Skip to main content

januari 2010 (24e jaargang nr. 3)

Kroniek
De kerk en de democratische rechtsstaat

J. Wienen

De laatste jaren wordt er in Nederland regelmatig gediscussieerd over de rol van godsdienst in de samenleving. Dat gebeurt meer dan in de decennia daarvoor. Vermoedelijk heeft het te maken met een combinatie van de afnemende omvang van kerk en christelijk geloof en de komst van veel moslimmigranten. Er is onbehagen over de groeiende zichtbaarheid van migranten; met name de islam roept weerstand op. Het gevoel leeft dat juist migranten uit islamitische landen moeilijk integreren en moslimextremisme roept angst en weerzin op.

In het debat over de rol van de godsdienst staan allerlei in Nederland gegroeide verhoudingen ter discussie. Het is treurig dat sommigen onder het mom de Nederlandse samenleving te verdedigen juist de voor Nederland typerende ruimte voor godsdienst en geloof ten grave willen dragen. Een antigodsdienstige houding levert maatschappelijke spanningen op, gaat ten koste van veel waardevolle zaken in de samenleving en een verbanning van godsdienst naar het privé domein is bovendien gedoemd te mislukken, zolang we althans een vrije samenleving willen houden.

Positiebepaling van de PKN
In november stelde de synode van de Protestantse Kerk in Nederland een nota vast over De kerk en de democratische rechtsstaat – een positiebepaling. Handreiking voor het gesprek in gemeente en kerk. Hoe kijkt de kerk aan tegen de maatschappelijke discussie over de rol van de godsdienst in de samenleving? Juist vanwege de discussies was ik er nieuwsgierig naar. De eerste indruk was dat de kerk een evenwichtig stuk heeft laten verschijnen. Ver weg van de schreeuwerige toon van veel bijdragen over dit onderwerp wordt in een gedegen historische en maatschappelijke analyse een beeld gegeven van de plaats van de kerk in de samenleving. Het begin van het rapport maakt duidelijk dat het ook een soort bezinning was in het licht van de verschillende posities van de drie in de PKN opgegane kerken in het verleden.
In tweede instantie vond ik dat sommige zaken wat weinig aandacht kregen. Het stuk gaat heel kort in op de vraag hoe de kerk haar eigen betekenis en rol in de wereld ziet. Het gaat meer over de samenleving en de plaats van de kerk daarin dan over het geloof van de gemeente en de verkondiging van de kerk. In de nota wordt gezegd dat de kerk door de scheiding van kerk en staat de vrijheid heeft om zonder bemoeienis van de overheid de Naam van Jezus Christus te belijden, burgers op te roepen tot een leven vanuit het christelijk geloof, en deel te nemen aan het publieke debat. Dat had ik graag duidelijker als basis en kern gezien van het hele stuk.
Wat mij ook verbaasde is dat de nadruk op de plaats en rol van de kerk er toe leidt, dat er wat minder aandacht is voor de actuele discussie over de plaats van godsdienst en geloof in de samenleving. Daarmee dreigt het toch een beetje bloedeloos te worden, de echte spanning lijkt te ontbreken.

Scheiding van kerk en staat
Een aantal zaken valt op. De nota somt een rijtje begrippen op die aangeven waar de kerk voor staat in de samenleving. Het gaat om bekende begrippen: vrijheid, gelijkheid (waar blijft de broederschap ben je geneigd te denken), duurzaamheid, participatie, veiligheid en solidariteit. Wat ontbreekt, is een inhoudelijke onderbouwing van de keus om juist deze begrippen tot kern van de kerkelijke inbreng in het maatschappelijk debat te maken. Opmerkelijk is dat uitdrukkelijk afstand genomen wordt van elke suggestie dat de PKN in haar organisatorische vormgeving in het licht van de Nederlandse geschiedenis ten opzichte van de overheid enig voorrecht zou kunnen claimen of enige pretentie zou kunnen voeren. Daarmee wordt bewust afstand genomen van oude hervormde ideeën over vaderlandse kerk en volkskerk. Hoewel de uitspraak correct is in die zin dat er naar de overheid toe geen bijzonder recht is en het weinig zin heeft zo’n recht te claimen, is het jammer dat de kerk niet wat zelfbewuster de historische en actuele betekenis van het christelijk geloof voor land en volk naar voren brengt. Wel wordt met instemming de preambule van het verdrag van Lissabon aangehaald waarin sprake is van de inspirerende rol van de ‘culturele, religieuze en humanistische tradities van Europa’. Bij zo’n formulering in een Europees verdrag vind ik het overigens merkwaardig dat het woord christelijke (en eventueel Joodse) wordt vermeden, terwijl het daar toch om gaat.          
In de nota wordt uitstekend uitgelegd wat de scheiding van kerk en staat inhoudt. Sommige smaakmakers in het publieke debat, niet gehinderd door kennis van zaken, gebruiken dit begrip graag voor het weren van religie uit het publieke domein. De zinsnede ‘scheiding van kerk en staat’ wordt als een soort mantra herhaald om verzet aan te tekenen tegen een publieke rol voor religie. In de nota wordt het nog eens goed uitgelegd. Het gaat om het feit dat de staat en de kerk elkaar vrij laten op hun eigen terrein. De staat heerst niet over de kerk en de kerk niet over de staat. In het verleden is dat wel anders geweest. De staat bemoeide zich met de interne organisatie van de kerk en wilde vaak de kerk voor zijn karretje spannen en omgekeerd heeft de kerk gebruik gemaakt van de bescherming en bevoorrechting die de staat bood. De scheiding van kerk en staat lijkt tegenwoordig gemeengoed. De huidige discussie gaat niet over de scheiding van kerk en staat, maar over de vraag of en hoeveel ruimte er is voor geloof en godsdienst in het publiek domein. Sommigen zouden het geloof het liefst verbannen naar binnenshuis, buiten de deur moet je er niets van merken.

Het ambtsgebed
Ook bij de overheid komen overigens nog steeds godsdienstige vormen voor. In Katwijk is het de gewoonte dat elke raadsvergadering wordt begonnen en geëindigd met een kort formuliergebed, het zogenaamde ambtsgebed, dat een uitgesproken christelijke inhoud heeft. Vroeger kende elke gemeente en provincie zo’n ambtsgebed. Als er in de gemeenschap en in de raad zelf geen duidelijk draagvlak meer voor is, wordt zo’n gebruik afgeschaft. Zo is het vaak gegaan. Enkele jaren geleden meende minister Remkes dat het ambtsgebed eigenlijk niet paste bij de scheiding van kerk en staat. Met de kerk heeft het echter niets te maken. Het drukt uit dat in de gemeenteraad gehecht wordt aan Gods zegen. In lijn met de traditie wordt daar uitdrukking aan gegeven. Natuurlijk ontstaat er een zekere spanning als er raadsleden zijn die niet geloven of een ander geloof aanhangen. Soms hechten zij toch waarde aan de traditie, soms ergeren ze zich eraan. Ze kunnen dan besluiten iets later te komen en iets eerder weg te gaan.
Voor velen is het een teken van respect om erin te participeren als een meerderheid het graag zo wil. Net zo goed kan het een teken van respect zijn om te besluiten deze vorm niet meer te gebruiken als het voor velen een dode vorm geworden is. Ieder voelt overigens aan wat voor een spanning het zou geven wanneer bijvoorbeeld in een deelgemeente van een grote stad een islamitische meerderheid zou besluiten bij de aanvang van de raadsvergadering een islamitisch gebed uit te spreken. Handhaving van een christelijke traditie is voor velen toch wat anders dan acceptatie van godsdienstige gebruiken uit andere godsdiensten.
Ik was vroeger raadslid in Ridderkerk, waar al lang geen ambtsgebed meer wordt gebruikt. Ik miste het niet. Toen ik in Katwijk kwam was ik eigenlijk een beetje verbaasd. Maar ik moet zeggen dat ik het persoonlijk waardevol vind, als er tenminste een duidelijk draagvlak voor is. Het drukt op een bijzondere manier uit dat je verantwoordelijkheid draagt. Je bent verantwoordelijk tegenover de kiezers, maar tegelijk draag je ook overheidsgezag, ben je verantwoordelijk voor het aangezicht van God. Juist daarom is het wat mij betreft ook wezenlijk om mensen in hun religieuze overtuiging volstrekt te respecteren en als overheid hen de ruimte te geven om hun geloof te beleven.
Er is geen reden om te doen alsof de overheid per definitie religieus kleurloos is en dat gezagsdragers geen levensbeschouwelijke overtuiging hebben. In de praktijk hebben ze die natuurlijk wel, al zal dat in Nederland meestal niet een voorkeur zijn voor een kerkelijke christelijke richting. In de Verenigde Staten met een grondwettelijk ver doorgevoerde scheiding van kerk en staat is het duidelijk dat veel politieke ambtsdragers uitgesproken godsdienstige overtuigingen hebben. Waarom zou dat een probleem zijn?

De eed
Een ander religieus verschijnsel bij de overheid is de eed. Van oudsher is de eed een bekrachtiging van de waarachtigheid van een verklaring door God aan te roepen. In een door godsdienst doortrokken samenleving eiste de overheid zo’n bekrachtigde verklaring bij verschillende belangrijke momenten. In de 16e eeuw waren het dopers die onder een beroep op het evangelie weigerden de eed af te leggen. Dat leverde hen vaak grote problemen op. In de Nederlandse Republiek werd hun recht erkend om op grond van hun overtuiging het te laten bij een plechtige belofte. Tot de dag van vandaag heeft ieder de keus om de vaste eedformule te gebruiken of de belofte.
Er is onlangs door de Tweede Kamer uitgesproken dat naast de belofte slechts de van oudsher vastgelegde eedsformule mag worden gebruikt. Daarover ontstond discussie. Is dat niet een bevoordeling van een christelijke formule? Ik vraag het me af. ‘Zo waarlijk helpe mij God almachtig’ is breed genoeg om bij diverse religieuze overtuigingen te passen. En er is altijd het alternatief van de belofte. Overigens zou het woordje almachtig misschien geschrapt kunnen worden. Dan ontstaat een in de praktijk voor gelovigen universeel aanvaardbare tekst.

Nederlands model
Godsdienstige invloed is er ook in de door de overheid voorgeschreven bijzondere regelingen voor de zondag als rustdag en de aanwijzing van enkele christelijke feestdagen als algemene vrije dagen. Ook daarover wordt heel wat afgediscussieerd. De waarde van een vrije zondag en van gemeenschappelijke feestdagen is groot. Afgezien van de precieze bepalingen er omheen is het de vraag of de meeste mensen hiervan af zouden willen.
Nederland is een land waar van oudsher juist veel ruimte was voor godsdienstige overtuiging, ook in maatschappelijke verbanden. Het bekendste voorbeeld is het door de overheid bekostigde bijzonder onderwijs. Maar ook op andere terreinen zijn er instellingen met een godsdienstige kleur, die door de overheid voluit erkend worden, en ook vaak mede door de overheid bekostigd worden, zoals christelijke zorginstellingen. Daarnaast is er van oudsher veel ruimte voor eigen gewetenskeuzes van burgers. De overheid erkent gewetensbezwaren en tracht daaraan tegemoet te komen. De christelijke instellingen riepen in het verleden wel regelmatig wrevel op, met name omdat het gevoel ontstond dat de keuze voor christelijke instellingen vaak geen bewuste keuze was. Het aandeel van het bijzonder onderwijs was te groot, vonden critici. Nu wordt de ruimte voor de godsdienstige overtuiging zelf ter discussie gesteld. Waarom zou de overheid accepteren dat scholen en christelijke instellingen een eigen identiteit voeren en op basis daarvan personeel of leerlingen selecteren, terwijl de overheid betaalt? Waarom wordt er niet gewoon gezorgd dat alle onderwijs en zorg neutraal wordt aangeboden? De reden was en is dat het waardevol is aan te sluiten bij de diepste overtuiging van ouders en aanbieders van zorg, zolang aan alle kwaliteitseisen wordt voldaan. Het Nederlandse model functioneert in de praktijk uitstekend.

Subsidiebeleid
Heel recent was er een discussie rond het subsidiebeleid van een aantal gemeenten. De gemeenteraad van Amsterdam nam in grote meerderheid een motie aan om voortaan instellingen die uitsluitend personeel werven van hun eigen godsdienstige overtuiging van subsidie en gemeentelijke aanbestedingen uit te sluiten. Het college van B & W van Amsterdam nam er afstand van. De consequenties zouden groot zijn. Ook instellingen als het Leger des Heils zouden daarmee niet meer passen binnen de subsidievoorwaarden. De samenleving zou heel veel verliezen als ze dit werk kwijt zou raken. Het Leger des Heils heeft niet voor niets een grote naam opgebouwd met de opvang van daklozen. Veel van dat werk ontstond niet omdat de overheid het subsidieerde, maar omdat christenen uit christelijke bewogenheid aan de slag gingen. De overheid kwam erbij omdat ze zag dat hier mensen bereikt en geholpen werden. Niet voor niets bepleitten de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de minister van Binnenlandse Zaken recent een open houding tegenover godsdienstige initiatieven in de samenleving.

Wat ik eigenlijk wil zeggen? Welke cultuur is zo dom om te proberen de mooiste inspiratie die er is uit het publieke domein te bannen?!

Drs. Jos Wienen is burgemeester van Katwijk en redacteur van Kontekstueel