Skip to main content

1e jaargang nr.  2 (1986)

Hoop, midden in de crisis der zekerheden van de 20e eeuw
N.M. Tramper

In de geschiedenis hebben zich herhaaldelijk perioden voorgedaan waarin de crisissfeer en de angst voor een apokalyptisch einde een hoogtepunt bereikten.
Bijvoorbeeld rond het begin van de 5e eeuw, toen het Romeinse rijk van binnen was uitgehold en van buiten werd aangetast door de gothen en vandalen. In 410 hadden de westgoten Rome ingenomen en in 429 waren de vandalen Noord-Afrika binnen gevallen.
De kerk was verwikkeld in een verbitterde strijd over de leer aangaande Jezus.
Temidden van dat wereldomvattende tumult schreef Augustinus zijn ‘De Civitate Dei’, bedoeld als troostboek in de ondergang van de rijken. Het gaat over Gods heerschappij die de kerk naar de eeuwige heerlijkheid leidt, midden in de troosteloze herhaling van het opgaan, blinken en verzinken der naties.

Rond de overgang van de 15e naar de 16e eeuw heerste in Europa eveneens een ondergangsstemming. De Turken waren opgerukt tot Wenen en dreigden de volken onder de voet te lopen.
Misoogsten zorgden voor honger en de pest roeide soms hele dorpen en steden tegelijk uit.
W. Aalders[1] haalt de Franse schrijver Delumeau aan die over de angst van die tijd heeft geschreven: La peur en occident, de angst van het westen.
In die voedingsbodem van de crisisstemming schoot de troostvolle boodschap van de reformatie krachtig wortel.
Nu in de laatste decennia van de 20e eeuw heeft opnieuw de angst voor de ondergang zich meester gemaakt van ons continent.
Na twee wereldoorlogen in deze eeuw lijkt het gevaar voor een derde niet bezworen: de techniek, de moloch waaraan we jaren geofferd hebben, smoort ons in zijn eigen tentakels en het gebinte van het corpus christianum is van binnenuit vermolmd tot een fragiel staketsel.

Het meest angstaanjagende is dat de wereld onstuitbaar voorttolt en we staan er machteloos bij. De meeste mensen ervaren de voortgang van de tijd als een demonisch proces, dat zijn eigen, autonome, overweldigende gang gaat.
De geschiedenis sleurt ons in zijn grillige stroom mee, doelloos, oneindig, zinloos.
Nergens is de beleving van die deprimerende doelloosheid van de voortgang van de tijd aangrijpender verwoord dan in het gedicht van Ellen Warmond:

Changement de décor

Zodra de dag als een dreigbrief
in mijn kamer wordt geschoven
worden de rode zegels van de droom
door snelle messen zonlicht losgebroken

huizen slaan traag hun bittere ogen op
en sterren vallen doodsbleek uit hun banen
terwijl de zwijgende schildwachten
nachtdroom en dagdroom haastig
elkaar hun plaatsen afstaan
legt het vuurpeloton van de twaalf
nieuwe uren bedaard op mij aan.

Hier lijkt een uiterst depressief mens aan het woord te zijn, die de nieuwe dag ervaart als een vuurpeloton van twaalf uren. Maar de betekenis van dit gedicht ligt m.i. meer in de typerende reactie van iemand die de doem van het huidige tijdsgewricht tot op de bodem heeft gepeild.
Was er in het begin van de 70-er jaren nog idealistisch verzet en protest, nu heeft dat plaatsgemaakt voor desillusie en angst. En het komt meestal niet zo geprofileerd naar voren als in het gedicht van Ellen Warmond, maar vaak is het verscholen in de consumptieve gelatenheid. Wil je er nog wat van maken, dan moet je niet al te veel nadenken en het jezelf niet moeilijker maken dan het al is. In meer intellektuele kringen zijn de desillusie en de wanhoop verscholen in het experiment. Verschillende hedendaagse schrijvers vertellen ons uitvoerig over hun experimenten op het terrein van de sexualiteit en van de oosterse mystiek.
Het zijn bewuste of onbewuste vluchtpogingen uit de doem van de tijd.
Ook voor christenen kan het schijnbaar autonome geschiedenis proces een groot probleem zijn. We begrijpen soms niet hoe de geschiedenis zich ontvouwt in een demonische tyrannie, waarin Gods besturende hand geweken schijnt. Waarin we zelfs niet toevalligheden aaneengeregen zien, maar het werk van een verborgen heerser, van de overste van deze wereld die het kwaad samenbalt tot een verschrikkelijke concentratie.
Soms komt het op me af als ik over de snelweg rijd.
Twee of drie rijen breed jagen de auto’s voort. Waarheen allemaal? Hoe lang nog? Gevoelens van onwerkelijkheid en zinloosheid overvallen me. De verkeersstroom is voor mij een symbool van de tijd: een oneindige en onstuitbare vloed naar het niets.

Iemand die met het probleem van de geschiedenis geweldig heeft geworsteld en die het als een persoonlijke geloofsstrijd heeft verwoord, is de oud-testamentische profeet Habakuk.
Het getuigenis van de profeet Habakuk heeft nog niets aan actualiteit ingeboet: er vallen veel lessen uit te leren.
De bekende Engelse predikant Martyn Lloyd Jones, die in 1981 is overleden, heeft er een prachtig boekje over geschreven, getiteld: ‘From fear tot faith’.[2]
Het is in het nederlands vertaald onder de titel ‘Vrees niet, geloof alleen’.
Een aantal lessen van Habakuk ontlenen we aan de heldere analyse van Lloyd Jones.

I. Gods wegen zijn vaak mysterieus. In de eerste plaats schijnt Hij niet in te grijpen. Israël was in de tijd van Habakuk in een deplorabele situatie terecht gekomen. Het geloof in Jahwe was naar de rand van de samenleving verbannen; het onrecht en de uitbuiting tierde welig; de cultuur ging te gronde aan innerlijk bederf, niet in het minst door de uitspattingen die de heidense vruchtbaarheidscultus met zich meebracht. Het grootste probleem voor de profeet was Gods schijnbare afwezigheid. Waarom grijpt Hij niet in? Waarom laat Hij het land en het volk in goddeloosheid ten onder gaan?
De profeet heft een aanhoudende klacht aan over de voortgang van het kwaad in de wereld (1:2) ‘Hoe lang schreeuw ik en Gij hoort niet?’.
In de tweede plaats, àls er dan eindelijk antwoord van God komt op zijn klacht, begrijpt de profeet er nog minder van. God zegt dat Hij de Chaldeeën zal sturen om het land te overspoelen, ‘een bitter en snel volk’, de personificatie van het kwaad dat niets en niemand ontziet.
Als God dan eindelijk ingrijpt, wordt de verwoesting nog groter. En met die verbijstering vlucht Habakuk opnieuw tot God, de God die alle dingen in zijn hand houdt, hoe huiveringwekkend het werk van zijn handen ook is. Lloyd Jones trekt de lijnen door naar de afbraak van de cultuur in het westen en de secularisatie.
Hij zegt dan dat we met al onze vragen en ons besef van machteloosheid aan drie dingen mogen en moeten vasthouden op grond van de profetie van Habakuk:

  1. de geschiedenis is onder Gods contrôle. Als er niets gebeurt met mussen op het dak en de haren van ons hoofd zonder dat God erbij is, dan is dat niet minder voor het woeden en woelen van de naties (Hab. 1:6; 2:2v.).
  2. de geschiedenis volgt een goddelijk plan (2:3, 13, 14).
    Centraal in dit plan staat de zending van de Zoon naar de aarde. Het kruis heeft midden in het tumult van de volken gestaan. Het was geen samenloop van omstandigheden, maar de volvoering van Gods raad in de volheid van de tijd.
    God heeft de wereld naar Golgotha gestuwd en vanaf Golgotha stuwt Hij haar door zijn raad naar het einde, naar het herstel van alle dingen.
  3. de geschiedenis is nauw verbonden met de komst van Gods Koninkrijk en moet daarom ook geïnterpreteerd worden in het licht van Gods Koninkrijk. (2:14; 18-20).

II.  We moeten leren om de betekenis van allerlei gebeurtenissen om ons heen te zien in het licht van Gods aanwijzingen.
Gewoonlijk beoordelen we de geschiedenis aan de hand van politieke of militaire strategieën; we meten de kansen af: we proberen te verklaren, achtergronden te peilen. Maar als we op onze theorieën blijven koersen, zullen we nooit verder komen dan het uiten van ongegronde vermoedens.
We vinden geen vaste bodem in het onberekenbare moeras van de geschiedenis. Onze theorieën laten ons in de steek, maar daarom moeten we niet in emoties uitbarsten en ach en wee roepen over de voortgang van de tijd en ons proberen op te sluiten achter veilige kloostermuren.
Net als Habakuk ontkomen we er niet aan om de gebeuretnissen op ons in te laten werken, te verwerken.
We vluchten er niet voor in paniek, en we kunnen ook niet doen alsof er niets aan de hand is, want het is realiteit wat zich dag aan dag aan ons voordoet. Daarom denken we er in de eerste plaats over na. Maar om het in de tweede plaats goed te kunnen verwerken zoeken we rotsbodem in het moeras.
Lloyd Jones wijst ons dan op een aantal absolute, dragende principes.
We dienen er bijvoorbeeld eerst bij stil te staan wie God is, hoe zijn karakter is om enigszins te kunnen begrijpen waarom Hij soms niet schijnt in te grijpen en waarom Hij zelfs het kwaad (de Chaldeeën) gebruikt àls hij ingrijpt.
Zo is God eeuwig: Hij omvat de geschiedenis.
Hij is het begin en het einde; de eerste en de laatste.
De tijd is uit Hem en door Hem en tot Hem.
God is ook onafhankelijk (‘self existent’). Hij staat buiten de geschiedenis.
Veel theologen hebben God willen zien als partner in de geschiedenis, de God die zelf ook meelijdt in dat hele proces met zoveel pijnlijke zelfs catastrofale momenten. Daartegenover moeten we vasthouden met de oude dogmatici dat God in en door zichzelf bestaat….

Verder dienen ons als gidsstenen in het moeras:
Het besef dat God heilig is.
Wij kunnen en mogen Hem nooit ter verantwoording roepen.
Wie zijn wij? Onmiddellijk worden we teruggeworpen op het kwade in ons leven en God is te rein van ogen dan dat Hij het kwade zou zien (1:13).
Ook het besef dat Hij almachtig is moet ons een andere visie op de voortgang van de naties en culturen geven.
Door heel het boek Habakuk spreekt het ontzag en de eerbied. ‘Zwijg voor zijn Aangezicht gij ganse aarde’ (2:20).

Dat ziet alleen het oog van het geloof: God is heilig en almachtig en deze God is onze God: wij buigen voor zijn majesteit, voor zijn Koninklijke en zo vaak onbegrijpelijke gang door de geschiedenis.
Maar nu is zijn regering niet grillig, toch niet.
Want de laatste, de meest onwankelbare, rots waar we in het moeras van de tijd op rusten is de trouw aan zijn verbond.

Zo heeft Israël haar geschiedenis verstaan: als de uitdrukking van de trouw van God aan het verbond dat Hij met hen had gesloten. Dat heeft Israël steeds weer leren zien en aanvaarden op de puinhopen van haar bestaan.
Dat heeft haar weer opgericht als Gods verwoestende hand over haar was gekomen in de diepe afval.
Hoogtepunt van Gods trouw is de komst van de Messias, de Verlosser geweest. God heeft zijn Zoon in de handen van zondige mensen gegeven. Hij heeft toegelaten dat de wereld het kwaad op Hem botvierde. Het was zijn plan, zijn trouw.
Het liep niet uit de hand op Golgotha.
In die culminatie van het kwaad, heeft Hij zijn eigen Zoon onder het oordeel gebracht.
Menselijk gezien begrijpen we er niets van, maar hier heeft God het geheim van de verzoening en van de verlossing gegeven en vanaf Golgotha stuwt Hij de wereld door de puinhopen heen naar de grote eindafrekening.
Zo zinken we niet in een poel van moedeloosheid en zinloosheid als we weten wie God is. Want wat God doet, is nauw verbonden met wie Hij is.
We kunnen nooit begrijpen wat God doet, als we niet met de ogen van het geloof zien wie Hij is. En hier is Habakuks woord op zijn plaats: de rechtvaardige zal door het gelóóf leven (2:4).

III. Nu wil dat allerminst zeggen dat Habakuk een halve stoicijn is en onaangedaan zijn weg gaat.
Hij heeft niet met zijn armen over elkaar kunnen rusten in een theolgie. De vragen van de tijd hebben hem diep geraakt.
En al zijn er voetstappen in het moeras te vinden, op de meeste, kwellende vragen is geen onmiddellijk antwoord voorhanden.
Van Habakuk leren we dan wat hóóp is: het probleem bij God brengen en wachten op zijn antwoord (2:1-3).
Als je dan het onoverzienbare probleem bij God hebt neergelegd, als je weet dat het bij Hem is, dan moet je het daar laten.
Je kunt het immers zelf niet oplossen! Maar tegelijk mag je op wacht gaan staan om te zien wat God zegt en wat God doet.
Wie God verwachten, komen niet bedrogen uit.
Verwachten is iets anders dan afwachten. Hoop betekent:
God zal zeker antwoord geven, al weet ik niet wanneer.
Maar er is nog meer: hoop werpt een nieuw licht op het ondoorgrondelijke van de geschiedenis. Het licht van Gods Koninkrijk. De historische gebeurtenissen vormen geen keten van toevalligheden. God bindt ze aan elkaar om zijn Rijk te vestigen.
De oordelen die over de naties gaan zijn geen duister fatum maar de weeën die Gods heerschappij voortbrengen.
Habakuk stond perplex over Gods verwoestende hand; hij begreep het niet en wij begrijpen het ook niet. Wie zal zeggen dat hij het weet? Toch is wat er gebeurt niet zo nieuw en onberekenbaar dat we in angst en ontzetting wegkruipen.
In de perplexiteit van het bestaan zijn er twee wegen, aldus Lloyd Jones: die van het redeneren en die van het geloof.
Die van de wereldse wijsheid óf van het Woord van God.
De vraag is hoe we de politieke en economische constellaties interpreteren. Hoe we het nieuws verwerken.
We kunnen er onnoemelijk veel beschouwingen aan wijden; we kunnen analyseren, oplossingen aandragen en er nog iets in proberen te verbeteren. Die oplossing voert ons uiteindelijk naar ontzetting.
Zoals mensen die God niet hebben willen erkennen op het laatst zullen roepen: ‘bergen, valt op ons en heuvelen bedekt ons’.

De andere weg is de weg van het geloof, dat alles ziet in het licht van Gods handelen.
Als geloof de basis is, vertrouwen we ons aan geen enkele politieke leer en aan geen enkel machtsblok toe.
We laten ons niet meevoeren in het kamp van de anti-communisten; ook niet in het kamp van de anti-kapitalisten, want dan wint de redenering het van het geloof.
De zekerheid van de christelijke hoop is: de vernietiging van het kwaad en de overwinning van God.
Dat is het perspectief van de geschiedenis. Niet een wensvolle gedachte of een projectie die ons onttrekt aan het hier en nu, maar de boodschap van de Schrift brengt ons op de tweesprong: de menselijke beschouwing of het Wood van de levende God.

IV.Het boek Habakuk mondt uit in het gebed (hoofdstuk 3).
Midden in de onzekerheid van het leven is dat voor Habakuk een uitnemende weg naar troost en vastheid.
Er zou veel over dit gebed te zeggen zijn. Drie elementen vallen in ieder geval op; het zijn mogelijk de kenmerken van elk gebed, zeker een gebed in crisistijd.

  1. de vernedering voor God.
    Door heel het gebed spreekt het besef: wij hebben gezondigd. Niet de anderen, niet de vijanden, niet de mensen die om God noch gebod geven. Daar zal God zelf wel afrekening mee houden. Wij zijn schuldig! ‘Als ik uw rede gehoord heb, heb ik gevreesd’. We moeten ons vandaag ook buigen voor God in vrees voor Hem. Er is niets waarop we ons als christenen beroemen kunnen, persoonlijk en als kerk. Integendeel, we hebben God niet met een volkomen hart liefgehad en naar onze naaste niet omgezien. Ons past alleen zelfvernedering voor Hem.
  1. de aanbidding.
    Habakuks gebed is een doorlopende aanbidding van Gods macht (vs. 3). Hij spreekt over Gods glorie in de natuur, maar ook over Zijn machtige hand die het onrecht wreekt en de geweldenaars verwoest. De bergen en de rivieren zijn er ontzet van. Deze aanbidding neemt de vrees weg en vervult ons leven met diepe dankbaarheid. Want God is geen grillig despoot, maar Hij trekt uit tot verlossing van zijn volk (3:13).
  1. het verzoek.
    Habakuks verlangen komt nu ook in het licht van de aanbidding te staan. Hij verlangt niet een onmiddellijk antwoord op al die vragen waar hij mee zit. Het gaat erom dat Gods werk doorgaat midden in het gewoel van de tijd. ‘Uw werk, behoud dat in het leven’.
    Habakuk bidt zelfs niet meer dat God zal ophouden met zijn toorn, maar hij zegt: in de toorn, gedenk uw ontferming. Dat is de kern van de zaak dat we niet zozeer bidden om voorspoed en gemak, maar dat de Here bij ons is midden in de turbulentie van de geschiedenis, waarin Hij zijn eigen onbegrijpelijke gang gaat. 

V. De vraag ligt nu voor de hand hoe we in de crisistijd vreugde kunnen behouden.
Het boek Habakuk besluit met een groot ‘nochtans’.
Al is het dan zo dat de vijgeboom niet bloeien zal, dat er geen enkele vrucht meer is, dat alles is prijsgegeven aan de verwoesting… nochtans zal ik in de Heere van vreugde opspringen.
Hier ligt het beste medicijn. Lloyd Jones wijst in dat verband op de vele voorbeelden van Gods kinderen die het erg moeilijk hebben gehad. Ze overwonnen de crisis door een nieuwe vreugde in God. De vreugde is de eeuwen door uitgesproken en uitgezongen in de donkerste tijden.
Zelfs in de helse oven van de concentratiekampen hebben mensen kracht ondervonden van de vreugde in God.
Dit valt op: de omstandigheden veranderen niet, de redenen tot zorg nemen in onze samenleving toe… En het krachtige medicijn om niet in de angst van de tijd meegesleurd te worden is de gave van de blijdschap.
Het gaat niet om zelfbeheersing; het gaat er niet om dat we onszelf toespreken om het hoofd koel te houden, maar het gaat om een diepe en fundamentele vreugde, die niets en niemand ons kan ontnemen. Dat is ook het doel van het evangelie: dat onze blijdschap wordt vervuld in God.

Er is nog iets: er is ook een andere kant van de geschiedenis die we nog niet hebben gezien. Namelijk de bemoediging.
Als we terugzien, niet alleen in de wereldhistorie, maar ook in ons eigen leven, zien we daar Gods goede hand over ons.
We gedenken met het volk Israël de grote daden van God en we beseffen dat God vandaag Dezelfde is als gisteren.
We worden niet gered door ideeën, maar door feiten.
Dat is de basis van onze hoop. Gods macht die in de tijd is gebleken toen Jezus opstond uit de dood.
Daar kun je filosofieën en theologieën op loslaten en je kunt wetenschappelijk aantonen dat dat onmogelijk is.
Maar filosofie en theologie hebben niet het laatste woord.
Gods werk in Christus bepaalt uiteindelijk de loop van het universum. Ik wil aan deze vrije verwoording ‘From fear to faith’ tenslotte toevoegen dat ons thema op een aangrijpende manier verwoord is in Openbaring 5.
Johannes mag een blik slaan in de hemel en hij ziet daar Iemand op een troon met een verzegelde boekrol, de boekrol van de voortgang van de tijd. Niemand kan die boekrol openmaken.
Dat betekent dat de geschiedenis een verborgen, cyclisch proces is van opgaan, blinken en verzinken, zonder einde, zonder doel, zonder zin. Een wanhopige kringloop.
En als Johannes daar groot verdriet over heeft, zegt een van de ouderlingen hem aan: ja, toch, de Leeuw uit de stam van Juda heeft overwonnen en is waardig om de boekrol te nemen en de zegels ervan te verbreken.
En dan ziet Johannes een Lam, er staat bij ‘staande als geslacht’. Natuurlijk wordt hier Christus mee bedoeld.
Dat Lam neemt de boekrol en verbreekt de zeven zegels. We vinden dat in de volgende hoofdstukken van het boek Openbaring.
Het verbreken van de zegels gaat met grote rampen gepaard.
Er is enorme verbijstering op aarde en in de hemel.
Maar het loopt uit op een nieuwe hemel en een nieuwe aarde! (Openbaring 21 en 22).
Dat is de grote toekomst waarheen Christus de geschiedenis stuwt.

Waar ligt dan de basis van onze vreugde en van onze hoop: in het werk van Christus.
Hij die geleden heeft, gestorven is en opgestaan, Hij leidt de geschiedenis naar een nieuwe hemel en een nieuwe aarde.
Het licht van de verzoening schijnt over de wereld en over ons leven.
Midden in de chaos en de crisis is dit de vastheid van de hoop, verankerd in het werk van Christus. Heel de geschiedenis draait om het kruis en het open graf.

Tenslotte, Gods Vaderhanden zijn nooit te begrijpen, als we Gods Vaderhart niet leren kennen.
Gods werk lijkt chaotisch en zelfs verwoestend, zo volkomen onbegrijpelijk. We weten niet waarom Hij het doet, zoals Hij het doet. Maar als we Jezus hebben leren zien in zijn liefde en zijn overgave voor een verloren wereld, hebben we tegelijk iets van Gods Vaderhart leren kennen.
Op de weg naar het Vaderhart van God, is onze hoop gefundeerd midden in de crisis der zekerheden.

[1] ‘Luther en de angst van het Westen. W. Aalders
[2] M-Loyd Jones, ‘From fear to faith’

 

  • Raadplegingen: 26