maart 2004 (18e jaargang nr. 4)
Alle beleving moet toch door de draaideur van de bekering heen...
Reactie op C. Graafland en W. Dekker
Prof.dr. G.C. den Hertog
Een belangrijke lijn in beide lezingen - bij Dekker uitgewerkt, bij Graafland meer aanduidenderwijs - is de tekening van de ontwikkeling in het gereformeerde protestantisme in de 16e en 17e eeuw: het ontstaan van de orthodoxie, die het denken verzelfstandigt, en daarmee de wederkerige betrokkenheid van geloof en ervaring verwaarloost. De zekerheid werd gezocht in de hardheid van een rationele argumentatie, die buiten het hart om ging. In die bewijsvoering bleef de persoonlijke relatie tot God in Christus buiten beeld, en daarmee was de scheiding tussen ‘hoofd’ en ‘hart’, zoals die zich ook bij Descartes aftekende en voor de Verlichting kenmerkend zou worden, een feit. Achteraf gezien had het niet anders kunnen aflopen dan het gedaan heeft: het hele rationele huis zakte in elkaar toen men er steentjes uit ging halen. Het heeft iets tragisch dat in de 20ste eeuw het neocalvinisme - kort door de bocht: orthodoxie met een op als gemene gratie vermomd vooruitgangsdenken gebaseerd activisme - dezelfde fout nog eens herhaalt. En opnieuw is een radicaal afscheid van het gereformeerd belijden de uitkomst.
Aansluiting bij de evangelische stroming
Graafland adviseert aan te schurken tegen de evangelische stroming, de enige die vandaag wél wervingskracht vertoont. Nu heb ik geen behoefte me hier af te zetten tegen wie of wat dan ook. Maar Graafland gaat me wat te snel. Dienen er geen pittige vragen gesteld te worden bij die evangelicale stroming? Graafland stelde, dat we elkaar moesten proberen te vinden op de noemer van ‘de rechtvaardiging van de goddeloze’. Denkt hij echt, dat de gehele evangelische beweging in ons land alleen al weet wat dat inhoudt? En zo ja, of men het ook centraal acht of zelfs maar onderschrijft? In populaire bijbelstudies uit die hoek wordt het christelijk geloofsleven wel als een lijn getekend, waarop de rechtvaardiging en punt is, een moment, een ervaring, en vervolgens gaat het als heiliging verder. De rechtvaardiging is dan een doorgangsstadium in een groeiproces. Het is een ervaring, en niet meer een besef van wat de apostel zegt, dat Christus onze rechtvaardiging en heiliging is - en dus blijft. ‘Tegelijk zondaar en rechtvaardige’, was een belangrijk inzicht bij Luther, maar ik zie dat in de evangelische beweging in ons land niet centraal staan, als het al niet in woorden of metterdaad wordt ontkend.
Daarnaast denk ik, dat er óók vragen te stellen zijn bij de toeloop daarheen vanuit de gevestigde kerken. Wat zoeken ze er, wat vinden ze er? Kan het ook zijn, dat ze vermoeid zijn en aangeslagen door de constante aanvallen op het christelijk geloof in een eenzijdig rationele cultuur, en daarom van de sores af willen zijn om zich onder te dompelen in de beleving? Dan is het kerk zijn een vorm van vrijetijdsbesteding, of liever: - beleving, maar niet met een warm hart en een helder hoofd de cultuur toetsen aan het Evangelie.
Maar dan is het zeer de vraag of die weg ook een oplossing biedt. Kunnen die mensen dat dan volhouden? Of zal straks alsnog het denken voor de bijl gaan, en de christelijk-religieuze beleving ingeruild worden voor een andere vorm van beleving? Die tendensen zijn er, en ze moeten ons te denken geven.
Aansluiting bij de beleving?
Op grond van het voorgaande denk ik dat we als kerken die hunkering naar beleving onder de loep moeten nemen, niet om ons de vraag ernaar van het lijf te houden, maar om onszelf en die ander echt verder te kunnen brengen. Anders is de wending naar het evangelicale te kortademig om ons erbij te helpen in onze cultuur weer met hoofd, hart en handen te geloven. Ik heb een fragment van een EO-programma met Henny Huisman gezien. Hij was aanwezig bij een dienst in een Pinkstergemeente, boordevol beleving, waarin de voorganger zei: ‘God is heilig, heilig, heilig - man!’ Maar het klonk precies als een opdringerige verkoper, die aspirant kopers probeerde te imponeren met de topsnelheid van een bepaalde auto. Ik althans heb er geen zweem van huiver en eerbied in gehoord. Eerlijk gezegd haalde ik opgelucht adem, toen ik Henny Huisman hoorde zeggen dat hij hier toch echt niets mee kon. Er is waarlijk wel enig verschil binnen de evangelicale stroming in ons land.
Wezenlijker nog is voor mij de vraag: is het gevaar van de inzet bij de beleving niet dat het ons op onszelf terugwerpt? Hebben we nog wel enige grond onder de voeten? Hangen we onszelf niet óp aan onze beleving, aan ‘mijn eigen verhaal’? Ik denk in dit verband ook aan de rituelen die aan de lopende band eenvoudig ontstaan of door handige lieden in omloop gebracht. Het kan echter - vertelde me jaren geleden al een begrafenisondernemer - alle kanten uit, het biedt de mensen geen vastheid en grond onder de voeten, ze hebben niets in handen dan de vormgeving van hun eigen gevoelens. En dan nog de meest brandende vraag: zijn het hun gevoelens wel? Of praat je het jezelf aan?
Het heilige
Op zoek naar echte beleving valt Dekker McGrath’ pleidooi voor eerbied voor het ‘heilige’ bij, waarbij hij denkt aan een herwinnen van de directe beleving als óók een opstap voor de ontmoeting met God. Laat ik op voorhand zeggen: ik ben het zeer met Dekker eens, dat een geloofsbeleving die op zichzelf staat, die niet betrokken is op de dagelijkse ervaring van de wereld om ons heen, en die zich direct op ‘Jezus’ richt, niet een oplossing is, maar een probleem vormt. Men meent dan het Oude Testament, waarin het leven in zijn breedte en diepte naar voren komt, te kunnen laten liggen om zich te beperken tot een Jezus-beleving. Het wordt getrakteerd als summum van echte bijbelse vroomheid, maar het is een loot aan de stam van Descartes. Het terrein waar God ons zoekt en aanraakt wordt al te zeer versmald.
Dat neemt niet weg dat ik me afvraag hoe verstandig en goed het is om aan te knopen bij de vraag naar ‘het heilige’. Ik wil de betekenis van een aangeraakt worden niet ontkennen. Ik denk aan wat mijn vrouw en ik twee mannen na afloop van een Bach-concert, waarin cantates werden uitgevoerd rond ziekte en dood, tegen elkaar hebben horen zeggen: ‘Je zou er toch haast gelovig van worden!’ Maar de ‘paarse’ kabinetten hebben jarenlang met kennelijk esthetisch genoegen de Matthäus-Passion in Naarden bijgewoond, zonder dat het hen ertoe gebracht heeft de vraag onder ogen te zien of het wel goed ging: politiek zonder enige principiële fundering, zonder de vraag te stellen waarom je het doet, laat staan de vraag of wij geroepen zijn van Godswege. Aandacht voor het ‘heilige’ helpt dus niet - je moet toch door de draaideur van de bekering heen. De ‘ietsiste’ Marjoleine de Vos haakt af, als het credo vast onderdeel wordt van de rooms-katholieke dienst, die zij vanwege haar hang naar het ‘heilige’ regelmatig bezocht.
Als je dus vindplaatsen voor ‘het heilige’ aanwijst en mensen bijvalt in hun erkenning daarvan maak je het jezelf lastig om dan vervolgens aan te geven waarom respect voor het ‘heilige’ niet voldoende is. En het is niet voldoende, omdat mensen er vandaag een handje van hebben het te zoeken in de sfeer van het esthetische. En al het niet vrijblijvend is, maar concreet en onontwijkbaar wordt - ik denk aan de ‘heiligheid’ van het gelaat van de ander (Levinas) - moeten we toch zeggen dat heiligheid alleen te vinden is in het ons uitstrekken naar de rechtvaardiging van de goddeloze. Echt heilig is aleen God die ons zoekt in zijn gebod en belofte, in wie we leven en ons bewegen, en die bewerkt dat ons hart onrustig blijft tot het rust vindt in Hem.
Kwestie van hermeneutiek
Intussen is het wel een vraag van levensbelang hoe je de ervaring terugwint. Dekker stelt dat je er niet zonder meer van kunt uitgaan dat de Heidelbergse Catechismus vandaag aansluit bij de belevingswereld van de mensen. Ik ben dat vanzelfsprekend met hem eens, maar hij gaat mij op dit punt wat te snel over naar de conclusie, dat we de manier va staan in de wereld vandaag als uitgangspunt moeten nemen.
Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus ligt mij na aan het hart, precies omdat er twee dingen worden verenigd: de Catechismus sluit aan bij waar de mensen toen zaten, en hij laat in het antwoord optimaal de Schrift aan het woord. Vanwege dat laatste is de Heidelbergse Catechismus vandaag m.i. nog altijd heel goed bruikbaar. Dan moeten wij niet stoppen dus bij de vraag, en vaststellen dat het woord ‘troost’ vandaag nog of opnieuw iets blijkt op te roepen, maar luisteren naar het antwoord. ‘We zijn niet van onszelf’, zegt de Catechismus met Calvijn, en daar horen we geen tanden knarsen, omdat we tegen heug en meug onze autonomie moeten opgeven, maar dit antwoord ademt bevrijding: ‘stel je voor, dat ik aan mijzelf ophang!’ In de films van Woody Allen kom je mensen tegen die er van uitgaan dat dit het hoogste is: van jezelf zijn. Ze drijven op hun gevoelens, ze kunnen alle kanten uit, en missen eenvoudig weg een vastheid, die hen draagt en de weg wijst. De film ‘Husbands and wives’ begint ermee, dat Woody Allen naar een televisieprogramma kijkt, waarin een spreker de bekende uitspraak van Einstein citeert: ‘God dobbelt niet’. Woody Allen mompelt verongelijkt, terwijl hij de televisie uitzet: ‘Ja, maar Hij houdt Zich wel verborgen.’ En vervolgens krijg je dan anderhalf uur mensen te zien, die maar wat omhannessen in hun relaties, op zoek naar zichzelf, ten diepste ontstellend eenzaam.
Nee, zegt de Heidelbergse Catechismus, we zijn niet van onszelf. We zijn van Christus, die in onze plaats is gaan staan, die ons door zijn Geest van harte gewillig en bereid maakt niet langer voor onszelf te leven, maar voor Hém. Dat is wat ik de ‘draaideur’ van de bekering heb genoemd, en het is ook de pport naar de beleving van echte bevrijding. Daarom moet je die draaideut midden in het leven neerzetten, en niet eerst een hele tijd aan de mensen vragen of ze het wel een beetje naar de zin hebben en zo.
Als Dekker op deze manier met Zondag 1 was omgegaan, zou wat hij aan het slot bepleit ook meer vanzelf gaan: dat ik Christus niet anders ‘heb’ dan als Degene die alle macht heeft in hemel en op aarde en alle dingen met God verzoend heeft door het kruis. De Heidelbergse Catechismus zegt: ‘niet alleen anderen, maar ook mij’. Ik denk, dat die existentiële lijn - die niets anders is dan wat de rechtvaardiging van de goddeloze concreet inhoudt - ons kan helpen om mensen echt te brengen bij die wijdheid van het Evangelie. Anders gezegd: als Dekker nalaat door te vragen of Zondag 1 van de Heidelbergse Catechismus in zichzelf misschien actueler is dan op het eerste gezicht lijkt, moet hij verderop moeite doen om mensen uit hun ik-gerichtheid weg te halen.
Ten slotte
Ik val Graafland nog niet bij in zijn pleidooi om aansluiting te zoeken bij de evangelische beweging, als een omschakeling van de ratio naar de beleving, als een afscheid ook van het gereformeerd kerk-zijn en geloven. Dat doet geen recht aan wat God ons daarin gegeven heeft, en ik zie er ook geen geloofsdaad in, maar eerder een vlucht naar voren. Het zal het tij van de voortgaande ontkerkelijking en ontkerstening niet keren.
Ik wil ervoor pleiten dat we sámen - als gereformeerden en evangelischen - de situatie onder ogen zien, elkaar pittige vragen stellen, en met elkaar ons laten vernieuwen door dat Woord dat ‘hoofd’ en ‘hart’ bij elkaar brengt. Daarvoor kan ik in positieve zin naar McGrath verwijzen. Enkele jaren geleden heeft hij – dr. A. Vos was erbij en gaf het drie jaar geleden in een artikel in dit tijdschrift door - in Utrecht gesproken. Dr. Vos beschrijft dat hij zich gaandeweg realiseerde, dat wat hij zei niet overkwam. ‘Hij werd stiller, verstrakte en zei toen streng: “Jullie moeten in Europa niet denken, dat het zonder bekering en berouw kan. Bij ons is het ook alleen zo opnieuw begonnen.”’1
Noot:
1. A. Vos, ‘Ligt Europa in Holland? Naar aanleiding van dr. B. Wentsel en de crisis in de cultuur van Europa’, Kontekstueel 15 (2000/2001) nr. 4, (maart 2001), 34.