38e jaargang nr. 3 (mei 2024)
thema: Ezechiël. De heerlijkheid van de Heer in het geding
Hans van den Herik
Boodschap en betekenis van Ezechiëls tempelvisioen
Ingewikkeld, vervreemdend en fascinerend
Wie zich zet aan de lezing van Ezechiël 40-48 heeft behoorlijk wat uithoudingsvermogen nodig. Hij wordt de eerste twee hoofdstukken overladen met metingen van bouwwerken in een visionair tempelcomplex. Die metingen zijn bedoeld om duidelijk te maken hoe dat complex en die gebouwen eruitzien, maar zonder hulp van een studiebijbel of commentaar maak je er als gewone lezer weinig van.
Vanaf hoofdstuk 43 wordt het echter levendiger en spannender. De heerlijkheid van de Heere – een zichtbare verschijningsvorm van zijn heilige majesteit – komt de nieuwe tempel binnen om er voor eeuwig te blijven wonen (43:1-12). Hij bakent bij zijn intrede meteen zijn grenzen af en zegt dat er voortaan een veilige afstand moet zijn tussen Hem en zijn volk.
Hoofdstuk 44-45 bevat allerlei regelingen voor omgang met de heilige God; tot in bijzonderheden wordt de cultus beschreven. Er wordt ook duidelijk gemaakt wie Hem mogen dienen en wat de plaats is van de leider.
In hoofdstuk 47 krijgen we een adembenemend beeld te zien van een levenwekkende rivier die, begonnen als een heel klein stroompje, vanuit de tempel stroomt naar het desolaatste gebied van Israël, de Dode Zee, en daar een paradijs creëert (er zijn veel woordverbindingen tussen Ez. 47:1-12 en Gen. 1). Daarna volgt een beschrijving van de grenzen van het nieuwe land en een nieuwe indeling van de stammen daarbinnen. Deze beschrijving is opnieuw verrassend en verwarrend. De grenzen lopen anders dan meestal het geval was en de verdeling van de stammen is helemaal op de schop gegaan. Het visioen sluit af met de beschrijving van de eveneens nieuw vormgegeven hoofdstad, die de naam draagt: ‘de Heere is daar’.
Het visioen van Ezechiël stoot lezers af door zijn ingewikkelde beschrijvingen en de vele wetten en regels. Tegelijkertijd fascineert het: de profeet tekent op grootse wijze Gods toekomstplan voor Israël. Maar waarom doet hij dat op deze manier? En wat betekent dat voor christelijke lezers – welke boodschap heeft het voor ons? Gaat het om een tempel die ooit letterlijk zo gebouwd gaat worden, of heeft dit gedeelte een andere strekking?
Plaats in het boek
Ezechiël 40-48 vormt het slot van dit uitvoerige profetenboek. Dit is een bewuste redactionele keuze geweest. Net als veel andere profetieën is ook dit visioen van een datum voorzien. Het vond plaats in het 25e jaar van de ballingschap, zegt 40:1 (573 v. Chr.). Dit is evenwel niet het laatst gedateerde visioen van Ezechiël. Dat wordt beschreven in 29:17 en vond plaats in het 27e jaar (571 v. Chr.). De plaatsing van 40-48 is dus doelbewust.
We kunnen Ezechiël 40-48 lezen als een coda en climax van het hele boek. Zoals in een coda nog eenmaal alle thema’s van een muziekstuk te horen zijn en dan tot een climax komen, zo komen in Ezechiël 40-48 nog eenmaal alle thema’s van het boek naar voren om in een climax te eindigen.
Het centrale thema van het boek Ezechiël is Gods worsteling met Israël. Israël is geroepen om als volk van God met Hem te leven, maar faalt daarin op alle fronten. Daarom treft Gods oordeel hen. Alle gaven van Gods verbond worden weggenomen: het land wordt verwoest, de stad ingenomen, de tempel vernietigd, het volk grotendeels weggevoerd en de koning gaat in ballingschap. Dit oordeel wordt beschreven in het eerste deel van het boek (hoofdstuk 1-24), waarbij Ezechiël 8-11 cruciaal is. In een visioen krijgt Ezechiël met eigen ogen de verdorvenheid van clerus en cultus te zien. Het oordeel kan niet uitblijven. De heerlijkheid van de Heere vertrekt daarom uit de tempel en geeft haar daarmee aan de verwoesting prijs.
Het tweede deel (hoofdstuk 25-32) gaat vooral over de volken. Het laatste deel van het boek (hoofdstuk 33-48) spreekt van verlossing. God brengt Israël uit de ballingschap terug naar hun land, reinigt hen en vernieuwt hun hart, zodat ze naar Hem gaan luisteren. Het land, de stad, tempel(dienst), (de eenheid van) het volk en de positie van de vorst worden hersteld. Ezechiël 40-48 werkt dat nader uit.
Voordat dit herstel echter gerealiseerd wordt, doet koning Gog uit Magog nog een ultieme aanval. Ook deze laatste en grootste vijand wordt verslagen (hoofdstuk 38-39).
Dit maakt Ezechiël 40-48 tot een eschatologisch visioen. Na het wegvallen van de grootste bedreiging komt Israël helemaal tot bloei en zal Gods bedoeling met Israël gerealiseerd worden (zie ook 37:21-28).
We spreken van ‘eschatologisch’ omdat het hier gaat over de vraag waarop Gods geschiedenis met zijn volk uitloopt. Het gaat hier om een aardse toekomst, waarbij zonde niet weg is: er moeten nog steeds reinigingsrituelen uitgevoerd worden.
Heiligheid in steen en structuur
De beschrijving van de nieuwe tempel vindt gedetailleerd plaats. Ezechiël, die als profeet van priesterlijke afkomst als balling in Babylonië verkeert, wordt (net als in 8:1) in een visioen naar Israël gebracht. Daar ziet hij op een hoge top een grote, nieuwe tempel liggen. Een engelfiguur staat hem op te wachten en nodigt hem uit deze tempel binnen te gaan. In de Umwelt van het Oude Testament komen we zo’n hemelse figuur vaak tegen in bouwverslagen van tempels. Zo’n figuur bepaalt dan de locatie en grootte van de tempel en legt de eerste steen. Hier in Ezechiël meet en beschrijft de engel alleen maar; het gebouw staat er immers al!
De beschrijving van de poorten (drie in de buitenmuur en drie in de muur rond het binnenvoorhof) is typerend. Het zijn kolossale bouwwerken met zes tegenover elkaar liggende wachtlokalen. Deze zijn – zo blijkt later – bedoeld voor de tempeldienaren. De poorten lijken op de stadspoorten van de vesting Megiddo. Dit benadrukt hun controlefunctie.
Geleid door de uitleg-engel wordt Ezechiël langs de bouwwerken geleid en komt hij uiteindelijk bij het eigenlijke tempelhuis uit. Dit bestaat net als in de vroegere tempel van Salomo uit drie delen: een voorhal, een grote zaal, en het allerheiligste. Het inwendige van de tempel roept verbazing op. Er staat geen altaar, maar alleen een houten tafel van drie el hoog en twee el lang (41:22). De aankleding is ingetogen. Er zijn slechts wandversieringen van cherubs en palmen.
De vertrekken van de priesters worden uitvoerig beschreven. Zij moeten tijdens hun werk heilige kleren dragen, maar dienen deze af te leggen als ze weer naar de buitenvoorhof gaan. Het onderscheid tussen heilig (toegewijd aan God) en profaan (gewoon, alledaags) wordt scherp aangezet.
Het geheel ademt een sfeer van perfectie, symmetrie en orde. In de maatvoering komen veelvouden van het getal vijf vaak terug (25-50-100). Het vierkant is een vaak gebruikt stijlelement. De bouwkunde staat in dienst van de boodschap. Gods heiligheid wordt gewaarborgd door poorten, voorhoven en een steeds groter hoogteverschil. Het tempelhuis zelf ligt het hoogst. Hoe dichter bij het heiligdom, hoe heiliger en hoe meer afscherming.
Terugkeer van de heerlijkheid
De terugkeer van de heerlijkheid van God in 43:1-12 is het hoogtepunt van het visioen.
Alles dreunt en trilt van zijn aanwezigheid. De ‘heerlijkheid’, kābôd, waarmee God getypeerd wordt, duidt op zijn grootheid, heiligheid en soevereiniteit. Het majesteitelijke voorkomen van de kābôd is in Ezechiël 1-3 uitvoerig beschreven. De heerlijkheid is in het Oude Testament nauw verbonden met de tempel, maar valt er niet mee samen.
Ezechiël krijgt de opdracht om dit bouwwerk aan de Israëlieten te beschrijven met de bedoeling dat ze zich schamen. Als dat gebeurt moeten ze deze dingen in praktijk brengen (43:10-11). Daarmee is de bedoeling van het visioen duidelijk: het wil tot inkeer en gedragsverandering leiden.
De herstelde dienst aan God
Het wonen van de Heere te midden van de Israëlieten betekent dat ook dat de offerdienst weer gaat functioneren. De offerdienst regelt immers Israëls omgang met de heilige God. Daarom wordt eerst het nieuwe altaar beschreven en ingewijd. Het nieuwe altaar is het enige altaar om op te offeren en is zeer groot: op z’n breedst veertien bij veertien el (43:17)
De eredienst moet zuiver zijn. Daarom mogen alleen Zadokieten altaardienaars zijn. De andere priesters worden gedegradeerd tot tempeldienaars en mogen niet meer offeren. Zij bleven in de tijd van afval niet trouw.
Voor de tempel, priesters en Levieten is een heilig gebied gereserveerd van 25.000 bij 25.000 el. Daarvan zal een strook van 25.000 bij 10.000 voor het heiligdom en voor de Zadokieten zijn, eenzelfde strook voor de tempeldienaars en een strook van 5.000 bij 25.000 voor de nieuwe stad.
De vorsten worden streng bestraft vanwege hun vroegere onrecht en onderdrukking. Dat moet voor altijd voorbij zijn (45:9-12)! De vorst krijgt daarom een afgepaald gebied als kroondomein; daarvan moet hij leven. Dat land moet altijd in zijn familie blijven, zodat hij geen land van anderen gaat roven. De vorst heeft een belangrijke taak in het organiseren en faciliteren van de offerdienst.
Hoofdstuk 47-48 beschrijft de tempelbeek en de nieuwe grenzen en indeling van het land en de nieuwe status van de stad. Die is vierkant en heeft twaalf poorten, voor elke stam één. De naam Jeruzalem wordt niet genoemd. Ze heet: ‘De Heere is daar’ (48:35).
Als we dit visioen overzien vallen ons een paar dingen op.
- Het betreft hier een totaalconceptie. Het gaat om een vernieuwing van het hele bestaan van Israël. Daarin spelen de vijf belangrijke thema’s een grote rol: land, stad, tempel, volk en vorst. Er is continuïteit met vroeger. Tegelijk verandert er veel. Er wordt een streep getrokken door het zondige verleden. De vorst heet slechts naśî (leider) en geen koning meer. Vroegere zonden mogen niet meer voorkomen. Verkeerde structuren en patronen moeten worden gewijzigd. Naast beperkingen zijn er ook verruimingen: voortaan horen de vreemdelingen die onder hen verblijven helemaal bij Israël; ze krijgen een eigen erfelijk stuk grond (47:21-23).
- Het visioen heeft iets systematisch en abstracts. Enerzijds is het realistisch, maar tegelijkertijd lijkt het een surrealistische weergave van de werkelijkheid. De indeling van het land in evenwijdige stroken lijkt geen rekening te houden met de bodemgesteldheid. Het gaat blijkbaar meer om de boodschap dan om de concrete realisatie.
- Het visioen schildert een ideaalbeeld vanuit priesterlijk perspectief. De heilige God moet gerespecteerd en geheiligd worden. Waar de verhoudingen goed zijn en goed onderscheid wordt gemaakt tussen rein en onrein en vooral tussen heilig en profaan, komt er zegen voor allen en ieder afzonderlijk (45:30, heel expliciet gezet in de tweede persoon enkelvoud).
- Op de achtergrond van dit visioen staat een tempeltheologie, die we ook elders in het oude Nabije Oosten terugzien. De tempel geldt als microkosmos. Ze is een symbool van de geordende kosmos, waarin God regeert. De tempel is de verbindende schakel tussen hemel en aarde. Tempel en paradijs horen bijeen. De schepping wordt in Genesis 1-2 immers beschreven als een tempel waarin God met mensen verkeert. Het eschaton is een herstelde tempel (zie onder andere Op. 21-22).
Ezechiël 40-48 biedt ons een venster op Gods nieuwe toekomst. De uitvoerigheid en realistische beschrijving van het visioen wordt regelmatig aangegrepen om te stellen dat we hier met een blauwdruk voor de messiaanse tijd te maken hebben. Deze gedachte leeft vooral in (pre-)chiliastische kring. Na Jezus’ eerste wederkomst breekt het heil voor de Joden aan en gaan deze beloften in vervulling. Ezechiël 40-48 is dan ook vooral in die kring populair.
Moeten we het visioen op deze manieren duiden? Opvallend is dat de tempelbeschrijving van Ezechiël 40-48 te weinig concrete informatie biedt voor een bouwplan. Hoogtematen ontbreken en bouwmaterialen worden nauwelijks benoemd. De ‘zeer hoge berg’ waarop de tempel ligt (40:2) lijkt ook symbolisch bedoeld te zijn. Zo hoog is de Sion immers niet.
Opvallend is dat Joden zeer terughoudend waren om het visioen als een bouwopdracht te lezen. Sommige elementen van de beschreven tempel keerden in de tempel van Herodes terug, maar andere niet. Pas in de elfde eeuw n. Chr. kwam er meer aandacht voor het concrete bouwwerk. Rasji hield zich uitvoerig met de beschrijving van deze tempel bezig. Toespelingen op Ezechiël 40-48 in de Talmoed zijn zeer schaars, evenals Joodse commentaren op Ezechiël 40-48.
In de vroeg-Joodse literatuur las men het visioen niet alleen als een gezaghebbende beschrijving van de toekomst. Men bouwde er ook op voort. Drie voorbeelden uit Qumran laten dat zien. De Tempelrol en de Beschrijving van het nieuwe Jeruzalem geven een eigen vormgeving van de stad en de tempel, terwijl de Sabbatsliederen deze tekst gebruiken als lofprijzing op Gods koningschap. Wat de tekst opriep aan verwachtingen en perspectieven, was soms blijkbaar belangrijker dan de concrete verwoording.
Mensen lazen en herlazen het visioen vooral met het oog op hun eigen context. In zekere zin kunnen we het intensieve gebruik dat Openbaring 21-22 van Ezechiël 40-48 (en eerdere teksten) maakt als zo’n relecture bestempelen. Vanuit de nieuwe werkelijkheid van Christus’ kruis, opstanding en komende overwinning worden de beelden van Ezechiël opnieuw gebruikt om de nieuwe toekomst mee te schilderen.
Het visioen Ezechiël 40-48 is allereerst bedoeld voor ballingen uit de zesde eeuw v. Chr. Zij hoorden de boodschap van bevrijding, vernieuwing en verlossing. Wij lezen dit visioen met Israël mee. We doen dat vanuit Christus’ beslissende offer en overwinning en de wereldwijde betekenis daarvan. Het visioen bevat aansporing én belofte en is bestemd voor Jood en heiden. Het biedt een grandioos perspectief op de werkelijkheid van nu en van de toekomst. Geen wonder, want als de Heilige in ons midden is én komt, wordt immers alles nieuw – nu en straks.
Dr. A.J. van den Herik is predikant van de hervormde gemeente Rondom de Augustijnenkerk in Dordrecht en deeltijds gastdocent Oude Testament aan de ETF in Leuven. Mailadres:
- Raadplegingen: 47