2011 • Jubileum (1)
Over geloof als zeker weten
drs. A.J. Zoutendijk
Vijfentwintig jaar terug schreef prof. Cornelis Graafland in het eerste nummer van Kontekstueel een artikel dat de trend zette: Op zoek naar een gereformeerde hermeneutiek. Hij betoogt dat we de context serieuzer moeten nemen (de gereformeerde traditie is hem te statisch geworden). We moeten uit de dogmatische omklemming komen, opnieuw de Bijbel gaan lezen en tegelijk vensters open doen naar eigentijdse ervaringen en wereldervaring – dan zul je eens zien wat een mooie gereformeerd traditie wij hebben. Graafland keerde zich tegen de gearriveerdheid die hij om zich heen waarnam. Daartegenover stelde hij het ‘zoeken’. Wat me opviel is dat hij uitgaat van positieve gelovige jongeren die de taal van de preek niet meer oppikken.
Precies vijfentwintig jaar eerder promoveerde Graafland op het onderwerp De zekerheid van het geloof. Nu vijftig jaar geleden. Hij onderzoekt daarin Calvijns visie op wat geloof is en hoe dat ervaren wordt. Hij ontdekt, dat de levendige en ervaren zekerheid helemaal bij het geloof hoort en ziet in de latere ontwikkeling dat we daarop hebben ingeleverd, dus moeten we terug naar Calvijn. In beide publicaties werd Graafland existentieel betrokken bij zijn onderwerp. Hij was bezorgd en zag de verkokering van wat hij zeer waardevol vond en waarin hij zelf leefde. Hij was een aanjager.
Nu wij. Weer vijfentwintig jaar. Opnieuw gaat het over het geloof en de zekerheid ervan. Gaat de pendel weer terug? Ja, in zekere zin. De overkoepelende vraag luidt: Welk geloof houdt het? Dat klinkt bezorgd (haast te) en daarmee zetten we een lijn voort. Er is minder dan ooit reden om gearriveerd te doen over ‘onze’ gereformeerde traditie en tegelijk is er alle reden om het gereformeerde gedachtengoed in te zetten. Dat is onze gedeelde intuïtie.
Geloof als een zeker weten. 50 jaar geleden ging het over heilszekerheid en hoe je daaraan kwam. En welke ervaring je daarbij kon (of moest) opdoen. Voor ouderen hier zijn de wegwijzers van Kohlbrugge, Woelderink bepalend geweest. Die vertolkten wat zo kenmerkend is voor de reformatie: dat we ons heil buiten onszelf zoeken door te vertrouwen op Gods beloften. Een ervaring die iets had van ‘in de ruimte gezet worden’. (En die ook energie gaf in bredere zin: we wilden dit gereformeerde besef indragen als een vitaliserende kracht in de kerk en de cultuur).
Vandaag is de heilszekerheid niet zo’n thema. Ik denk daarbij (net als Graafland) aan meelevende en gelovige jongvolwassenen die ik om me heen zie. Zij zijn mijn referentiekader als ik probeer na te gaan wat er in onze kring leeft aan verlangen en geloofservaring (ik houd geen bredere beschouwingen over moderne ervaringscultuur).
Wat neem ik waar? Een verlangen naar zekerheid in je geloof. Maar niet in termen van: ben ik een kind van God? Meer: deugt mijn geloof? Men zoekt die zekerheid in de ervaring van het doen, de gehoorzaamheid, navolging (daarover straks Paul Visser). Dat is een belangrijke lijn in de gereformeerde traditie. Catechismus: dat ieder bij zichzelf van zijn geloof verzekerd zal zijn uit de vruchten. De nadruk op concreet christen zijn (discipelschap) heeft meer oorzaken. Ik denk met name aan de behoefte om het christelijk geloof (in de gestalte van ‘jouw’ geloof) te presenteren, te tonen. (Dat staat trouwens ook in de Catechismus: dat ieder verzekerd zal zij van zijn geloof en dat mijn naaste gewonnen wordt door mijn godvruchtige levenswandel). Dat tonen van je geloof in de navolging is acuter geworden. Niet hoe ik als goddeloze met God verzoend word staat voorop (dat is meer een achtergrond) maar dat godlozen getrokken worden en dat je daarin iets zou mogen betekenen. Die godlozen zitten dichtbij: het zijn vrienden van je of je kinderen. Ze komen niet of niet meer onder het Woord maar ze zien jou. Dan krijgt de vraag naar de zekerheid van het geloof een andere invalshoek – maar het is wel dezelfde vraag. En dan hoor ik de zorg: welk geloof houdt het? Kan het niet leeglopen, als een lekke fietsband? Je blijft erop rijden maar het moment nadert dat je gaat afstappen. Kan dat ook gebeuren met het geloof dat je tegen alles in mag vertrouwen op Gods beloften? Theoretisch zeggen we: nee, dat kan niet – maar dat is wel theoretisch (de ervaring spoelt het weg).
Ik denk dat dit ook een context is die bepaalt hoe er naar preken wordt geluisterd. Een voorganger herhaalt te goeder trouw de woorden dat we het buiten onszelf moeten zoeken en daarmee zegt hij iets dat volstrekt onmisbaar is maar het klikt niet – jongeren vinden het abstract en ouderen veren niet op. Wat moet die arme prediker dan zeggen? Hij of zij moeten het blijven zeggen. Want de zekerheid is er en ze ligt buiten onszelf. Ze ligt klaar als alle wonderen van God.
Maar dat ontdekken vraagt om een locus, een plek. Je moet op de plek komen waar Gods beloften een onmiddellijke evidentie krijgen. Wij weten dat God een mens op zijn plek brengt door zijn Geest, maar dat gaat door bemiddeling en bezinning van mensen heen.
Graafland zei: we moeten op zoek gaan, vanuit een sterke gereformeerde identiteit je kwetsbaar opstellen en vragen durven te stellen (met name tegen de verkokering). Dat was zijn positie. Nu is dat aan het veranderen. Er wordt gevraagd: wat is die gereformeerde identiteit eigenlijk en dat ‘gereformeerd belijden’? Wil je ons dat vertellen? Wijs ons de weg, vraagt Arnoud Looijen aan mij in een briefwisseling die we hadden. Ik vat dat op als een vraag naar instructie, catechese, inwijding. Zodat we op onze plek komen om Gods Woord beslissend te horen. Juist in het instructieve (opvoedende) ligt een kracht van de gereformeerde traditie.
Ik noem een aantal elementen die daarin horen, aanduidenderwijs.
Om te beginnen. Het geloof is geen menselijke mogelijkheid, geen optie die we naar eigen believen kunnen benutten of niet. Ik kan niet uit eigen kracht tot mijn heiland komen (Luther). Dat klinkt machteloos maar de keerzijde van deze erkenning is, dat aan het geloof zulke grote dingen worden toegeschreven: uw geloof heeft u gered. In de eerste brief van Johannes klinken woorden als: dit is de overwinning die de wereld overwint, ons geloof. (Luther: de almacht van het geloof). Dit taalveld is nogal anders dan het spreken over het geloof als een zoektocht.
We moeten onze plek weten. Johannes gebruikt in zijn brief grote woorden: de wereld overwinnen door het geloof, de boze hebt u overwonnen. U moet weten dat u eeuwig leven hebt, door het geloof. Dat klinkt massief. Te groot. Maar dat is het niet.
Deze zekerheid is geen (specifieke) ervaring maar een absolute noodzaak. Met minder dan deze zekerheid zijn de christenen daar niet geholpen. De gemeente is in haar bestaan geschokt – massale uittocht. Dwaalgeesten die scoren. De achterblijvers worden aangeschreven.
Ik schrijf jullie omdat jullie moeten wéten dat jullie eeuwig leven hebben (1 Johannes 5) – de luxe om daar onzeker over te zijn is er niet. Hebben wij die luxe wel? Leven wij een kalmer leven? Hebben wij het nog goed? Dat zijn de vragen die ons op onze plek willen brengen. De urgentie. Die werd ons in mijn jongensjaren aangereikt in de prediking (ze probeerden het; het had wel iets schematisch soms).
De hervormers hebben die plek ook gehad (niet gezocht). De zekerheid van het geloof staat in verband met de nood. Van de kerk en van de wereld. Het onthutsende van de wereld – een ongestadig en schokkend bestaan (Calvijn wordt niet moe het te zeggen, maar hij zegt erbij dat we niet moeten somberen). Dat moeten we weer oefenen en doorgeven. Er zijn jonge voorgangers (ze zitten hier?) die daarop wijzen (m.b.t. de kerk die de verdwijning nabij is en de mist die er hangt). Soms op een rauwe manier. Sommigen vinden hen somber, anderen noemen hen misschien ware profeten. Als ze iets zeggen wat ons de Bijbel opnieuw doet lezen, dan moeten we luisteren. De duivel laat mensen somberen; God laat ons schrikken. Als Hij dat doet, dan moeten we weten dat de zekerheid open staat en dat wij daar mogen binnen gaan (met een dwarse kop en een wankel hart).
Ten slotte: ‘wij’. Wij weten. Hoe functioneert de gemeenschap met het oog op de zekerheid? Er zijn twee kanten. De ene is dat ik met mijn geloof me voeg bij anderen en dat dat versterkend werkt. Maar de gemeenschap is ook een tegenover. Als je het buiten jezelf moet zoeken, kom je terecht bij het ‘wij weten’. Wat wij weten is meer dan wat ik weet, wat ik liever niet wil weten. Wij, dat is de gemeente (die Psalm zingt en Avondmaal viert. Wij, dan denken we vandaag ook aan wat ons is aangereikt door anderen, in de traditie. De zekerheid van het geloof gebeurt van generatie op generatie en er is voor ons reden genoeg om daar vrijmoedig van te getuigen. Cornelis Graafland is ons erin voorgegaan. Het is alsof hij ons aanmoedigt.
drs. Andries Zoutendijk is predikant van de protestantse gemeente te Utrecht (Jacobikerk)