Skip to main content

maart 2004 (18e jaargang nr. 4)

Van overlevings- naar belevingscultuur
Een cultuur-filosofische en -sociologische verkenning 

Drs. W. Dekker

Het hoofdthema voor deze dag is: Het einde van het protestantisme? Aan de keuze van dit thema ligt de stelling van Alister McGrath ten grondslag, dat thans die vormen van het christelijk geloof overlevingskansen hebben, die rekening houden met de behoefte aan ervaring van het goddelijke in deze wereld. Dat zijn in zijn optiek het rooms-katholicisme, de oosterse orthodoxie en het evangelicalisme. Voor het protestantisme ziet hij hier geen rol weggelegd. Het protestantisme heeft de categorie van de ervaring teveel verwaarloosd en heeft via het primaat van de rede geleid tot starre orthodoxie of vrijzinnigheid. Deze beide vormen van protestantisme hebben geen toekomst meer. Prof. Graafland gaat dieper op deze analyse in en zal ook een poging bieden tot een uitweg uit dit dilemma.

Ik wil vooral ingaan op de culturele ontwikkeling, die tot deze impasse van het protestantisme heeft geleid. Waarom stelt onze cultuur vandaag ‘beleving’ zo centraal? Welk verlangen zit daar achter? Hoe staan wij als christenen in deze cultuur? Moeten we ons bij deze cultuur aanpassen of moeten we deze vooral ontmaskeren? Op welke manier kan ‘beleving’ wel en niet een dominante gestalte zijn van geloven vandaag?

Van Descartes tot Heidegger

Natuurlijk kan ik hier geen hele geschiedenis van de filosofie gaan geven. Maar met enkele houtskoollijnen wil ik hier de ontwikkeling schetsen van de westerse cultuur, die door filosofen steeds is gethematiseerd en die geleid hebben tot de situatie, waarin we ons thans bevinden.
Bij de grote filosoof Descartes in de 17 e eeuw begint een geheel andere omgang met de werkelijkheid zich te voltrekken, die tot op de dag van vandaag gevolgen heeft. Het beroemde uitgangspunt van zijn filosofie is: Cogito ergo sum, ik denk dus ben ik. Dat betekent ,dat sinds Descartes de onmiddellijke betrekking van de mens tot de hem omringende werkelijkheid, die aangeduid zou kunnen worden met de woorden ervaring of intuïtie vervangen werd door de indirecte betrekking van het denkende subject ten opzichte van een object. In de negentiende eeuw komt hier steeds meer protest tegen tot uiteindelijk in de twintigste eeuw Heidegger een primaire verbondenheid van mens en wereld tracht terug te vinden. Heidegger stelt, dat de dingen ons vanuit een voorafgaande openheid tegemoet treden en dat ze niet pas goed in het vizier komen doordat wij ons erop richten. De onmiddellijke werkelijkheidservaring gaat aan alle bewustzijnsacten of -perspectieven vooraf. In de periode tussen Descartes en Heidegger moest de directe ervaring van de wereld het steeds afleggen tegen allerlei gedachten over de wereld. Voor het woord en de zaak van de beleving was eigenlijk geen plaats.In de negentiende eeuw zijn er enkele voorlopers van Heidegger, zoals de filosoof Wilhelm Dilthey. Bij hem krijgt voor het eerst het woord beleving (Erlebnis) een centrale plaats. Hij hoopt met dit begrip een nieuwe aanzet te kunnen geven om de verschraling van het mens-zijn in de moderne tijd te kunnen analyseren en terug te keren tot zoiets als de onmiddellijke eenheid van mens en werkelijkheid. Dilthey ziet in het woord beleving drie elkaar aanvullende betekenissen. De eerste is die van de onmiddellijke eenheid van zelf en wereld (‘Ik heb het zelf beleefd’), de tweede is die van de samenhang van het leven als een rode draad van belevenissen (‘Dat ik dit nog mag beleven!’) en het derde is dat het woord beleving iets aanduidt, dat begripsmatige analyse overstijgt (‘Ik heb het beleefd, maar ik kan het niet precies uitleggen’). ‘Erlebnis’ is in allerlei opzichten een verbindingswoord: het gaat om de hele mens, die beleeft, om de eenheid van denken, willen en voelen, en de eenheid van heden, verleden en toekomst.
Deze nadruk op beleving ging in de negentiende eeuw ook samen met een proces van individualisering. Niet alleen de objectivering van de werkelijkheid door de ratio, ook de denksystemen en de collectieve gemeenschappen, waarbinnen deze denksystemen bindend werden voorgeschreven, werden gezien als belemmering om te komen tot de echte beleving van de dingen.

Tragiek

De ontwikkeling zoals hierboven geschetst is begrijpelijk en ook te zien als correctie op een verschraling van de mens en zijn werkelijkheidservaring. Ik zou nog wel een stap verder willen gaan. Vanuit het christelijk geloof gezien is deze ontwikkeling te beschouwen als een legitiem verlangen naar wat de bijbel bedoelt met het kernwoord ‘kennen’. Het bijbelse woord kennen bedoelt nooit het objectiverende, verstandelijke, analyserende kennen, maar heeft altijd de notie van ontmoeting in zich, waarin zich een geheim ontsluit. Kennen is liefhebben. Kennen is kennen met het hart en het hart heeft zijn redenen, die het verstand niet kent, zei reeds de grote tegenspeler van Descartes: Blaise Pascal. Zo bezien zouden we zelfs kunnen zeggen, dat in deze herontdekking van het woord ‘beleving’ in de westerse cultuur een zeer goede invalspoort ligt om de bijbelse grondwoorden weer beter te gaan verstaan.
Hier ontstaan echter ook wel enkele problemen. In de eerste plaats, ook al is er vanaf de negentiende eeuw een verlangen tot een nieuwe relatie te komen van mens en wereld in de onmiddellijke ontmoeting, daarmee is dit verlangen nog niet zomaar vervuld. Intussen ging de wetenschappelijke en technische vooruitgang, die juist gebaseerd was op de objectiverende en analyserende omgang met de werkelijkheid onverminderd door en nam zelfs een steeds grotere vlucht. Het verlangen naar beleving kon dus maar zeer ten dele gerealiseerd worden. Ze leidt zelfs in deze omstandigheden vrij gemakkelijk tot een zekere schizofrenie van de persoon, die verlangt naar beleving. In het dagelijks leven in de moderne vertechniseerde samenleving kan hij er weinig mee aanvangen. Dan moet dit verlangen aan zijn trekken komen in de privé sectoren van het leven, zoals het uitgaansleven of de zondagse kerkdienst.

In de tweede plaats roept het verlangen naar een andere betrekking tot de werkelijkheid, naar beleving, eenmaal ontwaakt, ook iets in het leven van drang en dwang. Beleving moet. Zonder beleving is het leven saai en grijs. Wanneer beleving niet of niet voldoende wordt gerealiseerd wordt dit probleem onderwerp van reflectie . Vervolgens wordt er van alles uit de kast gehaald om deze beleving alsnog en graag zo overvloedig mogelijk geboren te laten worden. Daar zitten we middenin de tragiek van de hedendaagse hunkering naar beleving. Er zit zo’n begrijpelijk verlangen achter. Vanuit de bijbel denkend, komen we er zelfs iets in tegen van het beeld Gods, dat gelukkig in mensen nooit helemaal verloren gaat: het kennen en gekend zijn is het diepste van menszijn, uitdrukking van de relatie in het beeld Gods. Adam, die zijn vrouw Eva bekent en de dieren namen geeft, dat wil zeggen in de ontmoeting hun identiteit ontdekt.  
Maar omdat dit diepe beleven niet zomaar terug te halen is, komt er surrogaat voor in de plaats tot en met een hele op kortstondig beleven gerichte vermakelijkheidsindustrie. Bedoeld was de oorspronkelijke betrekking tot de werkelijkheid terug te krijgen. Wat in feite gebeurd is,  is dat een grote surrogaat industrie de ruimte heeft gekregen en genomen en dat mensen  bij gebrek aan beter en bij geen gebrek aan geld erin stappen. Vervolgens komt er ook niets terecht van de realisering van het verlangen naar individuele vrijheid, die gepaard ging met het verlangen naar beleving. Want het gebod: gij zult zo vaak en zoveel en zo lang mogelijk genieten is onbarmhartiger dan alle geboden van weleer in de collectieve samenleving met zijn gedragsregels. Zoals de filosoof Hegel in de negentiende eeuw al vreesde, is het begrip beleving ten prooi gevallen aan exploitatie en commercie.

Overleven en beleven.

Behalve de hierboven geschetste ontwikkeling in de richting van een belevingscultuur, is ook nog een andere benadering mogelijk, die hier niet tegenover staat, maar die een aanvulling geeft. Dan gaat het niet om een cultuurfilosofische ontwikkeling, maar dan gaat het om de gevolgen van de toegenomen welvaart en de daardoor veranderde levenservaring van mensen.
In dit verband wordt de belevingscultuur van vandaag niet gesteld tegenover de rationele ,afstandelijke cultuur van vroeger, maar wordt de belevingscultuur gesteld tegenover de overlevingscultuur in vroegere eeuwen. Een overlevingscultuur is een cultuur, waarin het dagelijks leven helemaal staat in het teken van de strijd om het bestaan. Voedsel en huisvesting zijn in een dergelijke cultuur zo schaars, de medische ontwikkeling zo gering of slechts voor weinigen toegankelijk, dat het voor de meerderheid van de mensen een dagelijks gevecht is om het hoofd boven water te houden. Lettend op de gehele geschiedenis van de mensheid is zo’n soort samenleving eerder regel dan uitzondering geweest. Ook thans vertoont twee derde van de wereld nog het beeld van een overlevingscultuur. Wat betreft ons eigen land is de situatie pas drastisch veranderd na ongeveer 1950. De gestegen welvaart en de medische vooruitgang hebben ervoor gezorgd, dat thans voor de meeste mensen in ons land het leven niet meer in het teken staat van het dagelijks gevecht om te overleven. Hiermee is echter ook veel spanning uit het leven verdwenen, die het leven de moeite waard maakt. Hoe tegenstrijdig het ook op het eerste gezicht lijkt, in een overlevingscultuur kan het leven veel boeiender zijn dan in een cultuur, waarin veel mensen zonder al teveel problemen tachtig kunnen worden.In een overlevingscultuur gaat het in ieder geval ergens om in het leven. Hoe tegenstrijdig ook op het eerste gezicht, in een overlevingscultuur is de zinvraag veel minder aan de orde dan in een cultuur, waarin aan de meeste behoeften is voldaan. In een overlevingscultuur krijgen mensen een kick, wanneer het hen toch weer net gelukt is voldoende eten voor hun kinderen te vinden, eveneens wanneer iemand een gevaarlijke infectieziekte weet te overleven.
Wanneer deze kicks gaan ontbreken, zoeken mensen op een andere manier naar ervaringen, die het leven spannend maken, de moeite waard, een gevoel van vervulling of verzadiging geven. Daarom spreken cultuursociologen over de tegenstelling tussen een overlevingscultuur en een belevingscultuur.

Gevolgen

Het is niet moeilijk te bedenken, dat de boven genoemde cultuuromslag grote gevolgen heeft voor de wijze ,waarop het geloof beleefd wordt. Wie wel eens met zijn gelovige grootouders gepraat heeft, zal dat verschil tussen hun geloofsbeleving vroeger en zijn eigen beleving nu ook zelf geconstateerd hebben. Hij hoeft daar niet eens cultuursociologische studies voor op te slaan. De verhalen over een kind, dat longontsteking kreeg, de grote spanning, de vele gebeden rond de dag van de crisis: nu stierf het kind of je zag het zienderogen opknappen. Het verschil tussen een longontsteking met of zonder penicilline. De verhalen over armoede, de angst geen eten te hebben voor je kinderen en dan opeens lag er een brood op de stoep. Soms werd de gever nooit bekend. Het was manna uit de hemel.
In het geloof lag zo automatisch een sterk accent op afhankelijkheid van God en op zijn voorzienigheid. De algemene religiositeit werd erdoor gestempeld. In deze samenleving kun je je nauwelijks twintig procent atheïsten voorstellen, zoals in onze samenleving thans. Maar ook het meer bijzondere geloof in Jezus Christus werd erdoor gestempeld. De eerste vraag van de Heidelbergse Catechismus viel ogenblikkelijk in een toebereide aarde: ‘Wat is uw enige troost in leven en in sterven?’. Troost had ieder nodig in het kommervolle en onzekere bestaan.

Thans moeten we eerst de vraag in een ander hermeneutisch kader zetten om het antwoord te kunnen laten landen. ‘Troost’ moet vervangen worden door ‘laatste houvast’ of iets dergelijks, waarbij het gevaar nog steeds dreigt dat mensen denken dat dit pas aan de orde komt, wanneer ze door alle bodems zijn heen gezakt, maar dat zien ze voorlopig nog niet gebeuren. Wanneer het nu niet komt tot een vertaalslag is het gevaar groot, dat de vertrouwde woorden van het geloof als irrelevant overkomen, hetgeen ook zeer veel gebeurd is en nog steeds gebeurt. We zijn nu aangekomen bij de zeer eenvoudige en zeer overzichtelijke waarheid van de opmerking, die mensen mij zo vaak hebben gezegd, wanneer het ging over de leeg geworden kerken: dominee, dat komt door de welvaart. Er zou weer een oorlog uit moeten breken, dan zouden de kerken wel weer vol worden.
Zo eenvoudig is het niet. We moeten het iets preciezer formuleren: door de toegenomen welvaart is het referentiekader, waarbinnen de boodschap verstaan wordt dermate veranderd, dat mensen het gevoel kregen, dat het een verouderde boodschap was. In derde wereld landen is er nog wel steeds ontvankelijkheid voor deze boodschap, want daar heerst nog de overlevingscultuur. Daar groeit de kerk zelfs, omdat de oude animistische godsdiensten niet meer voldoende passen bij de nieuwe ontwikkelingen, die daar intussen hun intrede gedaan hebben: veel westerse invloeden, zonder echter voorlopig nog de westerse welvaart te brengen. Dan wordt de keus al gauw het christendom of de islam, vooral omdat het marxistische alternatief ook verbleekt is. In het westen is de overlevingscultuur echter voorbij en Dietrich Bonhoeffer, die reeds in 1944 diepgaand met deze vragen bezig was, vroeg zich zelfs af of nieuwe crises, zoals bijvoorbeeld een oorlog, de westerse mens nog weer echt naar het oude overlevingsgeloof zouden doen terug keren. Hij merkte op, dat er in dat opzicht al een groot verschil was tussen hoe mensen de eerste en de tweede wereldoorlog beleefden. De eerste wereldoorlog gaf in de religieuze beleving een veel grotere schok dan de eerste, meende hij.

Inspelen op belevingscultuur

Uit bovenstaande analyse blijkt twee keer hoe belangrijk ‘beleving’ geworden is in onze huidige westerse cultuur. Langs twee heel verschillende wegen kwamen we uit bij het accent op beleving. In de westerse cultuur is de onmiddellijke betrekking tot de wereld verloren gegaan doordat de ‘Ich-es ’relatie de ‘Ich-du’ relatie is gaan vervangen om het nu eens met de woorden van Martin Buber te zeggen. En de westerse samenleving heeft het stadium van de overlevingscultuur achter zich gelaten. Uiteraard gaat het in deze beide ontwikkelingen om een overheersende trend. Uitzonderingen zijn er ook, maar die bevestigen de dominante regel.
Hoe hebben het westerse christendom, de kerk en de theologie hier nu op ingespeeld? In de meeste gevallen is het niet of slecht gelukt. Dit geldt alle kerken, ook de Rooms -Katholieke Kerk.Ik ben het daarom niet eens met McGrath, wanneer hij stelt, dat deze kerk het beter doet dan het protestantisme. De Rooms -Katholieke Kerk doet het heel goed in de derde wereld en ze heeft ook aantrekkingskracht op een aantal zoekers naar beleving in de westerse wereld, maar dit is een selecte groep, die in staat is contact te maken met een belevingswereld, die verborgen ligt achter oude rituelen en symbolen, die voor de meeste andere mensen, die naar beleving zoeken, niet direct meer toegankelijk is. Sommige orthodoxe protestantse kerken lijken het ook nog goed te doen, maar dat is te danken aan zuilvorming en groepscodes. Ook daar wordt het probleem intussen steeds meer zichtbaar, dat de traditionele woorden niet meer refereren aan de levens -en wereldervaring van veel kerkgangers. Derhalve moeten deze kerken gezien worden als weliswaar nu nog dicht bevolkte, maar in feite afbrokkelende eilanden.
Verder doen eigenlijk alle protestantse kerken het slecht. In die zin heeft McGrath, als het gaat om de waarneming van de feiten, gelijk. De theologie van Barth, die de hele twintigste eeuw heeft beheerst, is het niet gelukt de mensen te blijven boeien. Aanvankelijk leverde deze theologie een prediking op, die alles te maken had met de beleving van crisis tussen de beide wereldoorlogen. Maar toen deze beleving wegebde, ebde ook de invloed van deze prediking weg. Eveneens is het experiment van de horizontale theologie mislukt. Theologen dachten verder op het spoor van Bonhoeffer, maakten ernst met het feit, dat de overlevingscultuur voorbij was en meenden nu in te moeten spelen op de mondige mens zonder religieuze afhankelijkheid.Ze zagen echter alleen het spoor van de mondigheid en niet of nauwelijks de behoefte aan beleving. Zo kwamen ze tot vooral een ethische invulling van het geloof , waarin wel de wil, maar nauwelijks het gevoel van mensen werd aangesproken. Later stelden theologen als Dorothe Sölle dit ook weer bij door meer aandacht voor mystiek te vragen, maar toen waren de meeste volgelingen van deze stroming al geheel van de kerk vervreemd.
Blijft dus over, dat alleen die stromingen binnen het christendom het goed doen, die de diep in de cultuur verankerde behoefte aan beleving serieus nemen. Daaronder zijn moderne theologische stromingen, die vooral langs de lijn van de psychologische identificatie de bijbelse boodschap dichtbij de moderne levens- en wereldervaring weten te brengen. Predikanten, die in de lijn van Drewermann preken vinden soms een groot gehoor. Maar over het geheel genomen vertaalt deze actualisering van de oude boodschap zich niet in bloeiend kerkelijk leven, omdat mensen, die dit aanspreekt reeds aan een degelijke kerkelijke cultuur ontgroeid zijn en zich gemakkelijk voegen bij de algemeen religieus geïnteresseerden, die het instituut kerk niet zo nodig hebben.
De enige groepering, die wel op het kerkelijk erf succes heeft door de belevingscultuur serieus te nemen is de evangelische stroming. Ik denk, dat dit eenvoudig de feiten zijn en dat het niet zoveel zin heeft deze feiten te ontkennen, integendeel, ze corresponderen precies met onze cultuuranalyse en religie , geloof en kerk zijn veel meer verweven met een cultuur dan kerkmensen meestal willen toegeven. Ze komen er echter vanzelf achter en hopelijk geeft het hen dan een niet al te grote geloofsschok. Het hoort bij de incarnatie, de vleeswording van het Woord.

Belevingsgeloof, hoe?

Nu kan echter de constatering van succes niet tegelijk de norm zijn, in die zin dat datgene wat succes heeft ook goed is. Er zijn talloze stromingen geweest en die zijn er nog, die veel succes hebben in de zin van veel aanhang, maar daarmee is nog niets gezegd over de waarheid, die ze vertegenwoordigen. In de eerste eeuwen van de christelijke jaartelling had de gnostiek heel veel succes, thans heeft de islam wereldwijd heel veel succes, maar niemand van ons zal daarom zeggen, dat deze groeperingen ook het goede en het ware vertegenwoordigen. Dat moeten we dus binnen het christendom thans ook niet doen. Wanneer de evangelische beweging wereldwijd veel aanhang heeft en de meest succesrijke stroming binnen het christendom is, zegt dat op zich nog niets over de vraag of we die kant ook allemaal op zouden moeten tenzij het onze hoofddoelstelling is te groeien. Anderzijds zegt succes wel iets over de mate, waarin het een beweging lukt te incultureren, aansluiting te vinden bij de levens - en wereldervaring van mensen. En aangezien het christelijke geloof een missionaire godsdienst vertegenwoordigt wil het deze aansluiting wel, wil het christelijk geloof graag zoveel mogelijk mensen bereiken en groeien.

Daarom gaat het nu ten slotte om de vraag hoe het christelijk geloof in onze westerse samenleving enerzijds kan aansluiten bij de cultuur en anderzijds zelf daardoor niet van kleur gaat verschieten. Daarover zou ik ter afronding drie opmerkingen willen maken, die aansluiten bij de gegeven cultuuranalyse.

In de eerste plaats constateerden we het grondprobleem van de westerse cultuur: de vervreemding tussen de mens en de hem omringende wereld, het verlies van de onmiddellijke betrekking. Het woord beleving komt in onze cultuur voor het eerst op als protest tegen de verzakelijking en als verlangen naar herstel van de onmiddellijke betrekking. We zagen echter ook, dat veel mensen zich dit oorspronkelijke probleem nauwelijks meer bewust zijn en dat ze in plaats daarvan genoegen zijn gaan nemen met surrogaat beleving, daarin gestimuleerd door de commercie en de genotcultuur. Staande in deze cultuur moet de kerk nu duidelijk maken waar het eigenlijke probleem zit. Zij moet het menselijk verlangen als verlangen naar de oorspronkelijke betrekking tussen mens en wereld blootleggen. Zij moet laten zien dat dit in onze cultuur niet zo gemakkelijk is, dat we een hoge tol betalen voor onze wetenschappelijke en technische vooruitgang, maar dat ook een andere omgang met de wereld en de dingen mogelijk is. De kerk moet leren wat het betekent in het beeld van God geschapen te zijn en de dieren namen te geven.De kerk moet leren dat de dingen hun geheim hebben. De kerk moet vindplaatsen van het heilige aanwijzen in de alledaagse werkelijkheid. De kerk moet leren, dat waarachtig menszijn als grondtoon de verwondering kent en dat geloof alleen geboren wordt uit verwondering. In de kerk moeten mensen horen hoe we onze wereldervaring weer met God, zijn schepping en zijn handelen in de geschiedenis in verband kunnen brengen. Daartoe heeft de kerk het kostbare Oude Testament ontvangen. We moeten in de kerk niet beginnen met Jezus en een relatie met Hem. Dan is het gevaar levensgroot, dat het een geïsoleerde relatie blijft in een overigens modern, geseculariseerd leven. We moeten in de kerk beginnen met een andere gelovige omgang met de dingen en de wereld vanuit de overtuiging, dat de wereld schepping is, bedoeld als vindplaats van vreugde voor mensen. We moeten in de kerk mensen leren weer verbanden te zien tussen ervaringen van elke dag en het handelen van God. Het feit dat het Oude Testament van veel wonderen getuigt, ingrijpen van God in de geschiedenis, heeft niet zozeer te maken met bovennatuurlijke gebeurtenissen, waar we vandaag niet zoveel meer mee kunnen, maar heeft vooral te maken met interpretatie. Israël heeft een geschiedenis gehad als alle andere volken, alles kan ook historisch en godsdiensthistorisch worden beschreven. Maar in de bijbel heeft Israël zijn geschiedenis beschreven als geschiedenis van de daden Gods. Dat is interpretatie, maar het is tegelijk openbaring. De enige heilrijke manier van kijken naar het leven en de gebeurtenissen is ze te duiden vanuit het handelen van God, die de God is van het verbond, de Vader van Jezus Christus.

In de tweede plaats moet de kerk dus heel erg opletten naadloos aan te sluiten bij een cultuur, die de surrogaatbeleving propageert bij gebrek aan mogelijkheden de diepste behoefte van mensen te bevredigen. De kerk moet mensen in hun zoeken naar beleving dieper verstaan dan ze meestal zichzelf verstaan. De kerk moet dus niet heel gemakkelijk inspelen op het verlangen naar emotie, want emotie is de oppervlakte laag van een veel diepere laag, die van de existentie. De kerk moet niet Jezus aanbieden als vervulling van een emotioneel verlangen naar geborgenheid in een wereld, waar we verder toch geen raad mee weten. De kerk moet Jezus als de Heer der wereld ter sprake brengen, waardoor we heel de wereld in een ander licht mogen zien en deze Heer wil ook de Heer zijn van mijn leven. In deze volgorde. De kerk moet niet de Geest ter sprake brengen als bron voor een fijn gevoel, zodat de Geest en het fijne gevoel ook heel gemakkelijk verward kunnen worden. De kerk moet de Geest ter sprake brengen als de Geest van de schepping en de Geest van Christus, die bezig is alle dingen nieuw te maken en die ons in zijn nieuw makende werk wil betrekken.

In de derde plaats, de kerk moet de overgang van de overlevingscultuur naar de belevingscultuur volstrekt serieus nemen, in die zin, dat ze mensen niet heimelijk toch weer in de overlevingscultuur terug wil zetten. Dit doet ze bijvoorbeeld wanneer ze steeds wijst op het feit, dat de mens wel groot lijkt, maar in feite toch zo klein is. Wanneer ze zegt, dat het leven van een ieder van ons toch nog steeds, ondanks alle ontwikkeling heel veel onzekerheden in zich herbergt. Mensen moeten daarentegen leren zien, dat we in een zeer bijzondere tijd zijn aangekomen, wanneer het gaat om de mate van welvaart en ontwikkeling. Dit zou een reden moeten zijn om God alle dagen op de blote knieën te danken. Het zou echter ook een reden moeten zijn zich alle dagen te bekommeren om die tweederde van de mensheid, die nog in een overlevingscultuur verkeert.

Slotconclusie

Wanneer in een cultuur die de overleving voorbij is, gezocht wordt naar beleving moet niet naar surrogaatbeleving gezocht worden, die cirkelt om de eigen as, die ook religieus heel gemakkelijk kan cirkelen rond de eigen as, maar moet veeleer gezocht worden naar beleving via identificatie met die tweederde van de mensheid, die nog steeds in een overlevingscultuur verkeert, maar misschien ook met die uitgeprocedeerde asielzoeker in het huis tegenover mij. Via identificatie komt de ander, komt de overlevingscultuur opnieuw ons eigen leven binnen. Dit roept sterke belevingen op: waarom dit verschil, wat doe ik met mijn welvaart, hoe kan ik die ander dienen, hoe kan ik delen? Wie iets van de bijbel leert verstaan, gaat inzien dat het nooit mogelijk is in een gesloten belevingscultuur te zoeken naar ervaring met God, alsof Hij er voor mij alleen zou zijn. De God, die in de bijbel ter sprake komt wijst me alom in de tweederde wereld, die verkeert in een overlevingscultuur, in andere mensen broeders aan. Het gaat om identificatie en in de identificatie gaat het om verantwoordelijkheid en in de verantwoordelijkheid gaat het om gehoorzaamheid en gehoorzaamheid is geloof. Derhalve moeten we het adagium van Descartes: ik denk dus ben ik, niet vervangen door: ik voel dus ben ik, maar door: ik antwoord dus ben ik. Alleen de gehoorzame gelooft, zei Bonhoeffer. En de weg van de gehoorzaamheid is vol van ervaring: ervaring van mezelf als een zeer egoïstisch persoon, ervaring van de ander, die mij iets te geven heeft soms in al zijn armoede, ervaring van God, die in die ander naar mij toekomt, ervaring van Jezus, die de weg van de gehoorzaamheid ging in solidariteit met de minste broeders. Ik ontdek, dat geloven is: deelnemen aan zijn leven, lijden en opstanding. Ik ontdek dat verzoening nodig is, omdat ik zo egoïstisch ben en omdat in de identificatie zulke schrijnende en onverzoenlijke tegenstellingen openbaar komen.

Is dit alles nu evangelische theologie? Van mij mag het zo genoemd worden, maar het mag van mij ook protestants heten. In ieder geval is het wel een theologie, die de belevingscultuur volstrekt serieus neemt, daar op alle manieren mee in gesprek is, maar er niet horig aan wordt. En precies om dit spannende punt zal het in de toekomst gaan.