Skip to main content

januari 2010 (24e jaargang nr. 3)

Op Goed Gerucht en de kerk

P. van den Heuvel

Mijn eerste reactie op de beweging Op Goed Gerucht is er een van sympathie en herkenning. Ze laat zich kennen in het visiedocument Protestants Pamflet, dat bij mij op twee punten onmiddellijk herkenning heeft opgeroepen. Op Goed Gerucht geeft daarin namelijk te kennen dat het ergens voor stáát én het spreekt zich uit voor een open kerk waarin een stevig gesprek wordt gevoerd. We kunnen elkaar dus de hand geven! In ons tijdschrift willen wij ook ergens voor staan: niet voor niets staan de woorden ‘gereformeerd belijden’ in de titel.

Wij houden ook niet van oeverloze vrijblijvendheid en zweverige oppervlakkigheid. Maar tegelijk zien wij de kerk ook niet als gesloten bolwerk, afgeschermd van de wereld waarin wij leven. We willen ook graag met open vizier in de samenleving staan. Dat klinkt door in het laatste woord van de naam van ons blad: ‘tijdschrift voor gereformeerd belijden nú’. We willen kerk zijn in rapport met de tijd. Dat OGG  zijn visiedocument siert met de bescheiden aanduiding ‘pamflet’ doet weldadig aan. Geen grote woorden, geen pretenties – gewoon: pamflet.
Ze hebben helemaal mijn hart gestolen door dit vlugschrift in de vorm van de Dordtse Leerregels te gieten. Zo zie je maar weer: het gereformeerde bloed kruipt waar het niet gaan kan! Zoals de synode van Dordrecht eerst in vijf Leerregels beschrijft wat de kerk gelooft om vervolgens de dwalingen te verwerpen van hen die leren…, zo verklaart het Protestants Pamflet in vijf stellingen waar Op Goed Gerucht voor stáát, waarop vier keer de bezwering volgt: ‘Op Goed Gerucht keert zich derhalve tegen...’. Kortom: allemaal prachtig! Maar nu de vraag: hoe beziet OGG de kerk, wat is haar kerkvisie?

Op Goed Gerucht keert zich tegen...
Om te zien of we elkaar werkelijk zo hartelijk in de armen kunnen vallen, moeten we doorvragen. Waar staat OGG eigenlijk voor? En waar keren ze zich tegen? Eerst het laatste. Tegen welke fronten trekt OGG ten strijde? Dat woord is niet te sterk gekozen. Het viel me op dat in de publicaties een behoorlijk defensieve toon doorklinkt. Ze roept wel op om vrolijk en opgewekt in het leven en in de wereld te staan, maar het lijkt erop dat ze het in de kerk nogal benauwd heeft. Benjamins spreekt van een bijna allergische reactie. Men maakt zich grote zorgen over de kerk. Ze moet niet dreigen met machtsmiddelen, zo klinkt het. Ze zit in een te strak dogmatisch keurslijf. De kerk moet niet meteen alles afmeten aan leer of traditie. Er ligt in de Protestantse Kerk te veel nadruk op de belijdende kerk. OGG heeft niet veel op met die stoere en strijdbare kerk die zich verbeeldt dat ze alles weet. Deze kerk verhult haar eigen twijfels en pluriformiteit. Men ziet als grootste bedreiging van de kerk de koerswijziging in orthodox-evangelicale richting. Die bedient zich van voorbije theologie en laat mensen met hun vragen en vertwijfeling in de kou staan. De premoderne theologie is niet in staat moderne gelovigen wegwijs te maken. De kerk moet zich niet laten leiden door ‘de orthodoxe mythe, dat alle mensen eenduidige antwoorden willen. Of door de evangelicale mythe, dat de neergang het gevolg is van gebrek aan geestdrift in de kerk’.
Vooral de ‘alles-of-niets theologie van de evangelicalen’ moet het keer op keer ontgelden. Die miskent de mondigheid van mensen. Daar liggen biblicisme en fundamentalisme op de loer. De tweede ‘verwerping der dwalingen’ luidt: ‘Op Goed Gerucht keert zich derhalve tegen een manier van kerk zijn die groei tot hoogste doel verheft’. Daarbij vallen woorden als nostalgie en winstoogmerk. Het keert zich tegen stromingen in de kerk die front willen maken tegen de secularisatie en de huidige cultuur. ‘Stop dat geklaag over secularisatie, staar je niet blind op Bottenbleij en straal iets uit van visie en kracht’, zo wordt de kerk voorgehouden.
Op Goed Gerucht kan dus worden getypeerd als een verzetsbeweging binnen de PKN. Ik moet toegeven dat ik me bij sommige van deze bezwaren wel iets kan voorstellen. Wij weten ook hoezeer een starre orthodoxie het kerkelijk leven kan verlammen, en hoe met confessionele bezweringsformules elk kerkelijk gesprek kan worden doodgeslagen. Ik heb ook de nodige aarzelingen bij sommige enthousiaste groeiverhalen, alsof wij de kerk kunnen redden met een uitgekiende evangelische marketingstrategie. Maar om verder te komen is meer nodig dan herkenning in wat niet goed gaat in de kerk. Waarbij ik overigens aanteken dat de typeringen waarvan OGG zich bedient niet zelden eenzijdig en soms bijna karikaturaal zijn. Belangrijker dan het signaleren wat we afwijzen, is de vraag waar we voor staan.

We stáán voor een kerk…
De voorzitter van OGG vat in zijn boekje ‘Na een gezonde geloofscrisis. Over modern geloven’ samen waar de beweging voor staat, namelijk voor 1. een open kerk die zich niet verschuilt achter een eenzijdig pessimistische kijk op cultuur, wetenschap en samenleving; 2. een plurale kerk waarin de volle breedte aan geloven aanwezig is en de verscheidenheid vruchtbaar gemaakt wordt voor het geheel; 3. een lerende kerk, die beseft dat ze een proces van verandering nodig heeft en het imago van een belerende of betuttelende organisatie moet afschudden. In die kerk is een grote mate van verscheidenheid, en daarom kan ze zich niet verbeelden de waarheid in pacht te hebben.
Centraal in het kerkbegrip van OGG staat het woord ‘ontmoeting’. De kerk is makelaar in ontmoetingen, een ontmoetingsgemeenschap waarin ruimte is voor verschillen in geloofsbeleving en waar toch een grote saamhorigheid is. In een luisterende houding valt er iets te leren: van elkaar, van de traditie, van de theologie en van de bijbel (in die volgorde!). Ook het woord ‘zoeken’ wordt veelvuldig gebruikt: in de nieuwe benadering komt geloof minder als waarheid ter sprake, meer als zoektocht. Met een boodschap die de wereld wil overtuigen van de reddende kracht van Jezus Christus kunnen we niet meer toe. Dan wordt de mondigheid en de eigen inbreng van mensen miskend. Nee, we hebben de ontmoeting nodig met frisse theologen.
Het is trouwens grappig om te zien hoe men de eigen positie steeds van de fraaiste bijvoeglijke naamwoorden voorziet: ze staan voor goede zelfreflectie, gezonde rationaliteit, open communicatie, frisse theologen. Net als alle andere modaliteiten benadrukken ze hoe goed het bij hen gaat: juist in het brede midden van de kerk zijn veel bloeiende gemeenten en positieve predikanten, daar is de secularisatie grotendeels verwerkt en lijkt men theologisch volledig bij de tijd.

Pluriformiteit
Ik vind het lastig te reageren op de ecclesiologie van Op Goed Gerucht. De beweging geeft duidelijk aan waar ze tegen is. Maar (ondanks de ferme inzet van het pamflet) blijft in het vage waar ze voor is. Welke kerk staat haar voor ogen? De kerk is een plaats van ontmoeting waarin iedereen het zijne zoekt. Maar waarin onderscheidt ze zich van het buurthuis? De kerk is een open gemeenschap. Maar wat is er binnen te vinden? Het gaat om een open gesprek, maar wat is het verschil met een debatingclub? Er wordt gepleit voor een kritisch debat, maar waar is de toetssteen waarop de kritiek zich baseert? Al dat soort uitdrukkingen geven een gevoel van oeverloze vrijblijvendheid: iedereen heeft recht op zijn eigen waarheid.
Ik weet dat ik daarmee niet iedereen binnen OGG recht doe. Er klinken ook andere geluiden: ik hoor van de kerk als tussenpersoon tussen het heil en de mensen (dan denk ik: de kerk moet dus ook weet hebben van het heil!). Ik hoor over ‘de boodschap’ aangaande God, maar even later moeten we ‘de illusie van één belijdende kerk met één heldere centrale boodschap’ weer los laten. Door de een wordt nadruk gelegd op ‘goed lezen en luisteren’ naar de Schrift, bij de ander hebben bijbelse normen, waarden en denkbeelden ‘aanvulling of correctie nodig vanuit onze verlichte geest, ons (post)moderne denken.’
Het geheel kan worden samengevat als een pleidooi voor de plurale kerk, waarin begrippen als ‘zoektocht, persoonlijke keuze, eigen geloofsweg’ en waarin ‘oud en nieuw keurig naast elkaar’, hoog genoteerd staan. Noordmans erkende de waarde van de pluriformiteit, maar wees haar af als wezenskenmerk van de kerk. Ze kan onmogelijk ‘in vuur komen voor haar eigen pluriformiteit. Als de kerk ergens voor warm loopt, dan is het altijd geweest voor de duidelijkheid van het Evangelie en nooit voor de dogmatische verscheidenheid’. Het is juist die duidelijkheid die ik in OGG mis. Het blijft alles te rationeel en te functioneel. De notie dat de kerk van Christus is, ontbreekt ten enenmale. Woorden die verwijzen naar het geheim van de kerk, worden als ‘grote woorden, met alle pretenties van dien’ van de hand gewezen.
Ik deel niet de visie van OGG dat alleen de nieuwe benadering moderne mensen weet aan te spreken. Te gemakkelijk wordt gezegd dat orthodoxen en evangelicalen hen in de kou laten staan en zo de kerk uit jagen. In het algemeen zijn modaliteiten (ook wijzelf!) te snel geneigd ‘de anderen’ de schuld te geven van de malaise in de kerk. Wat mij bij OGG verontrust is dat ik geen enkele pijn bespeur over de teruggang van de kerk. ‘Goed, onze kerken blijven leden verliezen’, wordt terloops opgemerkt. Maar van missionaire bewogenheid is geen sprake. Benjamins doet het verlangen naar een missionaire kerk af als een poging de kerk terug te brengen ‘tot haar oude omvang en vergane glorie’. Ik vind dat een karikatuur en zou van mijn kant willen vragen: waar is de passie voor het heil in Christus? Het verlangen naar de volheid van de Geest?
We zijn twee bewegingen die beide ergens voor willen staan en die beide verlangen naar een open kerk. Maar het water blijkt toch diep te zijn.

Dr. Piet van den Heuvel is emeritus predikant (PKN). Hij was academiepastor en docent kerkrecht bij de kerkelijke opleiding van de NHK en is redacteur van Kontekstueel.