.
In de moderniteit gaat het niet alleen om losse individuen, maar ook om losse elementen die naar believen kunnen worden opgepikt. Aan die moderniteit ontkomt ook Wim niet – al heeft hij veel meer besef van de egocentrische cultuur dan de meeste mensen in de kerk. Wim denkt dat ik bepaalde opwekkingsliederen toch wel goed zou vinden – tenminste bepaalde coupletten of regels daaruit. Als voorbeeld noemt hij ‘Hij kwam bij ons heel gewoon’. Ik zal inderdaad niet anders zeggen dan dat Jezus mens was, zo menselijk als een mens maar kan zijn. Maar dat wil niet zeggen dat ik dat lied en zelfs die regel zomaar overneem. Want die regel staat in een bepaald verband. In de eerste plaats van de evangelische beweging die niet deugt. Marcion kon ook prachtige dingen zeggen, maar dat wil niet zeggen dat je die daarom moet overnemen. Je moet je ver houden van alles wat met hem te maken heeft, zo reageerde de kerk. Want doordat Marcion dit zegt, staat het in een bepaalde context en is het een expressie van een bepaalde cultuur. ‘Heel gewoon’ staat hier niet in de context van de onbeschrijfelijke paradox dat de heilige God mens is geworden, waarbij dat mens-zijn niet hard genoeg kan worden verwoord, maar in de context van Jezus die ons vriendje is. Hij is niet de Heer der heerlijkheid die gekruisigd is (wie kan dat vatten?), maar een lieve God die jouw spiegelbeeld is, net zo gewoon als jij, net zo doorsnee als ieder mens. Hij kost ons dan ook geen enkele moeite en over bekering moet je het al helemaal niet hebben.
Bovendien is het absurd zo’n lied in de eredienst te zingen. In de kerk hebben we kerkelijke bundels. Zo zegt de Protestantse Kerk in haar kerkorde dat we bij voorkeur uit bundels zingen die de kerk daartoe heeft aangeboden (ordinantie 5.9.1). Dat is om de eenheid van de kerk te bevorderen. Er is een kerkelijke gemeenschap, er is een traditie waarmee je rekening houdt. Je zingt geen losse regels en geen losse coupletten zonder erop te letten in welke context ze thuishoren en je zingt geen liederen overal vandaan.
Daarbij: een lied is niet alleen de inhoud van de regels. Een lied is een compositie, qua tekst en in samenhang met een melodie. De melodie van veel evangelische liederen hebben het niveau van een deuntje dat een klein kind bedenkt. Leuk, maar niet om te zingen in de eredienst waar we God ontmoeten. Niet alleen de tekst van ‘Hij kwam tot ons heel gewoon’ maakt Jezus gewoontjes, de melodie is daarop helemaal afgestemd.
Kortom, het gaat mij niet om losse elementen. Een omvattende omkeer is precies waar het bij bekering om gaat. En dan ben ik weer helemaal bij Wim Dekker en radicaliseer ik zelfs wat hij zegt. Het gaat om een totale omkeer, die alles omvat: een omkeer van ons hart. En dat is niet de plek van wat we voelen, maar de plek waar onze beslissingen vallen en waarin de gerichtheid van ons leven zetelt. Er is een totale omkeer nodig – waarin mensen de heilige God ontmoeten, die voor hen is gekruisigd en opgestaan in een nieuwe schepping. Daartoe behoren wij, in de gemeenschap die in Hem is ingedoopt onder de naam van de Drie-enige. Delen in dat geheimenis doen we met de kerk van alle eeuwen, met het beste van wat die kerk ons biedt aan belijden, aan muziek, aan architectuur, in eenheid verbonden met haar hele gemeenschap. Wie dat afdoet als elitair heeft er weinig van begrepen.

Leven als kinderen van God
Het geloof heeft persoonlijke aspecten. Ik word er persoonlijk in betrokken. Maar het hangt niet van mijn persoonlijke beslissingen of mijn persoonlijke belevingen af. Of ik mij een kind van mijn vader mocht noemen en recht had op de erfenis, hing af van het geboorteregister op het gemeentehuis in Ede en niet van mijn gevoelens of keuze. Ons burgerschap is in de hemel, in Christus verborgen bij God. Daar ligt het vast en het zegel is op ons gezet bij de doop.
Hoeveel keer moet er niet tegen ons gezegd worden: ‘Bekeer je?’ ‘Stommeling, hoe kun je zo doen, hoe kun je zo zijn? Je bent toch kind van God? En je hoort toch bij zijn lichaam, de kerk (één, heilig, katholiek, apostolisch) als expressie van de Geest?’

Prof. dr. A. van de Beek is emeritus hoogleraar symboliek van de Vrije Universiteit in Amsterdam, bijzonder hoogleraar systematische theologie aan de Universiteit van Stellenbosch (Zuid-Afrika) en emeritus predikant in de PKN. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

  • Raadplegingen: 650