37e jaargang nr. 7 (september 2023)
thema: Oproep tot omkeer
Jan Reijm
Laatst geboekt
Bondgenoten tegen het efficiëntiedenken
Bij voorbaat geboeid pakte ik het boek Rotterdam van Arjen van Veelen op. Een beschrijving van de stad waar je zelf ook bent aangeland is altijd leuk, zeker door iemand die een beetje op je lijkt. Hij woont er als autochtone Nederlander sinds een jaar of vijf en ik ook. Hij groeide op in Overschie en ik in Nieuwerkerk aan den IJssel, twee belendende dorpjes ‘onder de rook van’.
Hierbij dient aangetekend te worden dat Overschie bij Rotterdam hoorde, maar dat Nieuwerkerk zelfstandig ‘aan den IJssel’ bleef, als een overbekend Gallisch dorp. We groeiden allebei gelovig op, waarbij we evenveel naar de kerk gingen: twee keer, zo vaak mogelijk. Hier beginnen ook de verschillen: hij was vrijgemaakt en ik hervormd. Hij is met bloed, zweet en ook tranen vertrokken uit de kerk waarin hij opgroeide en ik ben er als predikant alleen maar meer aan verbonden geraakt, zij het ook niet zonder bloed, zweet en tranen. Als ik zo’n boek lees ben ik toch altijd wat op zoek naar sporen van geloof. Waar verraadt de schrijver iets van zichzelf en zijn zoektocht? Waar vindt hij geloof in deze stad? Met die ogen las ik ook nu, met mijn eigen ervaringen als klankbord. Ik merkte dat hij geloof niet breed uitwerkt, maar dat het nooit echt afwezig is, analoog aan de stad waarover hij schrijft.
Geloof uit het verleden
Mijn eerste indruk van gelovig Rotterdam kreeg ik toen ik er net een paar maanden woonde. Twee oudere gemeenteleden wijdden mij in en namen mij op de passagiersstoel mee langs verschillende Rotterdamse godshuizen. Ze toonden mij kerken die nog in gebruik waren, maar vooral ook kerken die een andere bestemming hadden gekregen, zoals de voormalige Mathenesserkerk die een moskee geworden was. Voor we het wisten waren we een ochtend verder. Ik voelde hun weemoed toen ze, bijna aan het einde gekomen, stopten bij een blokkendoos waar ooit de Koninginnekerk gestaan had, vlakbij het gebouw van de Gereformeerde Gemeente aan de Boezemsingel. Deze grote kerk met twee majestueuze torens, glimmend van het koper, was in 1971 te gronde gegaan. Het leek mij een tragisch incident dat voorkomen had kunnen worden, een volledig autonome misser. Totdat ik in het boek van Arjen van Veelen las dat dit in een bredere trend paste, als uitloper van een al voor de oorlog ingezette tendens. Hij ontkracht de mythe dat na de oorlog de hele binnenstad onherstelbaar in puin lag. Er was al langer een beweging in de richting van planologische efficiëntie. Er moesten minder bewoners en meer kantoren komen. Minder steegjes en meer straten. Maar ook: minder kerken. Bewust werd er niet gekozen voor herbouw, maar voor totale sloop. Het had zelfs weinig gescheeld of ook de Laurenskerk had eraan moeten geloven, ten ondergegaan aan het moderne denken. Een kerkgebouw is immers versteende inefficiëntie, zowel in ruimte als in gebruik. Geloof leek op die manier beleidsmatig uit het straatbeeld verdrongen te worden. Rotterdam is een aantal decennialang minder torens gaan tellen. Ik kan me niet aan de indruk onttrekken dat teruggang ook het beeld is dat Van Veelen in het algemeen van gelovig Rotterdam heeft. Hij laat de geloofsontwikkeling van de stad samenvallen met die van hem zelf. Zij en hij zijn samen ongeloviger geworden, al duikt geloof hier en daar nog wel op tussen het beton en de containers, in verschillende religies. Het zicht van zijn ouders op het eeuwige leven, op God, is verdwenen (p. 264).
Persoonlijk gekleurd
Zelf kom ik na een aantal jaren tot een genuanceerder beeld, juist waar het om het christelijke geloof gaat. Rotterdam is, vergeleken met andere grote steden waar ik van collega’s over hoor, minder geseculariseerd, al zou je dat op het eerste gezicht zeker niet zeggen. De Bible Belt is hier gerafeld, maar nog niet versleten. Ook het verleden moet niet geïdealiseerd worden, alsof er een enorm contrast is tussen toen en nu. Van Veelen schildert haarfijn en herkenbaar hoe hij zich op zondag (en ik vermoed dat het net ging als bij mij) vooral rond de middagdiensten zich een soort Amish voelde. Terwijl anderen zich vermaakten, ging hij ter kerke. Ik herken dat beeld uit mijn jeugd. Ik heb het trouwens nog weleens, als ik strak in pak op een zonnige middag langs wat terrasjes fiets. Ook al laat ik mijn zwarte jasje dan losjes over mijn stuur hangen, het blijft een contrast met het heersende straatbeeld. Alsof de stad in kleur is, en ik nog in het zwart-wit tijdperk verkeer, als een ‘tijdsvreemdeling’ (p. 64). Toch denk ik dat er wel iets verschoven is, maar dat teloorgang een te groot woord is. Er was inderdaad sprake van teruggang, met verminderd kerkbezoek, sluiting en afbraak van kerken, maar daartegenover staat de opkomst van zo’n 200 (!) migrantenkerken in Rotterdam en omstreken. Iemand vergeleek het eens met twee manieren van kijken: van de eerste krijg je verdriet, van de tweede krijg je hoop. Je moet alleen wat langer stilstaan om het te zien. Er ligt een gelovige wereld achter de eerste blik.
Dorpsgewijs bewoond
Het is lastig om vanuit één positie een omvattend beeld van de stad te krijgen. Ik denk dat het voortkomt uit het feit dat Rotterdam ‘dorpsgewijs’ bewoond wordt, net als Jeruzalem in de profetie van Zacharia 2. De stad is niet te beschrijven als een massief blok. Een lange tramrit door de stad laat al zien dat je langs die ene lijn verschillende straatbeelden en culturen doorkruist. Het maakt nogal wat uit vanuit welke wijk je de stad bekijkt. Van Veelen beziet het vanuit een opgeknapt deel van het westelijk deel van de stad, waarbij hij tot zijn schrik in toenemende mate ontdekt dat hij behoort tot de blanke import die dient om de wijk sociaal te verheffen. Scherp schetst hij de verandering van bebouwing, bewoners, cultuur en problematiek als je een klein stukje reist. Je proeft daarbij een eerlijk en integer ongemak. Zelf woon in ik in Hillegersberg, de ‘witte’ en welvarende wijk aan de uiterste noordgrens. Maar dat is niet het hele verhaal, want ook deze wijk kent sociale woningbouw en maatschappelijke problemen. Dat zie je echter pas als je dicht bij de wijk komt. Niet alleen het stadsdeel waar je woont bepaalt veel, maar ook de straatnaam daarbinnen. Ik heb pas het gevoel dat ik écht in de stad ben als ik onze wijk uit fiets, richting Van Veelen. Maar ook daar is het beeld verdeeld, leer ik van hem. Je kunt naast elkaar wonen en de stad totaal verschillend beleven en beschrijven. Je netwerk, sociale positie en persoonlijke voorkeuren bepalen blijkbaar nog meer dan je standplaats hoe je de dingen ziet. Van Veelen had veel aan zijn Somalische vriend Ahmed, die hem meenam op zijn zwerftochten door de stad (p. 40).
Bloemen voor de Groene Hilledijk
Deze benadering van de auteur levert soms confronterende inzichten op. Perspectiefwisselingen. Een illustratie. Van Veelen wijdt een aantal pagina’s aan een winterse maandagavond in coronatijd, waarop een groep jongeren op de Groene Hilledijk aan het rellen en plunderen geslagen was. Ik herinnerde me dat meteen. Vanuit mijn Hillegersbergse perspectief ging het bij deze rellen ‘op Zuid’ vooral om verveelde jongeren die op niets anders uit waren dan een beetje stelen en tekeergaan, als protest tegen de avondklok. Een filmpje van burgermeester Aboutaleb, de dag erna, bevestigde dat beeld. Hij gaf de plunderaars een vaderlijk vermaan. Als kerken richtten we ons in de nadagen vooral op de flink benadeelde winkeliers. Na het lezen van dit boek ben ik geneigd om een aantal veroordeelde vandalen ook een bloemetje te bezorgen, om hen een hart onder de riem te steken. Van Veelen vertelt dat het jongeren waren die ‘zagen hoe de gemeente de Beijerlandselaan en het verlengde ervan opknapte: duurdere winkels, nieuwe kunstwerken, alles werd mooier, maar niet voor hen. Niet voor de zonen die opgejaagd waren door bijstandsinstanties en de Belastingdienst, zonen die te weinig naar de tandarts gingen, omdat hun ouders hun eigen mondzorg niet konden betalen, (…) zonen van ouders die gemiddeld acht jaar eerder zouden overlijden dan in welvarender stadsdelen’ (p. 276). Juist zij werden nog extra (onevenredig) hard aangepakt in de juridische nasleep van de rellen. Een beetje kruimeldief kreeg in het begin van de rechtszaken al snel een paar maanden aan zijn (trainings)broek.
Inefficiënte strekdammen in de tijd
Treffend vind ik het beeld van de container als pars pro toto voor een bredere ontwikkeling in de maatschappij, als Van Veelen soms even uitzoomt en bredere tendensen schetst met Rotterdam en haar haven als denkmodel. Het is niet alleen de verblokking van de stad, of de opkomt van containers in de haven, maar het is ook ons denken en leven dat volgens Van Veelen steeds efficiënter en vierkanter wordt. De rondingen in het leven gaan er steeds meer vanaf. Alles moet gesmeerd en gestroomlijnd verlopen, verdeeld over losstaande terreinen. Ons leven bestaat meer en meer uit gesloten containerachtige compartimenten, waardoor we in onszelf en in relaties langzaamaan uiteenvallen. En de snelheid waarmee alles moet gaan, lijkt sneller te zijn dan waar we op gebouwd zijn, met de nodige stress tot gevolg. We dachten bijvoorbeeld tijd te winnen door te digitaliseren, maar ondertussen zijn we er ontzettend veel tijd aan kwijt. Een regelmatige blik op de schermtijd van mijn telefoon is vaak confronterend. Hoe was het ook alweer, enkele decennia geleden? Mooi is het hoe Van Veelen het geloof van zijn jeugd omschrijft als een leven waarin ‘strekdammen in de tijd’ lagen, zoals gebed voor het eten en de diensten op zondag (p. 161). Momenten waarop de snelle tijdsrivier even vertraagt door een dwarsliggend obstakel, bewust voor dat doel daar neergelegd. Hij draagt zijn boek ook op aan alle sta-in-de-wegs, waarbij duidelijk wordt dat mensen ook strekdammen kunnen zijn. Ik denk dat we elkaar daar zeker kunnen vinden, al dan niet gelovig. We zijn ten diepste bondgenoten, concludeer ik na het lezen van dit boek. Er zijn veel momenten dat ik christelijke beeldtaal lees. Hij wil duidelijk ‘het badwater weggooien, maar het kind bewaren’ (p. 160). Het gesprek met de auteur in de Ongelooflijke Podcast bevestigt dat beeld. Het boek is naast een ‘ode aan inefficiëntie’ in mijn ogen misschien nog wel meer een waarschuwing tegen de overheersing van efficiëntie. In die zin heeft het ook iets alarmerends. Het roept een vraag aan mijzelf als gelovige en kerkmens op: zijn we ook in de kerk niet bezig om langzaamaan strekdammen weg te halen, door bijvoorbeeld de inhoud en liturgie te ‘versnellen’ en ook in ons dagelijkse bestaan mee te gaan in het jachtige bestaan, met steeds minder rustmomenten? Hoe kan de kerk vandaag haar rol als verstorende strekdam vasthouden en vormgeven, en wat is mijn rol als predikant en theoloog hierin? Liggen wij (en lig ik) nog voldoende dwars in de stroom?
J.H. Reijm is predikant van de Hervormde wijkgemeente in de Hillegondakerk, Rotterdam-Hillegersberg. Mailadres:
- Raadplegingen: 432