november 2010 (25e jaargang nr. 2)
Laatst geboekt
Mythe, mysterie, mystiek
W. Dekker
Henk Vreekamp heeft opnieuw een boek geschreven dat de aandacht trekt. De tovenaar en de dominee. Over de verschijning van God, heet het. Het is te lezen als een vervolg op Zwijgen bij volle maan, dat voor het eerst verscheen in 2003 en waarvan de uitgever het nu opportuun achtte een vierde druk te doen verschijnen. Ongetwijfeld zal De tovenaar en de dominee ook meerdere keren worden herdrukt. Dat is voor theologische boeken best bijzonder.
Hoe is dit te verklaren? Ik denk, dat er meerdere redenen zijn. De titels van de boeken zijn goed gekozen, ze maken nieuwsgierig. Dat wil zeggen: ze maken nieuwsgierig dankzij de omslag van de moderne naar de postmoderne tijd waar wij middenin zitten. Het is de vraag of deze boeken twintig of dertig jaar geleden, zowel wat betreft de titels als wat betreft de inhoud, zozeer de aandacht hadden getrokken. De moderne tijd deed lacherig over de mythen, de oude volksverhalen, de religie in het algemeen. De stevige orthodoxie, die bij de moderne tijd hoorde, vond deze themaís ook niet interessant. Het ging immers om de gezonde leer, de Schrift, de belijdenis, het dogma. Er is de afgelopen jaren echt iets veranderd, waardoor de boeken van Vreekamp nu op voorhand op belangstelling kunnen rekenen.
Verschijning en verdwijning
Ook het thema van de verschijning van God is actueel. Het scheelt maar enkele letters of we hebben het over de verdwijning van God. Vreekamp verbindt deze twee zaken zowel associatief als inhoudelijk met elkaar. Hij haakt aan bij het boek van Geert Mak, Hoe God verdween uit Jorwerd en hij laat zijn boek eindigen met een diepzinnig gedicht over de terugkeer van de verloren Vader, daarbij refererend aan een belangrijke publicatie van F.O. van Gennep onder die titel. Modernisme en postmodernisme zijn beide gekenmerkt door de verdwijning van God, maar in het postmodernisme wordt her en der soms tegen beter weten in gehoopt op zijn verschijning.
Die verschijning wordt niet verwacht in de kerk door middel van de bijbel, maar veeleer op mystieke wijze. Hier reiken de oude mythen van de premoderne tijd en het mystieke verlangen van de postmoderne tijd elkaar de hand. Het verklaart het ongelooflijke succes van het boek van Jan Siebelink, Knielen op een bed violen. Ook dat boek wordt door Vreekamp meegenomen om de thematiek van zijn eigen publicatie aan te scherpen. En in een reactie op het boek van Vreekamp schrijft Jan Siebelink: 'Op de een of andere manier slaagt Vreekamp erin de gebeurtenissen die hij beschrijft tegelijk in een toverachtig licht te zetten. Ik vind het spannend en mooi'.
In de derde plaats worden de boeken van Vreekamp gekenmerkt door het subjectieve, het persoonlijke aspect, het authentieke en intuïtieve schouwen der dingen, dat de grote theologische themaís een heel eigen kleur geeft. Voor wie zoekt naar helderheid en objectiviteit kan dit storend zijn. Wie op zoek is naar authenticiteit kan echter volop genieten. Vreekamp schrijft biografische theologie op een zeer persoonlijke wijze, maar zeker niet exhibitionistisch. Op kentheoretisch niveau is er wat mij betreft in dit verband de open vraag langs welke weg we meer van de grote theologische thema's gaan verstaan. De grote westerse traditie vanaf Descartes zegt, dat het om helder en onderscheiden (Latijn: clare et distincte) denken gaat. Maar er zijn ook andere tradities in de christenheid en in de bijbel is er bijvoorbeeld de Johanneïsche naast de Paulinische traditie. In de eerste gaat het om kennis, die te maken heeft met een intuïtief schouwen, in de tweede is dit niet afwezig (ook de leer van Paulus is gebaseerd op een intuïtief schouwen van de verheerlijkte Christus), maar tegelijk is Paulus iemand van een uitgewerkte leer. We moeten wat mij betreft in ieder geval voorzichtig zijn het intuïtieve, schouwende, associatieve kennen een mindere plaats toe te bedelen in vergelijking met het heldere rationele kennen.
Ten slotte hebben zijn boeken zo'n mooie stijl, dat al zou iemand weinig met de inhoud hebben, hij ze nog heel mooi zou kunnen vinden. Nog meer dan Zwijgen bij volle maan is De tovenaar en de dominee een kunstzinnig en literair boek met passages die het poëtisch gehalte van het proza tot grote hoogten opvoeren.
Twee reacties
Het heeft voordelen enige tijd na het verschijnen over een boek te schrijven, want dan kan men eigen gedachten laten aanscherpen door de recensies die eerder verschenen. In het geval van dit boek sprongen er voor mij twee in het bijzonder uit, die van Jan van der Graaf in het Reformatorisch Dagblad (4 september 2010) en die van Karel Blei in Woord en Dienst (27 augustus 2010). Beiden zeggen het boek met groot respect en bewondering gelezen te hebben en zijn daarom ook bescheiden in hun kritiek. Jan van der Graaf zegt er echter bij, dat hij geen eindoordeel over het boek kan geven vanwege de verheven, vervoerde taal, die het lastig maakte de schrijver te volgen in wat hij nu precies wilde zeggen. Geen eindoordeel dus, omdat het de plank mis zou kunnen slaan. Maar tegelijk ook een zekere irritatie, dat de schrijver niet helder genoeg is, waardoor een eindoordeel over zijn theologie niet goed mogelijk lijkt. Zonder eindoordeel echter blijkt wel waar de vragen van Van der Graaf liggen: hecht Vreekamp niet te veel waarde aan Israël, het Oude Testament en de theologie van Dirk Monshouwer, een belangrijke vertegenwoordiger van de Amsterdamse School, die in het boek van Vreekamp zeer uitvoerig aan het woord komt? In een briefwisseling in het RD van 12 en 14 oktober 2010 komen deze vragen nader aan de orde.
Karel Blei heeft bijna de omgekeerde kritiek. Hij meent dat Vreekamp het heidendom veel teveel de hand boven het hoofd houdt en dat dit gevaarlijk is.
Beide recensenten reageren typisch als vertegenwoordigers van de moderne tijd, op zoek naar helderheid, terwijl ze intussen wel door het geheel andere karakter van dit boek getroffen zijn. Maar dit andere karakter heeft hen niet op een ander been gezet om andere vragen te stellen. Ik zeg ook niet dat dit moet. Ik zeg zeker niet dat de vragen van zowel Blei als Van der Graaf nergens over gaan. Bij Blei worden de vragen ingegeven door de theologie van Barth, bij Van der Graaf door de gereformeerde traditie - waar het Oude Testament uitgelegd wordt vanuit het Nieuwe, er zeker aandacht is voor Israël, maar de afwijzing van de Messias het grote pijnpunt blijft - en de theologie van Monshouwer valt onder het oordeel, dat hij met heel de Amsterdamse School geen recht doet aan het historisch karakter van de bijbelse verhalen, het 'echt' gebeurd zijn.
Intussen blijkt het, op zoek naar helderheid waar deze beide recensenten voor gaan, niet mee te vallen Vreekamp te verwerken en hem juist in zijn anders zijn toe te laten. Beide recensenten hebben groot respect, maar het lukt hen niet in gesprek te komen met de eigenlijke thesen van Vreekamp. Ik denk dat niet zozeer de stijl hier debet aan is als wel de andere kenweg, die Vreekamp volgt. Tegelijk ben ik het wel met de genoemde critici eens, dat er vanuit allerlei invalshoeken vragen te stellen zijn. Wie zou er trouwens iets aan hebben, wanneer de reacties op dit boek alleen maar zouden bestaan uit: ontroerend, meeslepend enerzijds en 'ik kan er niet veel mee' anderzijds.
Daarom hieronder van mijn kant nog een poging in gesprek te komen in de hoop, dat ook ik niet de plank missla vanwege de hoog verheven taal, want daardoor krijg je soms eerder iets van een totaalervaring bij het lezen dan dat het je lukt te analyseren wat er nu precies gezegd wordt. Daar heeft Jan van der Graaf zeker gelijk in.
Bronwoorden
Wie wil vatten in welk taalveld de schrijver zich beweegt en waarom hij de dingen aan de orde stelt zoals hij ze aan de orde stelt, kan het beste helemaal aan het einde van het boek beginnen waar de bronwoorden worden uitgelegd, die het hele boek door een rol spelen: epifanie, magie, mystagogie, maar vooral de woorden: mythe, mystiek en mysterie. Om deze laatste woorden in hun onderlinge samenhang gaat het eigenlijk. De schrijver volgt de joodse denker Gershom Scholem in zijn godsdiensthistorische these, dat een volk in zijn eerste periode leeft in de wereld van de mythe. Mensen hebben een bewustzijn dat alles met alles verbonden is, de goddelijke en de menselijke wereld, waarbij de natuurverschijnselen vooral gelden als geleiders van de goddelijke wereld. De tweede periode is die van het mysterie van de openbaring. De stem klinkt, die wegroept uit de droom, die confronteert met een God 'tegenover', die oproept tot omkeer en gehoorzaamheid. Van de natuur verschuift nu de aandacht naar de geschiedenis als het terrein van de Godsontmoeting. In de derde fase wordt de ziel het terrein, waarop God en mens elkaar ontmoeten. Dan is de mystiek geboren. In de mystiek neemt de mythe als het ware wraak. Ze is verjaagd door de openbaring, de mens is van zijn goddelijke wereld beroofd door de stem die scheiding maakt, maar in de mystiek zoekt hij naar een nieuwe, als het ware gesublimeerde vereniging met de goddelijke wereld.
Deze godsdiensthistorische these van Scholem ziet Vreekamp bevestigd in de geschiedenis van zijn voorgeslacht en van hemzelf. Zijn overgrootvader doet hem denken aan de mens in de mythische wereld, zijn grootvader was een mysticus pur sang, zoals blijkt uit de aangrijpende briefwisseling met zijn verloofde, die in zeer sprekende fragmenten is opgenomen in het boek. Zelf is Vreekamp ook de man van de mythe, de natuurmens, die de zuigkracht voelt van het in zichzelf rustende ik. Tegelijk is hij de mysticus, die diep ontroerd de psalmzang tijdens de bijeenkomsten van het conventikel bij zijn grootvader begeleidde op het harmonium en die in het begin van zijn loopbaan als predikant gerekend werd tot de bevindelijk gereformeerden en medewerker werd van het bevindelijke Gereformeerd Weekblad.
Die twee Vreekampen leven nog steeds. Intussen zijn ze echter wel behoorlijk door het mysterie ontregeld. Het mysterie staat dan voor de openbaring, zoals die tot ons is gekomen via het ons van nature vreemde Israël met het vreemde boek, dat wij Oude Testament noemen. En wie meent dit vreemde zich wel snel eigen te kunnen maken door op een christelijke, een heidense of mystieke manier dit Oude Testament te annexeren - Vreekamp kan dat sinds lang niet meer. Hij kan het niet meer sinds hij oogcontact kreeg met IsraÎl, zoals hij dat zelf zegt, en sinds hij kennismaakte met een theologie die het eigene van het Oude Testament als de eerste bijbel in al zijn vreemdheid laat gelden. Die theologie is voor hem belichaamd in het werk van Dirk Monshouwer.
Biografisch en bij de tijd
De worsteling van Vreekamp met de drie mensen in zijn binnenste, waarbij die derde van de openbaring hem nooit helemaal eigen wordt, is persoonlijk en wordt van tijd tot tijd ook zeer persoonlijk neergezet. Tegelijk gaat het om een universeel religieus probleem en is het vandaag in Europa opnieuw heel actueel. Een tijd lang leek het dat de mythe door de openbaring was verdrongen. Toen ze opnieuw in de twintigste eeuw krachtig naar boven kwam in de bloed- en bodemideologie van de Nazi's, was daar als tegenweer de theologie van Barth, die alles zette op de kaart van het mysterie, de openbaring die mythe en mystiek gelijkelijk afwees. Intussen zijn we een heel andere tijd ingegaan. De theologie van Barth lijkt afgedaan, mythe en mystiek komen opnieuw binnen en buiten de kerk hun tol opeisen. Wat is de roeping van de kerk in dit tijdsgewricht? Ook met die vraag worstelt Vreekamp wanneer hij zijn eigen biografie doorlicht tot op de bodem. Om verder te komen kiest hij dan niet de weg van de dogmatische bezinning. Dat zou wel heel goed kunnen door bijvoorbeeld nog eens uiteen te zetten hoe het zit met de verhouding algemene en bijzondere openbaring of met het verschil tussen bevinding als geloofservaring en mystiek als grensoverschrijdende eenwording met de godheid. Zulke uiteenzettingen zijn er vele, maar Vreekamp gaat er niet op in. Dat bedoelde ik hierboven, toen ik schreef dat hij een andere kenweg zoekt. Niet die van de analyse, het denken clare et distincte, maar die van de onmiddellijke ervaring.
In de onmiddellijke ervaring zijn wij de mythische mens. Dat laat zich niet verdringen. In de onmiddellijke ervaring worden we ook door het Woord van de andere kant aangesproken. Een vreemd woord, maar toch is het ons rakelings nabij. We komen er niet van los. Juist die kennis doet dan ook verlangen naar het geheel vervuld worden van de wereld, die deze Stem vertegenwoordigt. Dan zit je in de mystiek voor je er erg in hebt. Zoals Mozes, die eerst alleen de stem van God hoorde zonder een gestalte te zien (Ex. 19), als vanzelf gaat verlangen naar meer: 'Toon mij uw aangezicht' (Ex. 34). Of in deze mystiek de mythe wraak neemt? Dat zou kunnen. Maar wat is daar mis mee? Je zou ook kunnen zeggen: in de mystiek komt de door de openbaring geheiligde mythe terug en dat mag. Want in de mythe wordt op een nog niet door de openbaring geheiligde wijze duidelijk, dat er een oerrelatie is tussen God en mens en dat de mens uiteindelijk zijn bestemming bereikt in de gemeenschap met God. Los van de openbaring als het midden is de mythe afgodendienst en de mystiek ijdele zelfverheffing. Maar door de openbaring worden beide geheiligd.
Naar mijn mening heeft Vreekamp vanuit deze dialectiek tussen mythe, mysterie en mystiek zijn boek geschreven als een poging zijn biografie te verhelderen en nog meer in harmonie te komen met zichzelf, zijn voorgeschiedenis en zijn voorgeslacht. Tegelijk wil hij daarmee een weg wijzen voor de kerk vandaag.
Dialectiek
Mijn vraag bij dit hele project is de vraag naar de dialectiek. Zodra één pool verzelfstandigd wordt, gaat het fout. Naar mijn mening is in de theologie van Barth en van velen in zijn spoor het mysterie teveel los komen te staan van mythe en mystiek. In het boek van Vreekamp is sprake van een legitieme worsteling om het mysterie van de openbaring te laten gelden te midden van de zuigkracht van de mythe en de vervoering van de mystiek. Soms vind ik de worsteling echter te krampachtig alsof de openbaring, het mysterie, vooral de mythe en de mystiek dwars zit.
In het gesprek met Van der Graaf in het RD zegt hij, dat Monshouwer in de loop van de tijd steeds bevindelijker werd. Daar kan ik niet over oordelen. Ik neem het direct aan. Maar dat betekent intussen ook dat er aanvankelijk een te grote tegenstelling was tussen zijn theologie van het Woord en de mystiek. Dat had hij gemeen met alle theologen in de school van Barth. Misschien was Vreekamp daar ook op een bepaald moment teveel door geraakt en maakt zijn worsteling om mythe, mysterie en mystiek bijeen te houden mede daardoor soms nog een te krampachtige indruk op mij.
De hemel en de schapenmarkt
Laat ik na deze zware beschouwingen lichtvoetig eindigen. Vreekamp en ik wonen en leven op de Veluwe. Volksgeloof, de mythe, gereformeerde openbaringsleer; het mysterie en gevoelige vroomheid, gericht op de hemel, ze liggen hier dooreen vermengd. Maar ik denk niet dat dit hier alleen het geval is. Het heeft hier wel zijn typische Veluwse kleur.
Henk Vaessen, de in Oldebroek geboren schrijver van onder andere Stille finale, een boek over Joden uit Elburg die de concentratiekampen overleefden, schreef een gedicht in het streekdialect over de jaarlijkse 'Schapenmarkt'. Zoín schapenmarkt is de calvinistische sobere variant van een kermis in meer zuidelijke streken. Ik schrijf dit gedicht hier over1 en de lezer, die zich enige inspanning getroost, zal aangekomen bij het laatste couplet ogenblikkelijk de mythe, het mysterie en de mystiek in een ontroerend onopgesmukte vorm ontdekken.
Eene dag in 't jaor
midd'n in de weeke
koemp wie bie mekaore
an disse kaonte van de beeke
Oons heele darp
wördt dan één groot park
veur 't grote fees
van schaapenmark
Een hele dag
hoef wie dan niet te warken
bint vriej van schoele
en van al die regels
van al die karken
Verschillen bint 'r niet die dag
en dat ku'j marken
en ho de meensen lachen
en met mekaore
de onderlinge baond verstarken
Kienders speult
en heb plezier
Zee bint't
dee't heel diepe veult
ho mooi en ho apart zo'n dag is
De meid'n daans'n
met Jan en alleman
en wie drinken dan
net iets meer
as dat 't eigenlijk kan
Met de pette scheef
en de jasse krange
gao we an't einde dan
meu en zat
op huus op an
Doarnao geet 't leev'n
een heel joar lank
as van olds
en zo as 't ok heurt
weer zien gewone gank
Mar iedere keer a'k kieke
naor mien moe heur naam
in kolde letters
op een olde zark
heur ik heur weer zeggen
"de hemel jonge
da's alle daag'n schaap'nmark"
Naar aanleiding van:
Henk Vreekamp, De tovenaar en de dominee. Over de verschijning van God, Boekencentrum 2010, 320 p.
Drs. Wim Dekker is predikant (PKN), werkt als hoofd vorming & educatie bij de IZB en is redacteur van Kontekstueel
Noot
1 Uut 't Oldebroeck, oktober 2010, 30e jaargang nummer 4. Uitgave van de oudheidkundige vereniging De Broeklanden.