37e jaargang nr. 8 (november 2023)
thema: De Heer, de leer en de goede sfeer
Piet de Jong
Voorbeeldgelovigen
Hebreeën 13:7
Van de vorige paus Benedictus XIV is bekend dat hij erg sympathiek stond tegenover het typisch rooms-katholieke gebruik bijzondere gelovigen zalig of heilig te verklaren. Hoe meer voorbeeldfiguren, hoe beter was daarbij zijn gedachte, ook vanuit een zeker missionair motief.
In de protestantse traditie kennen we deze traditie niet, al spelen vele bekende namen een soortgelijke rol. Calvijn, Luther, Bonhoeffer, Martin Luther King, Corrie ten Boom, Nel Benschop en vele, vele anderen. Boven de ingang van de Westminster Abbey in Londen staat ook een hele rij ‘heiligen’ uit onze tijd. Onder hen Bonhoeffer met zijn brilletje.
Een belangrijke Bijbeltekst hierbij is Hebreeën 13:7: ‘Denk aan uw leiders, die het woord van God aan u hebben verkondigd, neem een voorbeeld aan hun geloof en kijk vooral goed hoe hun levenswandel eindigt.’ In de oudere vertalingen ging het om ‘voorgangers’. De auteur gebruikt het woord hegoumenoi, ‘leiders’ (ook in vers 17). Een variant bij vers 7 geeft prohegoumenoi, mogelijk de reden dat de oudere vertalingen het woordje voor benadrukken om aan te geven dat het om iemand gaat die letterlijk voor je uitgaat. Nu ik toch met de tekst bezig ben: de apostel gebruikt niet het woord ‘verkondigen’ maar ‘zeggen’ (laleo). Zo ook de Statenvertaling. Die noemt hen ook niet letterlijk voorbeeldgelovigen, maar benadrukt: volg hun geloof na door goed te letten op de ‘uitkomst van hun levensgang’. Dit in het kader van het thema van de brief: of ze volgehouden hebben tot het einde. Overigens vertaalde de Statenvertaling: ‘volgt hun geloof na’, terwijl de apostel ‘het geloof’ zegt, zoals steeds in hoofdstuk 11.
Zonder voorbeeldgelovigen geen kerk
De verwijzing naar voorgangers zal ertoe geleid hebben dat in veel protestantse kerken borden hangen met de namen van de predikanten die de gemeente vanaf de Reformatie hebben gediend. Soms hangen de borden bescheiden in de consistorieruimte, maar niet zelden hangen ze groots en indrukwekkend in de kerkruimte: grote praalborden, meestal niet ver van de kansel. Regelmatig gebeurt het dat ik ergens op een kansel sta, naar rechts of links kijk en tijdens het eerste psalmgezang alvast de namen lees die daar op het bord staan. Onder hen steeds vaker namen van voorgangers die ons al letterlijk zijn voorgegaan richting de glorie van God. Studiegenoten soms, of collega’s uit andere gemeenten, oudere predikanten die ik zelf heb horen preken. Samen geven ze een lijst van getuigen die het woord van God door de tijd heen op die plek hebben verkondigd. In reformatorische kerken hebben ze deze gewoonte niet, maar de verering voor hun dominees is zeker niet minder. Zo blijkt als je hier of daar een jubileumboek in handen krijgt van vijftig jaar gemeente zo en zo, en dan al bladerend de stukjes leest over de predikanten die deze gemeente hebben gediend. Stuk voor stuk grote onwankelbare getuigen. In het Reformatorisch Dagblad las ik vorige maand naar aanleiding van de 75ste sterfdag van ds. G.H. Kersten een serie artikelen die je kon lezen als een poging hem ‘heilig’ te verklaren.
In de seculiere wereld is er de jaarlijkse lintjesregen. Het stemt dankbaar, als die je mag toevallen onderweg. Bij de onderscheiding zit een instructieboekje. Daarin kun je lezen dat het de bedoeling van de koning is dat je de onderscheiding zichtbaar draagt en ook dat je in heel je doen en laten een voorbeeldfiguur bent. Een voorbeeldburger. Van die laatste instructie schrok ik indertijd wel een beetje: ben ik dat wel? Moet ik de onderscheiding niet terugsturen? Zichtbaar dragen? Ook aan het avondmaal? Maar uit psalm 84 wordt dan meestal gezongen: ‘Hij zal genaad’ en ere geven...’ (couplet 6 uit de berijming van 1773). Calvijn en de Reformatie hebben alle verering van heiligen rigoureus afgeschaft. Misschien wel te rigoureus, want zonder heiligen en voorbeeldfiguren kan geen kerk bestaan.
Vrouwelijke voorbeeldfiguren
Gelovigen hebben voorbeeldfiguren nodig. Dat is altijd zo geweest. In de Wijsheid van Jezus Sirach (hoofdstuk 44-50) vind je al een lange lijst van beroemde mannen die ‘verdienen geprezen te worden’, beginnend bij Henoch en Noach. Wie de brief aan de Hebreeën leest, komt in hoofdstuk 11 ook zo’n lijst tegen. De lof over hun persoon en inzet betreft nadrukkelijk het geloof. En dat wordt niet zozeer opgevat als beleving van God of spirituele wijsheid en vroomheid, als wel als grond van wat je mag hopen. Door geloof is het terugkerende thema, waarbij steeds de vinger gelegd wordt op een belangrijke geloofsdaad en vooral op de verwachting van de toekomst van God.
De lijst heeft me altijd geboeid, doordat er zoveel verschillende mensen in worden opgevoerd. Ook mensen aan wie je zelf niet zou denken, en die het bij de voordracht voor een lintje van onze koning zeker niet hadden gehaald. Hun leven wordt teruggebracht tot een enkele intense geloofstypering en hun hoop op de eeuwige heerlijkheid bij God. Anders dan bij bijvoorbeeld Jezus Sirach komen in deze lijst ook enkele vrouwen voor. In de eerste lijst van Abel tot Rachab twee met naam: Sara en Rachab. Van Mozes worden de ouders nadrukkelijk genoemd. En in het vervolg is sprake van ‘vrouwen die hun doden terugkregen doordat die uit de dood opstonden’ (vers 35). Helaas vallen er geen namen. Het maakt de lijst spannend. In de wolk van getuigen die ons voorgingen ziet de auteur in elk geval ook vrouwen ons aankijken.
Wie met de brief aan de Hebreeën bezig raakt, wordt ook al gauw betrokken bij de vraag naar de auteur of auteurs. Was dat ook een voorbeeldfiguur? Het is bijzonder dat de schrijver van de brief en de lezers elkaar heel goed kennen. Op veel momenten in de brief is dat duidelijk. Hier en daar wordt de auteur heel vertrouwd met de lezers. Toch is het apart dat kennelijk niemand ook maar één keer de naam van de auteur ergens heeft genoteerd. Lang hield men het op Paulus. Dat voelde in elk geval veilig en apostolisch. Maar volgens de meeste Bijbeldeskundigen kan hij het om allerlei redenen niet zijn geweest. Wie dan? Iemand als Apollos? Barnabas?
Zou de auteur ook een vrouw kunnen zijn? Het is een gedachte die op kwam bij Adolf von Harnack. Hij verwees daarbij naar Priscilla (Handelingen 18:2). De Amerikaanse theoloog Ruth Hoppin maakte jaren terug uitvoerig studie van deze gedachte (Priscilla’s Letter. Finding the Author of the Epistle to the Hebrews). Volgens haar is de situatie van de brief dat Paulus in Rome gevangen zit. Hij schrijft in 2 Timoteüs 4 aan Timoteüs die in Efeze verblijft: ‘Kom snel naar me toe’ (vers 9), en: ‘Probeer voor de winter te komen’ (vers 21a). Priscilla, afkomstig uit een bekende Romeinse familie, gaat met Timoteüs mee. Zij heeft een groot netwerk in Rome en kent er de weg. Vanuit Rome schrijft ze de brief aan de christenen in Efeze en omgeving. Onder hen zouden toen veel Joodse christenen zijn. De brief wil hen aansporen vol te houden. Hebben Paulus en Timoteüs (regelmatig wordt ook in de wij-vorm geschreven) meegelezen? Is zo de naam van Paulus aan de brief blijven hangen? Bewust laat ze nergens haar eigen naam vallen.
Zonder voorbeelden gaat het niet. Een paar voorbeeldmensen in een gemeente zijn een geschenk van de Geest. Paulus kan ook heel spontaan zeggen: ‘Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg.’ (1 Korintiërs 11:1) Hier geldt het verkeersbord: alle richtingen.
P.L. de Jong is emeritus predikant in de PKN en redacteur van Kontekstueel. Mailadres:
- Raadplegingen: 214