38e jaargang nr. 4 (juli 2024)
thema: Onopgeefbaar verbonden?! De relatie tussen kerk en Israël
Jacco Overeem
Hoe zullen wij bidden?
Over wat wel en niet te bidden in de eredienst als het gaat om het Israëlisch-Palestijnse conflict
Ineens viel er tijdens de solidariteitsbijeenkomst een ijzige stilte. De voorganger die de avond afsloot gaf in zijn gebed zowel woorden aan het meeleven met de Israëli’s, bij wie de omvang en de aard van de terreur van 7 oktober nog zo pijnlijk schrijnt, als aan het lot van onschuldige Palestijnen die gebukt gaan onder de verwoesting en het geweld van de Israëlische pogingen om Hamas te raken. Het leek in deze context bijna ongepast om voor beide zijden van het conflict te bidden.
Deze aangrijpende ervaring laat iets zien van de mate waarin de standpunten en posities inmiddels zijn geradicaliseerd en gepolariseerd. Hoewel de oorlog tussen Israël en Hamas duizenden kilometers bij ons vandaan plaatsvindt, is die duidelijk voelbaar in de Nederlandse samenleving. En de gevoeligheid ervan gaat ook veel kerken en gemeenten niet voorbij.
Gebed als impuls
De situatie in het Midden-Oosten wordt door veel mensen opgevat als een dwingend appel om een kant te kiezen: je onder een vlag te scharen, een open brief te ondertekenen, te demonstreren op een campus of een plein. Vanuit een oprechte compassie met Israël enerzijds of met Palestijnen anderzijds worden ook in christelijk Nederland met grote klem meningen naar voren gebracht en die botsen nogal eens behoorlijk met elkaar. Het is een onderwerp dat soms ook binnen kerkelijke gemeenten leidt tot sterke emoties. Zodanig, dat je soms zelfs van voorgangers hoort dat ze verlegenheid ervaren om het op zondag in de voorbede te noemen.
Bij mij roept dat wel de vraag op of het nog mogelijk is om grondig met elkaar van mening te verschillen, daar misschien op het scherpst van de snede over te discussiëren en tegelijk respect voor elkaar op te brengen. Is het mogelijk om onenigheid te accepteren en tegelijk in contact met elkaar te zijn en te blijven? En vooral: is het mogelijk om even vurig voor de situatie in het Midden-Oosten te bidden als er met elkaar over te debatteren?
Want juist in de christelijke gemeente zou je toch verwachten dat de invalshoek van het gebed op een verrassende manier kan helpen om de polarisatie voorbij te komen en de verbondenheid gestalte te geven. Ik heb het tijdens een aantal gemeenteavonden al wel ontdekt, dat het inderdaad kan helpen om samen bezig te zijn met het schrijven en bespreken van concrete gebeden. Welke gedachten zou u of jij persoonlijk willen verwoorden in een gebed voor ‘Israël en de Palestijnen’? Wat zou volgens u of jou in zo’n gebed vermeden moeten worden? Het zijn gespreksvragen die zomaar een impuls kunnen geven voor onze persoonlijke gebeden, maar ook voor de voorbede tijdens de eredienst.
Voorgaan is dienen
Wanneer je als voorganger voorgaat in gebed, richt je je daarin natuurlijk op God en niet op de mensen. Maar ondertussen moet je niet vergeten om anderen in dat gebed mee te nemen. Je wilt er immers alles aan doen om te voorkomen dat je (een deel van) de gemeenteleden die meebidden kwijtraakt en dat ze hooguit nog meeluisteren. Je bidt immers samen. Je bent als je voorgaat in gebed dienstbaar aan het gezamenlijk gebed en de gemeente bidt mee, zucht mee, stemt in, draagt het gebed mee tot Gods troon.
Wat dat betreft is het behulpzaam als je samen bidt met bijvoorbeeld christenen met een evangelische achtergrond, die de gewoonte kennen om hoorbaar in te stemmen als ze met je meebidden. Er klinkt gemompel, gehum en af en toe een amen. Op dat moment krijg je niet de kans om te vergeten dat er mensen zijn die meebidden. Het helpt in ieder geval om ervoor te waken dat je met je eigen gedachten en gevoelens al te zeer op de voorgrond treedt.
Het geldt natuurlijk voor tal van thema’s, maar zeker als we bidden voor de strijd in het Midden-Oosten is het belangrijk om te erkennen dat niemand vanuit een objectief standpunt kijkt. Iedereen kijkt en denkt vanuit een bepaalde context en visie. Je wilt natuurlijk voorkomen dat een al te uitgesproken persoonlijke mening en overtuiging de voorbede in de gemeente gaan stempelen. Om een bepaalde eenzijdigheid te voorkomen, past ons zelftucht en terughoudendheid.
Meebidden
Voor mij was het leerzaam en verrijkend dat er in een van de gemeentes waar ik als predikant aan verbonden was gemeenteleden waren met een Palestijnse schoonzoon en daarmee ook Palestijnse kleinkinderen. Bij de voorbereiding van de voorbeden probeerde ik dan ook altijd eerlijk in hun schoenen te gaan staan. Kunnen zij deze formulering van de gebeden van harte meebidden? Houd ik voldoende rekening met het feit dat hun verhaal, angsten en verlangens, verdriet en hoop niet automatisch dezelfde zijn als die van mij?
En anderzijds was het pijnlijk om onlangs de ervaring te horen van een Messiasbelijdende Jood die tijdelijk in Nederland was en op zondagmorgen een willekeurige protestantse gemeente had bezocht. Hij gaf aan hoe hij het als een koude douche had ervaren dat de predikant in de verwoording van zijn gebed datgene wat Hamas op 7 oktober had gedaan omschreef als daad van verzet en Israëls antwoord erop als een van louter agressie.
Zorgvuldige formulering
Juist in onze gebeden mag verwacht worden dat we proberen taal te gebruiken die verbindt in plaats van afstand creëert. Dat vraagt dus ook om zorgvuldige voorbereiding van onze formuleringen. Daar waar met het oog op de eredienst de preek wordt voorbereid, moeten ook de gebeden worden voorbereid. Want hoe geestelijk het voorgaan in de gebeden ook is, het is een ambtelijk werk en dus ook een ambachtelijk werk. We mogen het er gewoon niet op laten aankomen, dat de Geest het ons wel zal ingeven. Zo werkt dat niet bij de verkondiging, maar evenmin bij de gebeden.
Het voorkomt bijvoorbeeld dat we in onze formulering zo algemeen worden, dat we inhoudelijk weinig of niets zeggen. Denk daarbij aan zinnen als ‘We bidden U voor Israël’ en ‘We dragen het Joodse volk aan U op’. Vanuit de Schrift krijgen we meer aangereikt dan algemeenheden. Daarbij komt dat het ook niet altijd duidelijk is of we Israël als volk bedoelen of als staat, of allebei tegelijk.
En als we daarbij in een adem de Palestijnen noemen, maken we – wellicht onbedoeld – van Israël een politieke kwestie, terwijl de specifieke plaats die Israël in de Schrift heeft te midden van de andere volken van de aarde het gebed voor Israël toch allereerst van geestelijke aard laat zijn. Natuurlijk kunnen en willen we er in de kerk ook niet omheen dat er sinds 1948 ook een staat Israël bestaat en de situatie in het Midden-Oosten vraagt natuurlijk om aandacht in de voorbede, maar in de christelijke gemeente gaat het in ons denken en spreken over Israël niet alleen en zeker ook niet in de eerste plaats daarom. Aan de naam Israël zit immers veel meer vast. Het gaat om een volk, verspreid over de hele wereld, met een heel lange en heel bijzondere geschiedenis.
Ruimhartig in de voorbede
Zodra we in ons gebed specifiek bidden voor de situatie in het Midden-Oosten, is het belangrijk om te beseffen dat het politieke conflict daar, zoals veel conflicten in deze wereld, tragisch en complex is. In ieder geval mag in onze voorbeden worden verwacht dat we niet met twee maten meten, maar voor beide partijen het goede zoeken. Er mag worden verwacht dat we woorden geven aan het feit dat we ons als christenen op een bijzondere en unieke manier verbonden weten met het Joodse volk en tegelijk de opdracht kennen om ons uit te strekken naar het koninkrijk van vrede en recht. Onze bewogenheid met zowel het Joodse als Palestijnse lijden mag daarbij even duidelijk als daadwerkelijk zijn. In ieder geval hebben we ervoor te waken dat we het gebed gaan gebruiken om te preken. En God hoeven we natuurlijk al helemaal niet voor te schrijven hoe het naar onze overtuiging precies zit en zal moeten gaan. De kracht van de voorbede is juist dat we samen als gemeente de dingen in Gods hand mogen leggen en ze daar ook laten.
Voor mij helpt de Bijbelse aansporing om in de voorbede ruimhartig te zijn: ‘Ik roep er dan vóór alles toe op dat smekingen, gebeden, voorbeden en dankzeggingen gedaan worden voor alle mensen’ (1 Tim. 2:1). Sowieso lijkt het me goed dat de taal van het gezamenlijke gebed zo veel mogelijk aanleunt tegen de taal van de Bijbel. Met name de psalmen kunnen daarin een grote plaats hebben. Vanuit die taal kan dan gezocht worden naar eigen verwoordingen.
Psalm 122
Concreet denk ik dan aan de oproep tot gebed om de vrede voor Jeruzalem, zoals we die vinden in Psalm 122. Het psalmwoord maakt duidelijk dat ook (juist?) in Jeruzalem de vrede niet vanzelfsprekend en onbedreigd is. Integendeel, die is nu nog aangevochten, bestreden, soms in alle heftigheid aangevallen.
De woorden sja’aloe sjelom Jeroesjalajiem zijn indringend, met de herhaling van de klanken sj en l, die ook in nog een paar van de volgende woorden doorklinken: jisjlajoe, sjalom, sjalwah. Sjalom is het bekende woord voor ‘vrede’. Maar in de volle en diepe zin van het woord gaat het om meer dan politieke vrede. Het raakt alle verhoudingen, zowel naar God als naar elkaar. Het is een vrede die volgens het vervolg van de psalm samengaat met rust. Bij het werkwoord sjalah en het daarvan afgeleide sjalwah (vers 7) gaat het immers om ‘rust hebben’ en ‘onbezorgd, gelukkig leven’. Niet alleen voor Jeruzalem, maar ook voor allen die van harte met haar verbonden zijn, geldt deze wens en bede. Wie liefdevol bidt om de vrede voor Jeruzalem, zal ook zelf gezegend worden.
C.J. Overeem MA is predikant en medewerker Kerk en Israël bij de dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk in Nederland.
Mailadres:
- Raadplegingen: 133