Skip to main content

37e jaargang nr.  8 (november 2023)
thema: De Heer, de leer en de goede sfeer

Marten van Willigen
Reinheid en eenheid
De gedeelde levenswandel en ethiek van de eerste christenen

‘Ze wonen in hun eigen land, maar als vreemdelingen.’ In de Brief aan Diogenetus staat dat christenen niet totaal anders zijn dan de mensen van hun cultuur, maar wel anders leven. Ze delen bijvoorbeeld wel hun tafel maar niet het bed. In de vroege kerk werd bijvoorbeeld het bezoek aan een herberg of café in principe verboden, tenzij iemand op reis was, evenals het bijwonen van toneelvoorstellingen.
Was er in de eerste eeuwen van de christelijke kerk een duidelijk gedeelde levenswandel, een gedeelde ethiek? Wat kunnen we in onze tijd van hen leren als het gaat om de spanning tussen ‘leven in het isolement’ en ‘de cultuur volgen’? Golden er toen bepaalde ethische opvattingen als algemeen aanvaarde ‘identity markers’? Wat heeft dat ons te zeggen in onze tijd met tegenstrijdige christelijke ethische opvattingen?
In deze bijdrage ga ik in op de gestelde vragen en open ik vergezichten die voor vandaag helpend kunnen zijn.

Een gedeelde levenswandel, een gedeelde ethiek
Een gedeelde levenswandel is er in de vroege kerk zeker. Een gedeelde ethiek eveneens. Ik neem u mee naar de pagane maatschappij van rond het jaar 100. Naar Rome. Hier waren immers twee belangrijke leiders van het christendom geëxecuteerd en daarna begraven. Het christendom ontstond hier, maar verkeerde hier tegelijk ook in zwaar weer. Christen worden was in de eerste eeuw vooral gevaarlijk. Wat dachten ‘heidenen’? Vermoedelijk zo ongeveer het volgende:

Je zag het regelmatig. Weer iemand betrapt. Een christen die in andere goden niet meer geloofde en voor de keizer niet wilde offeren. Echt apart. Ze bleven maar in die ene God geloven. Zelfs als ze in het Colosseum moesten ‘bewijzen’ dat die God ook nog bestond. Maar ze stonden hun mannetje, dat moet gezegd. Morituri te salutant. Zij die gaan sterven groeten u, keizer. Aparte lui. Eerst de keizer niet willen vereren en dan als de tijgers op je afkomen ook nog netjes groeten. Maar ja, van Jupiter moeten ze niets hebben en de keizer is voor hen ook niet meer dan een mens. Wat moet je er toch mee? Je ziet ze ook nooit. Een lichtschuw volkje. Hun eigen liefdesmaaltijden. Ze kussen elkaar. Ook babygehuil. Wat er precies gebeurt? Geen idee. Sacrale moord van pasgeborenen? Zou zomaar kunnen. Wat er bij die liefdesmaaltijden gebeurt? Tja, dat is natuurlijk ook al niet fris, laten we eerlijk zijn. ‘Broeders’ en ‘zusters’ en al dat soort termen, daar hoor je wel van. En de heilige kus. Dan weet je het wel. En dan die liefdesmaaltijden zelf. Elke week is het bijna raak, ze doen het volgens sommigen zelfs één keer per week. Geen wonder dat ze wat met die baby’s moeten.
Het christendom begon op grote achterstand. De Romeinen hadden genoeg goden. Waarom dan die God uit Nazareth er ook nog bij en de rest zomaar afschaffen? Alsof de goden die al eeuwenlang bestonden er niet meer toe zouden doen. Wat is dat nou voor stuitende arrogantie? En, wat christenen allemaal in het geheim of in het geniep doen, wat moet je daar toch mee?

Deze vragen en overwegingen waren actueel voor traditioneel denkende Romeinen. De maatschappij was religieus gefundeerd op het polytheïsme, het monotheïsme was voor velen daarom moeilijk voorstelbaar. In de apologetiek van de tweede eeuw zien we dat alle genoemde vragen en gedachten die we hier naar voren hebben gebracht worden beantwoord. Kort samengevat komt de verdediging van het christendom neer op een ‘zich vrijpleiten van onterechte (voor)oordelen en ongegronde verdenkingen.’ De genoemde vermeende seksuele uitspattingen op zedelijk gebied, die in de pagane beleving tot een hoogtepunt kwamen in de liefdesmaaltijden, de rituele moorden van pasgeborenen die in de praktijk nooit hebben plaatsgevonden, alsook de hardnekkige weigering om het gezag van de keizer te willen erkennen – iets wat veel genuanceerder lag – het zijn allemaal thema’s waarbij het christendom iets aan het heidendom had uit te leggen en ook niet zomaar begrip vond.

Rein lijnwaad
In de Openbaring van Johannes (de Apocalyps) wordt meer dan eens gesproken over rein en blinkend lijnwaad (Openbaring 15:6-7 en 19:8). Ook de legers van Christus zijn gekleed met rein lijnwaad (Openbaring 19:14). In deze teksten ontvouwt zich een prachtig en indrukwekkend beeld. Vuilheid, smerigheid en bezoedeling in welke vorm dan ook ontbreken hier geheel. We lezen in Openbaring 15:6-7: ‘En de zeven engelen, die de zeven plagen hadden, kwamen uit de tempel, gekleed in smetteloos en blinkend linnen, en omgord om de borst met gouden gordels.’ Dit laatste verwijst naar hen als dienstknechten van Christus, die ook om zijn borst was omgord met een gouden gordel (Openbaring 1:13). De tekst van Openbaring 15 vervolgt: ‘En een van de vier dieren gaf de zeven engelen zeven gouden schalen, gevuld met de toorn van God, Die leeft tot in alle eeuwigheid.’ We zien in deze teksten hoe belangrijk de reinheid is. In het grote heilsplan van God, waarin zijn rechtvaardigheid zichtbaar wordt, ontkomt de Heilige er immers niet aan om de onrechtvaardigen te straffen. Maar dat doet Hij zo dat iedere rechtvaardige het ermee eens is. Symbolisch is deze reinheid van de engelen daarom ook van groot belang en verbonden aan de rechtvaardigheid van God.

Zuiver en rein als een maagd
Dit geldt ook voor de gelovigen die hun klederen wit hebben gewassen in het bloed van het Lam (Openbaring 7:13-14). Zij zijn rechtvaardig voor Gods aangezicht. Dit beeld wordt in de vroege kerk ook vastgehouden in de oproep om Christus te volgen. De apostel Johannes schrijft aan de gemeente van Sardis: ‘Maar u hebt ook in Sardis enkele personen die hun kleren niet bevlekt hebben, en zij zullen met Mij wandelen in witte kleren, omdat zij het waard zijn. Wie overwint zal bekleed worden met witte kleren en Ik zal zijn naam beslist niet uitwissen uit het boek des levens, maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en voor Zijn engelen.’ (Openbaring 3:4-5). Een tekst uit het Nieuwe Testament die deze reinheid ook als het ware ‘ademt’ en aanbeveelt is 2 Korinthe 11:2: ‘Ik heb u immers ten huwelijk gegeven aan één man om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen.’

De doop als keerpunt

Deze witte kleren waren in de vroege kerk zeer bekend. De dopelingen in de vroege kerk kregen ze aan na hun doop. Na de doop golden zij als illuminati, ‘mensen die verlicht zijn’. In één van de baptisteria staat op de drempel te lezen: Accedite ad eum et illuminamini, ‘Nader tot Hem (= God) en laat u verlichten’. Met deze witte kleren aan waren de neofieten, de nieuwe loten, symbolisch ook levende en aansprekende voorbeelden van gelovigen die gerechtvaardigd waren door het bloed van het Lam. De dopelingen liepen ook na hun doop in sommige plaatsen in Italië nog een week lang in hun witte kleren rond. Dit was passend bij de catechese die zij na hun doop ontvingen.
Baptisterium
Ingang van het baptisterium van Djemila (350 n. Chr.)

Gemeenschap der heiligen
Misschien kan ik aan de hand van het Symbolum, de geloofsbelijdenis die de catechumenen moesten opzeggen voor hun doop, nog het beste illustreren wat die gedeelde levenswandel en gedeelde ethiek inhield. Bij de doop was er al sprake van een collectief, de catechumenen kwamen vaak na hun doop in optocht zingend weer terug in de kerk. De gemeente van Christus was ook een collectief waar ze nu bij mochten horen, maar waar ook eisen werden gesteld. Gedoopte christenen werden geacht te leven naar de opdrachten, de bevelen (Latijn: mandata) die God aan hen gegeven had in de wet van de tien geboden. Seksuele reinheid behoorde daar ook bij. Terecht heeft Peter Brown in zijn boek ‘Lichaam en maatschappij’ laten zien hoe sterk het christendom op deze reinheid gefocust was. Weduwen stonden ook hoog in aanzien. Het maagdelijkheidsideaal scoorde hoog, de monastieke bewegingen zowel voor mannen als voor vrouwen waren bloeiende gemeenschappen. Er is in het vroege christendom een duidelijke tendens naar reinheid en naar eenheid, in de gebrokenheid die er natuurlijk soms ook overduidelijk is. In het conflict met de Donatisten zien we dat Augustinus niet ophoudt om een verbinding te zoeken met deze richting en ze niet kwijt wil. Onvermoeibaar blijft hij met hen in gesprek, ondanks alle tegenstand.

Wat deden christenen? Wat moeten wij doen?
We kijken terug en vooruit. Was er in de eerste eeuwen van de christelijke kerk een duidelijk gedeelde levenswandel, een gedeelde ethiek? Ja, de richting werd helder aangegeven vanuit de Schrift, gedeeld in de catechese van de dopelingen en gedeeld in hun leven. Ze deden aan heidense offerfeesten en godenverering niet mee. Wat kunnen we in onze tijd van hen leren als het gaat om de spanning tussen ‘leven in het isolement’ en ‘de cultuur volgen’? De meter slaat toch meer uit naar ‘het leven in het isolement’ dan naar ‘de cultuur volgen’. Waarbij ik ‘het leven in het isolement’ zou willen typeren als het vasthouden aan de normen en waarden die de tien opdrachten van God ons leren en die Jezus ook nooit terzijde heeft geschoven, ook al was Hijzelf de vervulling (to pleroma) van de wet. Je medemens in het theater vermoorden, daar keert Tertullianus zich al fel tegen, maar de kerkvaders eveneens. Augustinus kan ermee zitten dat zijn vrienden door de spelen helemaal in beslag worden genomen. Naar onze tijd toe vertaald zou je dan toch de conclusie kunnen trekken dat de ‘kijkcultuur’ met geweld, misdaad en moord door de christenen van het eerste uur werd verafschuwd. Maar ook grootschalige sportevenementen, waardoor het publiek in grote vervoering werd gebracht – bijvoorbeeld de paardenrennen in Antiochië – pasten niet bij een christen. Chrysostomus beklaagt zich erover dat zijn kerk leeg is terwijl het stadion van het ‘concours hippique’ rijkelijk gevuld is tijdens de zondagse kerkdiensten. Is dit ‘sabbatsheiliging’? Hoe zit het dan met de tekst: ‘Maar gij geheel anders’?

Waren er algemeen aanvaarde ‘identity markers’?
Christenen kwamen hun naasten te hulp. Hierover is in de bronnen veel materiaal terug te vinden en hierop ben ik ook ingegaan tijdens de coronacrisis (Visie 2022, nr. 20, pp. 22-25). Voor hen die de roddels niet wilden geloven waren christenen behulpzame en warme medemensen. Heel anders dan de vaak op zichzelf gerichte heidenen voor wie het eigenbelang meer dan eens op de voorgrond trad. Christenen waren echter ook betrouwbaar, dat was ook hun handelsmerk. Hun ‘identity markers’ waren de tien opdrachten waar ze zich aan hielden en waar de gemeenschap ook op lette dat men ze hield.

Wat heeft dat ons te zeggen in onze tijd met tegenstrijdige christelijke ethische opvattingen? Eén ding: dat Christus ons nog steeds liefdevol uitnodigt om Hem te volgen. De apostel Paulus verwoordt dit heel treffend in Filippenzen 4:8-9 (eigen vertaling): ‘Overigens, broeders, al wat waar, al wat eerzaam, al wat rechtvaardig, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, als er enige deugd en als er enige lof is, bedenkt dat. Wat u geleerd, ontvangen, gehoord en gezien hebt in mij, doet dat; en de God van de vrede zal met u zijn.’ De heilige, eeuwige en barmhartige God zal ook ons die vrede niet onthouden in 2023, waarin het oorlogsgeweld hand over hand is toegenomen, als we Hem biddend vragen om kracht – kracht om Hem te volgen: Jezus Christus, de Zoon van God, onze Verlosser.

Prof. dr. M.A. van Willigen is bijzonder hoogleraar Bijbeluitleg Vroege Kerk (vanuit Stichting Bijbeluitleg Vroege Kerk) aan de Theologische Universiteit Apeldoorn. Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.

 

 

  • Raadplegingen: 211