38e jaargang nr. 2 (maart 2024)
thema: Leve de kerk! Over haar verleden, heden en toekomst.
Hans Schaeffer
Wachten in kwetsbaarheid
Liturgische gedachten over kerkfusie en kerkvernieuwing
Er is een ware fusiegolf van kerken in de eerste decennia van deze eeuw. Zowel gereformeerden van allerlei snit als baptisten met diverse achtergronden vinden elkaar. Het mooie nieuws is natuurlijk dat christenen elkaar zoeken en vinden en samen optrekken. Hoe kunnen we deze mooie gezamenlijke trektochten ook duurzaam versterken? Hoe blijven kerkelijke instituten ook in de toekomst gezond?
In 2004 ontstond de PKN na een decennialang fusietraject. Een intensief Samen op Weg-proces leidde tot een bijzondere vereniging. Gereformeerden, hervormden en lutheranen zitten nu samen in één kerkverband. Twintig jaar later zijn ook de Unie van Baptistengemeenten en de ABC-Gemeenten gefuseerd, met ruim 25.000 leden en 7.500 kinderen en jongeren. Sinds 1 mei 2023 bestaan eveneens de Nederlandse Gereformeerde Kerken als fusie van de oude Nederlands Gereformeerde Kerken en de Gereformeerde Kerken (vrijgemaakt), met op dat moment 150.000 leden. Zelfs katholieke bisschoppen en protestantse scriba’s en hoogleraren delen hun hoop op verdere eenheid in de verklaring van het platform Rome Reformatie.
De nieuwgevormde Nederlandse Gereformeerde Kerken leggen in de korte tijd dat ze bestaan formeel en informeel allerlei nieuwe contacten, plaatselijk maar soms ook landelijk. Zo zien twee belangrijke leiders van zowel de NGK als van de baptisten grote overeenkomsten, die in nadere gesprekken verkend zouden moeten worden (Nederlands Dagblad, 18 november 2023). In elk geval lokaal hebben heel wat PKN-gemeenten contacten met de nieuwe NGK. Ook bovenlokale instituties zoals de Theologische Universiteit Utrecht, de Protestantse Theologische Universiteit en het Baptistenseminarium hebben goede contacten en werken op verschillende plekken samen.
Er is verlangen naar eenheid
Ik schrijf deze bijdrage tijdens de ‘Week van gebed voor eenheid’. Naast alle kerksplitsingen van de laatste eeuwen wordt ook eenheid gezocht en gevonden. Historische fouten en karikaturen, onheuse behandelingen en ernstige tekortkomingen worden besproken en verzoend. Vaak speelt ook onze roeping in de geseculariseerde context mee. Hoe kunnen we samen de impact van christelijk geloven laten zien aan wie om ons heen staan? Het is te gek voor woorden dat we als geloofsgenoten gescheiden optrekken vanuit een misplaatst eigenbelang.
De vraag die ik in dit artikel wil stellen is in hoeverre zulke institutionele eenheid nog versterkt kan en moet worden. Allereerst geef ik iets weer van de de-institutionalisering waar onze maatschappij mee te kampen heeft en de invloed hiervan ook op kerken. Daarna schets ik een theologische invalshoek hierop, om te eindigen met een aantal praktische opmerkingen.
Einstein
Het is bijna een cliché om te stellen dat de institutionele kerken zoals lezers van dit blad ze zullen kennen in zwaar weer verkeren. Wie naar de vanouds ruim beschikbare bronnen van kerk-zijn kijkt, zoals menskracht, geld, gebouwen en gemeenschap, kan niet anders dan concluderen dat zaken er voor veel kerken niet rooskleurig voorstaan. Veel lokale en bovenlokale gemeenschappen lijden onder afbrokkeling en verlies. Dat lijkt een trend die niet te keren is. Ondanks grote inspanningen zijn onze kerkelijke instituten kwetsbaar. De grote vraag is of ons kerk-zijn zoals we het gewend waren en zijn, nog wel houdbaar is. Wat kun je doen, als grote plannen je bij de handen afbreken?
Hoe herkenbaar deze vraag ook is, ik denk dat we haar moeten herformuleren. Praktisch theoloog Andrew Root doet dat in veel van zijn publicaties. Het is zeker realistisch te erkennen dat kerk-zijn op allerlei manieren onder druk staat. De kerk loopt in onze westerse samenleving echter het risico zichzelf te willen vernieuwen op manieren die rechtstreeks voortkomen uit haar verleden: door aansluiting bij het modernisme en het individualisme. Kenmerkend voor het modernisme is: bouw een nieuw fundament als het oude scheuren vertoont, en hoop dat je daarop vervolgens opnieuw een mooi gebouw kunt optrekken. Of restaureer het oorspronkelijke fundament. Voor kerken betekent dat: trek je terug op het veilige bastion van leerstellingen, belijdenisgeschriften, Statenvertaling of ondeugdelijk wij-zij-denken. Hoop dat je daar zoveel warmte en vuur ontwikkelt zodat je mensen nog een generatie vasthoudt. Maar of ze zo werkelijk meewerken in Gods plan met deze wereld is een vraag die niet gesteld mag worden.
De tweede manier is die van de radicale innovatie. Vaak impliciet en onbewust worden het moderne individualisme, de kracht van het marktdenken en de veelgehoorde roep om snelle veranderingen overgenomen en in kerkelijke vormtaal omgezet. Daarin hoor ik ook veel terug van het ongeduld waarmee sommigen over kerkvernieuwing spreken, zoals Tabitha van Krimpen in haar boek Bottom-up kerk en Remmelt Meijer en Peter Wieringa in Herkerken. Dan willen we in een strak proces van hergebruik, herbestemming en nieuwe plannen proberen aan te sluiten bij wat wij denken dat ‘men’ wil. Root schetst regelmatig een beeld van kerken die via allerlei kekke en hippe aanpassingen als ondernemers hun nieuwe kerk willen runnen in de hoop dat dit soort innovatie ons kunnen redden. Quod non.
Beide zijn karikaturen van echte kerken. Ik mis bij Root de echte, geleefde werkelijkheid van kerk-zijn waarin compromissen en mengvormen de toon aangeven. Spirituele, ongeduldige, of conservatieve pogingen van mensen om er iets van te maken, om God echt te dienen. Maar iets van die karikaturen kom ik wel tegen. En beide schieten te kort. Dat heeft te maken met wat Einstein ooit verwoord schijnt te hebben: ‘Je kunt een probleem niet oplossen met de denkwijze die het probleem heeft veroorzaakt.’ Toegepast op de kerk: we hebben God nodig. We moeten het van Hem verwachten, op Hem wachten. Waiting is Living, luidt de titel van een van Roots hoofdstukken. De kerk moet leren wachten. Dat lees ik ook terug in de boeken van David van der Meulen (Welkom in de voorhof), Aarnoud van der Deijl (De toekomst van de kerk) en Gerrit van Dijk en Martijn van Leerdam (Krimp). Teruglezend herken ik die aanzet ook in Wim Dekkers Marginaal en missionair.
Daarmee zet Root een accent dat we kennen uit de gereformeerde rechtvaardigingsleer. Bewust sluit Root aan bij Luther en Barth. Je krijgt geen nieuw leven in een gemeente door er nog harder op te hameren dat ze meer tijd en meer energie moeten besteden aan de gemeente. Je kunt alleen wachten, ‘er zijn’, samenleven met de mensen om je heen en kijken waar God deuren opent. Dat wachten is echter heel actief. In het wachten praat je met elkaar, je leert elkaar kennen, legt opnieuw relaties, zoekt naar vaak kleine dingen die je kunt doen omdat je hand ze tegenkomt. En dan ontmoet, ervaar, beleef je iets van God – God zoals Hij is, en niet zoals we Hem graag willen hebben. ‘Deze gemeente wachtte op de komst van een God die God is,’ schrijft Root in Churches and the Crisis of Decline (p. 200). Onze redding komt echt alleen als en omdat God zelf de kerk gaat redden. Dat is echter wel een kwetsbare positie. Het is moeilijk te leven in een tijd van afscheid en krimp; dat vergt een ‘theologie van de kwetsbaarheid’, schrijven Van Dijk en Van Leerdam (p. 123).
Oefenen in kwetsbaarheid
Het is daarom de agenda van theologie en kerk om vanuit de huidige situatie naar manieren te zoeken om deze situatie allereerst uit te houden. Leren wachten op Gods werk. Dat past ook bij dat ‘gemengde’ karakter van kerken. Juist die alledaagse messiness van kerk-zijn vraagt om een focus. Vanuit mijn betrokkenheid bij inmiddels tientallen kerkvernieuwingstrajecten kan ik mij in deze zoektocht naar focus goed inleven. Alles verandert en is veranderd. Jongeren en ouderen verstaan elkaar niet meer. Kerkdiensten lijken onberoerd als eilandjes van spiritualiteit, Bijbelstudie of liturgische vormen in deze zee van verandering te staan. Kerkenraden kampen met gebrek aan menskracht, en commissies evenzeer. Hoe kunnen we dan verder?
De Noorse praktisch-theoloog Sturla J. Stålsett stelt op basis van zijn onderzoek naar de relatie tussen geloofsprakijken en grote maatschappelijke vraagstukken dat we meer aandacht moeten geven aan de implicaties van onze menselijke kwetsbaarheid. ‘Kwetsbaarheid moet niet gezien worden als tegenstelling tot, maar juist als de grond voor gemeenschap en “agency”’ (A Political Theology of Vulnerability). Aandacht geven aan onze kwetsbaarheid, deze uithouden, benoemen, delen met elkaar – en als het gaat om christenen: deze bij God brengen – staat op onze agenda.
Deze oefening in kwetsbaarheid begint in protestantse kerkdiensten al met het votum uit Psalm 124:8. ‘Onze hulp is de naam van de HEER, die hemel en aarde gemaakt heeft.’ Vanuit de erkenning dat wij hulp nodig hebben, richten wij onze verwachting op God. Daarvoor geven we Hem glorie, want Hij is de enige die ons kan helpen. Hij is de Schepper die in, achter en boven alles staat. Leven, echt leven, eeuwig leven is niet los te denken van onze lofprijzing aan Hem. Het is in de erkenning van onze kwetsbaarheid dat de glorie van God tot bloei kan komen. Doxologie laat God immers God zijn. Zo leren we te wachten op de komst van de God die de Drie-ene blijkt te zijn: Schepper van hemel en aarde, gekomen in Christus, aanwezig in de Geest.
In een prachtig klein boekje, Epiphany, schrijft Fleming Rutledge dat in de lofprijzing de waarde van onze eredienst ligt. Daar blijkt dat we onze kwetsbaarheid naar twee kanten toe helder moeten krijgen. Enerzijds is er de schepselmatige kwetsbaarheid. Wij zijn God niet, wij kunnen niet alles, wij zijn niet almachtig. Er klinkt ook een erkenning van zondige kwetsbaarheid in door, van schuld. Dan is lofprijzing ook de roep tot de Ene die aan alle gebrokenheid en schuld een einde kan maken.
Liturgie start in de realiteit van onze kwetsbaarheid. Het begint waar we zijn: ‘Onze hulp is…’ In gezang en gebed, in Woord en sacrament ontstaat vervolgens de beweging die God zelf begonnen is. Vanaf het paradijs waar Hij ons aanriep nog voor wij Hem aanriepen, in belofte en verbond, in de vleeswording van Christus, in de Geest die uitgestort werd. Het vieren en gaande houden van deze liturgie is voor kerkvernieuwing belangrijk.
Stefan Paas schreef ooit in Vreemdelingen en priesters dat de kerk er is om God te verheerlijken in alle toonaarden. Dat is wat hij het ‘eucharistisch hart’ van de kerk noemt, juist omdat in dit verheerlijken niet de theologie van de glorie gepraktiseerd wordt (p. 211-212, 236). De glorie van God is onze enige hoop, en op God stellen wij onze enige hoop, omdat juist deze glorie ons in onze kwetsbaarheid waarachtig serieus neemt. God neemt ons serieuzer dan wij onszelf nemen. Het is de verheerlijking die in de tijd van Epifanie aan de orde is (Rutledge). Het eucharistisch hart van kerk-zijn, of ‘de liturgie’ zoals ik het zelf zeg, geeft ons de mogelijkheid om te benoemen, uit te houden, te ontdekken en te ervaren wat het is om kwetsbaar te zijn. Als mens, als gelovige en als gemeenschap.
Kerkvernieuwing
Het ontstaan van de NGK in 2023 valt samen met de zoektocht van veel lokale kerken. Hoe kunnen we ontdekken wat kerk-zijn vandaag inhoudt? De weg die Root en vele anderen wijzen is die van een langzame, spirituele en liturgische ontdekkingstocht. Waar is God aan het werk? Wat houdt onze kwetsbaarheid in, hoe kan ik die ontdekken en uithouden? Waar hoor ik verhalen van hoop? In ons kerkvernieuwingsinitiatief Kerk2030 (www.kerk2030.nl) laten we deze lessen door deelnemende kerken concreet maken. Daar hoor en ervaar ik in alle kwetsbaarheid getuigenissen van God die werkt. Vaak langzaam, maar altijd bemoedigend. Daarbij blijken kerkdiensten met hun liturgie voor de gezamenlijke gerichtheid van deze gemeenten op God onontbeerlijk. Daar leren we wachten.
Als wachtende en aanbiddende kerken blijken we steeds weer ook gevonden te worden door onze omgeving. We leren herberg te zijn – ik kan hierover prachtige verhalen vertellen. We staan in deze wereld en velen zijn intens betrokken op deze wereld. Zo zet onze eredienst zich voort buiten de zondag en ontstaat een ritme van in- en uitademen. Van de week de zondag in en weer terug. Zo blijkt liturgie echt het kloppend hart van de kerk te zijn. Zoals ik eerder schreef in Kerk om te vieren: ‘Kerkzijn heeft een centrum nodig – dat wat de gezamenlijkheid bewerkt en bevestigt, kritiseert en richting geeft. Zo is de liturgie, het concrete samenkomen van de gemeente in een gegeven plaats en op een gegeven tijd, de plek waar de vorming van het christenleven in de bredere cirkels van en rondom dit centrum paradigmatisch vorm krijgt.’
J.H.F. Schaeffer is hoogleraar praktische theologie aan de Theologische Universiteit Utrecht en bestuurslid van Kontekstueel.
Mailadres:
- Raadplegingen: 297