Skip to main content

januari 2011 (25e jaargang nr. 3)

Spiritualiteit op de tweesprong?

J. Hoek

De vraag die mij is voorgelegd luidt: Hoe zouden we de aandacht voor boeken van Henri Nouwen en Anselm Grün ook onder orthodoxe christenen kunnen waarderen? Hoe verhouden deze nieuwe ‘oudvaders’ zich tot de traditionele ‘oude schrijvers’? Wat voor verschuiving brengt het met zich mee wanneer een jongere generatie van huis uit gereformeerden niet meer Calvijn of Bunyan leest, maar de boeken van hedendaagse mystieke en religieuze schrijvers? Moeten we dit toejuichen of is er vele meer voor te zeggen om de actualiteit van de klassiek gereformeerde schrijvers te beklemtonen en juist te waarschuwen tegen die nieuwe religieuze literatuur? Ik neem de handschoen van deze vraagstelling op. Maar dan zeg ik er wel tegelijkertijd bij dat het in deze bijdrage om niet meer dan een vingeroefening gaat. De lezer moet van mij ook geen afgewogen oordeel over de genoemde auteurs verwachten.

Het is bekend dat orthodox christelijke mensen als Mattie Dieperink en A.P. Geelhoed negatief oordelen over Grün en Nouwen, terwijl anderen juist uiterst lovend zijn. Ik schort mijn definitieve oordeel op totdat ik diepgaander kennis heb genomen van hun werk. Ik heb echter wel een voorlopig oordeel op basis van een kleine steekproef in boeken van Grün en Nouwen.

Drie preken van Nouwen
Ik beperk mij nu tot drie op internet te vinden preken van Henri Nouwen over een centraal thema in zijn oeuvre: ’U bent geliefd’.1 In deze preken sluit hij aan bij de woorden die God vanuit de hemel gesproken heeft tot Jezus toen deze zich liet dopen in de Jordaan: ’Je bent mijn geliefde Zoon, in wie Ik mijn welbehagen heb.’ Deze woorden worden zonder meer toegepast op alle toehoorders: ’U bent allen de geliefde zonen en dochters van God’. Er is in de preken geen aandacht voor het bijzondere heilshistorische moment van Jezus’ doop en de unieke toepassing van de daar gehoorde proclamatie op Jezus als de Zoon van God die klaar staat om de weg van de gehoorzaamheid tot het einde toe te gaan.
In de eerste preek zet Nouwen in met erop te wijzen dat we allen voor de enorme geestelijke taak staan om te leren beseffen, dat we geliefde kinderen van God zijn en om vervolgens een leven te leiden dat uitgaat van die wetenschap. In ons kortstondige leven zijn we op zoek naar onze identiteit. Wie zijn wij? Ben ik wat ik doe? Of ben ik wat anderen van mij zeggen? Of ben ik wat ik heb? Soms komen we tot een positieve slotsom, dan weer tot een negatieve en zo gaat het leven als een jojo heen en weer. Maar als ik via al die ups en downs ten slotte de doodsgrens ben gepasseerd, dan ben ik niets meer, want ik kan niets meer doen, de mensen hebben het niet meer over me en mijn bezittingen heb ik moeten loslaten.
Jezus wist echter: wat er ook gebeurt, Ik ben geliefd bij God. Zo kon Hij staande blijven in de verzoekingen in de woestijn. Op dezelfde wijze moeten wij echt tot ons hart laten doordringen, dat we geliefde kinderen van God zijn en dan zal dat ons hele leven omgooien. We hoeven niet langer te zoeken naar onze identiteit en kunnen ons daarom door verdriet en lijden heenslaan en zowel onze successen als onze mislukkingen doorleven vanuit die onaantastbare kern, de wetenschap geliefd te zijn. God is degene die ons het eerst heeft liefgehad. In dit leven is het zo dat juist de mensen die om ons geven ons ook pijn doen. Liefde en verdriet gaan altijd samen. Dat kan leiden tot bitterheid, teleurstelling, jaloersheid. Maar dit alles wordt overwonnen door steeds terug te vallen op de oorspronkelijke en onvoorwaardelijke liefde van God. Dan worden we zo vrij als Jezus, want God heeft ons nu eenmaal zo geschapen dat ons hart alleen voldoening kan krijgen door Gods liefde.

De tweede preek is opgebouwd rond vier werkwoorden die passen bij de avondmaalsviering: genomen, gezegend, gebroken en gegeven. Het zijn deze vier woorden, gesproken bij brood en wijn, die nu ook het leven als geliefde kinderen van God samenvatten, net zoals ze het leven van Jezus samenvatten.

  • U bent door God genomen, uitverkoren, omdat God u ziet als kostbaar en uniek. U vervult een unieke rol in Gods verhaal. Dat geldt overigens voor elk mens, al beseft helaas lang niet iedereen dit.
  • Vervolgens bent u gezegend, dat wil zeggen dat God goede dingen tegen u zegt (bene dicere). Nouwen vertelt hoe hij in een dienst met anders begaafden alle aanwezigen een voor een heeft gezegend: ‘Ze kwamen naar voren en ik vertelde ze allemaal hoe geweldig ze waren.‘
  • Maar dan ook gebroken. Dit heeft alles te maken met onze relaties tot anderen. Daardoor is er bij ons allen wel iets gebroken in ons hart. ‘Ooit heeft iemand ons niet de liefde gegeven die we wilden.’ Ergens voelen we ons afgewezen, in de steek gelaten en miskend. Nu moeten we deze gebrokenheid aanvaarden en als het ware omhelzen. ’Ik ben uniek, en dat is mijn pijn ook.’ Wanneer Jezus zegt dat we ons kruis moeten leren dragen, dan bedoelt Hij daarmee dat we de moed ontwikkelen om pijn te aanvaarden als iets van onszelf. En dan vervolgens onze gebrokenheid te laten zegenen, met de zegen die zegt: ’Je bent goed - je kunt bij Mij geen kwaad doen.’ Dat is een heilzame snoei, een moeilijk maar nodig louteringsproces.
  • Ten slotte: gegeven. We zijn er voor elkaar, ook voor toekomstige generaties. Ons leven wordt tot een geschenk voor anderen en draagt veel vrucht, ook na onze dood. Net zoals Jezus’ sterven vrucht heeft gedragen, overstijgt de vrucht van ons leven dat kleine beetje tijd dat ons is toegemeten.

De derde preek gaat in op drie geestelijke oefeningen. We moeten net als Jezus gehoorzaam luisteren naar de stem die zegt dat we geliefd zijn. Dat kan door bezinning, gemeenschap en dienen. Door elke dag tijd met God door te brengen in bezinning, leren we luisteren naar de stem en die meedragen bij al onze dagelijkse bezigheden. ‘Misschien kunt u het bijbelgedeelte van de dag nemen… met aandacht, zodat de tekst in uw hart doordringt.’ Dan weten we te allen tijde dat het waar is: ‘Jij bent mijn geliefde zoon of dochter.’
Het gaat ook om gemeenschap, het samen luisteren. Echte gemeenschep is er niet waar twee eenzamen die allebei schreeuwen om genegenheid, bij elkaar hulp zoeken. Dat loopt op een fiasco uit. Relaties die zijn voortgekomen uit onze enorme behoefte om ons innerlijk leed kwijt te raken, worden bezitterig en agressief. Je kunt pas echt samenkomen als je beiden de stem van de liefde kent. Zo kun je samen een thuis vormen en openheid scheppen voor anderen, een plaats maken waar liefde woont.
Ten slotte is er het dienen, waarbij Gods zegen tot ons komt via degenen die zwak en arm van geest zijn. Juist zij die wij dienen, brengen ons dichter bij het hart van de liefde.

Veel vragen
De spiritualiteit die naar voren komt in deze drie - psychologisch knappe - preken roept bij mij veel kritische vragen op. Kun je zomaar zonder enig onderscheid te maken de mensen als evangelieboodschap voorhouden dat ze geliefde zonen en dochters van God zijn? En dan nog wel op één lijn met de eniggeboren Zoon, Jezus Christus zelf? Zijn we niet ‘van nature kinderen des toorns’ die zonder wedergeboorte het koninkrijk Gods niet kunnen ingaan? Anders gezegd: moet er nog wel gedoopt worden? Is er geen oproep tot geloof en bekering nodig? Is onze diepste nood inderdaad gekwetstheid, een geschonden zelfbeeld, aanleg tot zelfverachting? Bedoelt Jezus met het kruis echt zoiets als je eigen gebrokenheid omarmen? Gaat het niet veeleer om zelfverloochening ten dienste van het koninkrijk Gods? Worden psychologische processen hier niet verward met geestelijke (pneumatologische) realiteiten?
Is Jezus alleen of voornamelijk een voorbeeld ter navolging voor ons in plaats van de unieke Redder en Zaligmaker? Is het enige wat over de toekomst voorbij de dood gezegd kan worden dat we ook na onze dood nog vrucht dragen? Waarom geen woord over het eeuwig geborgen zijn in Gods liefde en over de nieuwe hemel en aarde wanneer de gebrokenheid voorgoed zal zijn weggedaan? Betekent luisteren naar de bijbel niet dat je jezelf ook openstelt voor ontmaskerende, onthutsende, ja oordelende woorden?
Zo kan ik nog een poos doorgaan. Ben ik nu als een hyperkritische ouderling die ook na een goede preek altijd wel enige dingen weet op te noemen die hij gemist heeft? Ik wil echt alle recht doen aan het goede en indrukwekkende in de betogen van Nouwen en ik stel nadrukkelijk dat mijn opmerkingen over deze drie preken niet zomaar kunnen worden uitgebreid tot heel zijn werk. Maar ik wil tegelijk duidelijk zeggen dat ik de pit en het merg van bijbelse, en dan ook gereformeerde, spiritualiteit in deze preken ten enenmale mis. Mogelijk dat er lezers zijn die vinden dat ik spijkers op laag water zoek. Dan ben ik wel benieuwd welk antwoord deze lezers geven op mijn kritische vragen.

Wat is hier aan de hand?
Hoe moeten we de verschuiving duiden van de klassieke christelijke spiritualiteit, zoals we die bijvoorbeeld aantreffen bij Augustinus, Thomas à Kempis, Johannes Calvijn, John Bunyan - om maar een paar namen te noemen uit een wolk van getuigen - enerzijds en het spirituele klimaat in de besproken drie preken van Nouwen anderzijds? Ik ben op het spoor van beantwoording van deze vraag gezet door een interessant opstel van mijn Kampense collega Frits de Lange over ‘Het leven als pelgrimage’. Hij gaat in op de kritiek van Max Weber op het door deze veronderstelde individualisme en heilsegoïsme van iemand als John Bunyan. ‘De christen die zijn vrouw en kinderen in de steek laat, zijn vingers in de oren steekt, en zich onder het roepen van “Leven, Eeuwig Leven!” op weg naar de hemelse stad spoedt, is voor Weber het beeld van de tenslotte alleen met zichzelf bezige, alleen aan zijn eigen heil denkende, puriteinse gelovige. Pas als hij zelf gered is, ontstaat bij hem de gedachte dat het mooi zou zijn als ook zijn gezin zich bij hem kon voegen… Angst voor de dood en de hel drijft hem voort.’
Weber spreekt van een leer met een pathetische onmenselijkheid, ‘das Gefühl einer unerhörten inneren Vereinsamung des einzelnen Individuums’ ‘In de voor deze mens meest aangelegen kwestie, zijn eeuwige zielenheil, was de mens erop aangewezen “Seine Strasse einsam zu ziehen…Die Menschlichkeit der Beziehungen zum Nächsten ist sozusagen abgestorben.” De Lange verwerpt deze tekening van de protestant als een soort heilsautist. Er is zeker een individualiserende tendens in het protestantisme à la Bunyan, die de enkele mens verantwoordelijk maakt, maar daarom nog niet eenzaam. The Pilgrim’s Progress bestaat voor een groot deel uit dialogen. Christen construeert zijn wereld niet door introspectie, maar door een voortgaande gesprekspraktijk. ’De reis is een gesprek, het gesprek is een reis.’ De dialogen staan echter in dienst van de waarheids- en zekerheidsvinding. ‘Gesprekken moeten nut hebben, en leveren alleen iets op wanneer ze een ziel dichter bij het heil brengen. De waarheid is inzet van de dialoog, maar komt ook alleen in een dialoog aan het licht.‘2
Wat voor ons doel belangrijk is, is de parallel die De Lange trekt tussen de pelgrim van Bunyan en het risicovolle traject van het laatmoderne zelf. Het moderne individu ‘zoekt niet meer naar zijn eeuwige zielenheil, maar naar zijn ware zelf, dat hij in zijn levensproject reflexief probeert te realiseren. Dat is zijn ene doel in het leven. De transcendente gerichtheid van de calvinist op God is als het ware geïmplodeerd tot de actieve gerichtheid van de laatmoderne burger op de constructie van zijn zelf als een betekenisvol narratief. Dit zelf is echter daarvoor net zo aangewezen op anderen, als Christian aangewezen was op zijn dialogen. De ander is bron en garantie van mijn authenticiteit, door mijn betekenis als zelf te erkennen. De laatmoderne mens begint, net als Christian, vrolijk gesprekken en beëindigt ze moedig. Hij bezit een grote relationele mobiliteit. Elke nieuwe relatie is een kans voor zijn zelfverwerkelijking, maar tegelijk een voortdurende bron van crisis in zijn levensproject.’3
Dit lijkt mij een even trefzekere als onthutsende omschrijving van de volkomen secularisatie van de pelgrimsreis! Men is op zoek naar zelfrealisatie en naar een beheersing van het levensproject. Dat kan behalve volstrekt seculier ook op religieuze wijze gebeuren. De religie moet dan dienen als de weg om tot mijzelf te komen en vrede te krijgen met mijn levensproject. Uiteindelijk blijft alles cirkelen om het zelf en word ik niet uit mijn baan geslingerd om voortaan primair op God en op Christus gericht te zijn. Hier ligt de dodelijke verleiding van nieuwe vormen van religiositeit die wel op hooggestemde wijze over Jezus spreken, maar Hem niet in het middelpunt stellen als degene die ons confronteert met onze volstrekte verlorenheid en ons door zijn Geest leert het leven te vinden buiten onszelf, in Hem alleen.

Revitalisering van gereformeerde spiritualiteit
Communicatief kunnen we veel leren van de Grüns en de Nouwens. Inhoudelijk helpen ze ons aan kennis van de moderne en postmoderne mens in zijn aspiraties en decepties, in zijn arrogantie en diepe gekwetstheid, in zijn honger naar liefde en bevestiging. Ik zie echter geen heil in afwijking van de klassieke gereformeerde spiritualiteit. Veeleer is het de uitdaging om die bronnen zo aan te boren dat mensen van vandaag levend water kunnen scheppen. Van de oude schrijvers gold vroeger ‘veel geprezen, weinig gelezen’. Misschien moeten we dat nu vervangen door ‘veel verguisd, maar nauwelijks gelezen.’ Ik kom persoonlijk meer en meer onder de indruk van de actuele zeggingskracht van getuigen uit vroeger eeuwen.
Als proef op de som geef ik enkele woorden door van de puritein John Flavel (1627-1691). ‘Dit is de band van onze vereniging met Christus: deze is begonnen bij onze levendmaking, en kwam tot voltooiing toen we Christus metterdaad hebben ontvangen… Christus woont in onze harten door het geloof (Ef.3:17). En hiermee is een deur geopend om vele rijke zegeningen voor de ziel binnen te laten. Immers, doordat we met Christus verenigd worden, gaan we delen in Gods bijzondere gunst en aanneming (Ef.1:6). We worden de bijzondere voorwerpen van Christus’ huwelijksliefde en van zijn genoegen [delight] (Ef. 5:29). We wekken in zijn hart liefde en een teer meeleven met al onze misère en moeilijkheden (Heb. 4:15).’4 Door de eenheid met de Persoon van Christus krijgen we ook deel aan alles wat van Hem is. Al het zijne is nu voor u die gelooft.5

De vrucht van deze vereniging is dat we op Christus gaan lijken. Zoals het karakter van de wijnstok blijkt uit de vrucht ervan, zo wordt het karakter van Christus in ons uitgewerkt. De realiteit van de vereniging met Christus komt dan ook in deze vrucht tot uiting, vooral in daadwerkelijke liefde tot de naaste. We kunnen immers geen vrede hebben met de Vader en tegelijkertijd in oorlog zijn met de kinderen. Juist uit de onderlinge liefde en de liefde tot allen blijkt dat we uit de dood zijn overgegaan tot het leven.6
Deze vereniging brengt ook lijden met zich mee. Flavel zegt: Christus heeft eens geleden in corpore proprio, in zijn eigen persoon, maar Hij lijdt nog steeds in corpore mystico, in zijn kerk.7 We kunnen ons echter midden in het lijden verblijden wanneer we drie waarheden omhelzen: Gods belofte, Gods doel en Gods liefde. Bovendien deelt Christus zelf in ons lijden, Hij is mét ons benauwd. Want wat het lichaam lijdt, dat lijdt ook het Hoofd. Wat een eer voor een stel arme drommels naar wie veel mensen niet eens zouden omkijken om te vragen hoe het met hen gaat, dat ze een Koning hebben, ja, de overste van alle koningen van de aarde, die medelijden met hen heeft, hun last verlicht, met hen meeleeft, met hen mee kreunt en bloedt, bij hen zit in al hun moeilijkheden, en hun zijn hartelijke liefde doet ervaren. Hij zegt: uw moeiten zijn mijn moeiten, uw verdrukkingen zijn mijn verdrukkingen. Wat u overkomt, overkomt Mij! Dat is toch een onuitsprekelijke genade?8
De vereniging met Christus brengt diepe vreugde. Het gaat om ‘het leven van ons leven, de vreugde van onze harten, een hemel op aarde’.9 Het hart is zo vol van de ervaring van Gods liefde in Christus, dat het zich wel moét uiten naar buiten toe. Vanuit de gemeenschap met Christus hier en nu is er het uitzicht op de grote toekomst wanneer de verbondenheid met Hem nog zoveel intenser en heerlijker zal zijn. ‘Als één uur vreugde in God in de weg van het geloof al zo heerlijk is, en voor niets op aarde te koop – wat moet dan wel een hele eeuwigheid zijn, met het onmiddellijke en volle aanschouwen van dat gezegende aangezicht in de hemel!’10

Twee werelden?
Van Henri Nouwen naar John Flavel is een hele sprong. Ik zie eerlijk gezegd een harmonieuze verbinding tussen die twee niet direct voor me. Wel kunnen we bij vasthouden aan en vertolken van de klassiek gereformeerde spiritualiteit elementen uit hedendaagse spirituele benaderingen integreren. Om nog een andere Kamper ethicus te noemen: Ad de Bruijne slaat de spijker op de kop in zijn ND - column van 13 november 2010 naar aanleiding van de ‘maand van de spiritualiteit’. We moeten ons niet kritiekloos laten beïnvloeden door spirituele wildgroei. En anderzijds toch ook niet zomaar ons afkeren van de huidige gevoelsspiritualiteit. Ik citeer wat hij onder ‘alternatieve gevoelsspiritualiteit’ verstaat in aansluiting bij een passage uit artikel 9 van de Nederlands Geloofsbelijdenis, waarin wordt gezegd dat we de drie-enige God niet alleen kennen uit de bijbel, maar ook uit wat we persoonlijk van hun activiteiten ervaren. ‘Bijvoorbeeld dat de Vader je liefheeft, weet je uit de bijbel, maar je kunt dat ook voelen in je hart. Daarin is zijn liefde uitgegoten. En dat Jezus je één maakt met zichzelf, is ook door vroegere gereformeerden beschreven als een zoet gevoel, zoals verliefdheid. De vernieuwing van je leven door de Geest voelt tegelijk als intens verdriet om jouw verleden en onuitsprekelijke blijdschap in Christus’ toekomst.’
Het gaat om ervaring die door het Woord geordend wordt. Laten we daarvoor gaan, ook in de 21e eeuw!   

Prof.dr. Jan Hoek is bijzonder hoogleraar spiritualiteit aan de Protestantse Theologische Universiteit, en verbonden als hoogleraar systematische thelogie aan de ETF, Leuven en als docent aan de CHE, Ede.

Noten:
1. www.myplaceofpeace.com/marcobi2008/samendelenhenrinouwenubentgeliefd (geraadpleegd 30.11.2010)
2.  Frits de Lange, ‘Het leven als een pelgrimage’ in Gerrit de Kruijf en Wietske de Jong, red., Een lichte last. Protestantse theologen over de kerk, Zoetermeer, 2010, 306 - 327, 323, 324.
3.  Frits de Lange, ‘Het leven als een pelgrimage’, 326.
4.  Flavel, The Works of John Flavel, 6 vols., London 1820, rep. Edinburgh / Carlisle 1982 (Works) II:116. Vgl.  J. Stephen Yuille, The Inner Sanctum of Puritan Piety. John Flavel’s Doctrine of Mystical Union with Christ,  Reformation Heritage Book, Grand Rapids 2007.
5.  Flavel, Works VI:80; II:144.
6.  Flavel, Works II:63.
7.  Flavel, Works II:36,37; 151;VI:9.
8.  Flavel, Works II:151.
9.  Flavel, Works IV:250. Flavel beschrijft in England’s Duty Under the Present Gospel Liberty (1689), bestaande uit 11 preken gebaseerd op Openbaring 3: 20, de twintig ‘excellencies’ waardoor de communio cum Christo wordt gekenmerkt.
10. Flavel, Works III:122.