Skip to main content

C.A. van Ekris

Naar de noodzaak van de tijd

Integratie van perspectieven

‘Het profetische’ is een stratum, een continue laag in het geestesleven van Israël en van de kerk. Het is een zich ontwikkelend en veelzijdig fenomeen, dat in verschillende tijden in verschillende vormen opduikt. Het profetische lijkt de zuiverende kracht waarmee God in de geschiedenis, door mensen heen en naar de noodzaak van de tijd, waakt over zijn Naam. Als afsluiting van dit thema stel ik een perspectief voor en probeer ik de verschillende bijdragen te integreren.

Het kernmerk van dit ‘profetische’ is, denk ik, dat de inhoud en de vorm te maken hebben met de noodzaak van de tijd. Er zijn tijden dat de profetie zich daarom manifesteert contra de cultus; er zijn ook tijden dat profeten juist functioneren als onderdeel van de worship in de cultus (denk aan de profetische fragmenten in de Psalmen; Blenkinsopp veronderstelt dat latere profeten als Joel, Nahum en Habakuk ‘temple prophets’ waren). Er zijn tijden dat de profetie ontstaat vanuit de vervoering; er zijn tijden dat de profeet broodnuchter is en het extatische ridiculiseert. Soms is de profeet geportretteerd als een lonely genius; daarnaast is benadrukt hoezeer de schijnbaar eenzame profeet steeds omgeven is door een geloofsgemeenschap, die zijn woorden heeft geconserveerd, bewerkt en voor een nieuwe tijd opnieuw geïnterpreteerd (denk aan het langdurige redactieproces van profetenwoorden bijvoorbeeld in de Jesaja-traditie).
‘Het profetische’ heeft een rol gespeeld in de opbouw van het geloofsleven van het volk, in het genre van de geschiedschrijving, in politieke besluitvorming en in politieke oppositie, in eschatologische aankondigingen, in destabiliserende en in zeer troostende prediking, als stuwende kracht in biografieën van afzonderlijke personen, in bewegingen van sociale en economische kritiek. Daarom: ‘Het profetische’ is een stratum in het geestesleven van Israel en de kerk waarin God waakt over zijn Naam.

Veelzijdig
Vanwege de beperkte ruimte maak ik een grote stap: Op een dergelijke manier is ‘het profetische’ een onderdeel van de praktijken van de kerk, een onderdeel dat die praktijken doortrekt en mede karakeriseert, en dat tot op de dag van vandaag. We moeten het profetische niet lokaliseren (en dus: isoleren en kalt stellen) in bepaalde aspecten, personen, ambten of tijden. Het is een ferment dat haar praktijken doortrekt (zoals het diaconale, de lofprijzing en het pastorale in meerdere of mindere mate in al haar praktijken aanwezig is). In het ambt, in het gemeenteleven, in het persoonlijke leven van de gelovige, in de prediking, in het diaconaat, in dat wat de kerk is en doet vanuit haar verwevenheid met Jezus Christus, zit een integraal profetisch ferment. Op deze manier vervallen we niet in een ietwat biblicistische zoektocht naar welke teksten uit de Heilige Schrift nu precies de vorm van ‘het profetische’ voorschrijven voor de kerk van vandaag. Daarnaast legitimeert deze benadering het om naar ‘het profetische’ te zoeken in het empirische, dat is: in het concrete, waarneembare en ervaarbare leven van de kerk

In het Nieuwe Testament hebben we een overeenkomstige veelzijdigheid. Het leven en de prediking van Jezus is doordrenkt profetisch, zoals de prediking van Johannes de Doper dat is, van Petrus op de pinkstermorgen, van Stefanus voor zijn dood. Het profetische speelt een eminente rol in het apostolische zelfverstaan van Paulus alsmede in zijn apocalyptische prediking. Maar ook het leven van de gemeente heeft in haar gemeenschappelijke leven, doordat Jezus Christus in haar midden is, een profetische dimensie. Als naar de definitie van Bultmann ‘im Pneuma Christus selbst in seinem Soma gegenwärtig ist’, dan waakt in het profetische Christus over de gemeente: opbouwend, leidinggevend, in het kader van het opzicht, kritisch, zuiverend, missionair.
Ook in het Nieuwe Testament zou je beter kunnen spreken van een stratum, dan van een enkele distinctieve vorm (die we dan vervolgens zouden moeten herhalen in het nu). Het is bijvoorbeeld de vraag in hoeverre een type als Agabus, die de toekomst kon schouwen (of een van de andere twaalf personen die in Handelingen ‘profetisch’ worden genoemd), te vergelijken is met het charisma prophetikon in sommige paulinische gemeenten. En het profetische zelfverstaan van Johannes van Patmos en de kring van gemeenten rondom hem, die we leren kennen in de Apocalyps, lijkt weer een andere manifestatie van ‘het profetische’ te zijn. Johannes lijkt voor deze gemeentes te functioneren als een soort master prophet, en het is opvallend hoezeer de vervoering, de call narrative en ook het beslissende profetisch gezag van Johannes lijkt op het portret van een klassieke profeet. Al die dimensies van ‘het profetische’ zijn dus niet ‘oudtestamentisch’, maar komen ook in het laatste bijbelboek in een bepaalde vorm terug.

David Aune stelt daarom dat het niet mogeliijk is om, op basis van de ons beschikbare gegevens, te komen tot een gebalanceerde en afdoende karakterisering van de aard en de functie van ‘het profetische’ in het vroege christendom. Onze kennis daarover is provisorisch. Steeds moeten we ook de achtergrond van deze vroege christelijke gemeentes bedenken. We hebben het over eerste-generatie-christenen, in gemeenschappen met tentatieve vormen van organisatie en leiderschap, levend in een religieuze context waarin visioenen, oracles en metafysische duidingen een eminente rol spelen, gemeenschappen zeer vatbaar voor aberraties en dwalingen. De Geest weet wat een tijd nodig heeft. Het is boeiend om ‘het profetische’ te benaderen naar de ‘temporum necessitas’. De profetische distinctieven kun je daardoor in haar verschillen laten bestaan, terwijl je continuiteiten probeert te honoreren.

Reactie op de bijdragen
De bijdrage van Talstra is een origineel en overtuigend voorstel betreffende enkele theologische karakteristieken die in veel prediking van wat we klassieke profeten noemen, voorkomen. De tegenspraak van de klassieke profeten wordt verkeerd begrepen als daarin de liefde niet gezien wordt, stelt hij. Profeten zetten zichzelf op het spel in de Godsontmoeting, en dat tot behoud van het volk. Talstra destilleert uit deze prediking  karakteristieken die als het ware vanzelf gaan spreken voor vandaag. De profeten weerspreken de neiging om God tot een middel te maken van het eigen comfort. In het profetische wordt immers gewaakt over Gods Naam. Voor vandaag kan dat zowel kritiek op de traditie betekenen, wanneer zij functioneert als zelfbevestiging en daarmee de Naam ontledigt, als dat het kritiek op de zingevingsindustrie kan zijn, die kan functioneren als een middel, niet om jezelf te verliezen, maar om jezelf te behouden.
Deze bijdrage sluit goed aan bij wat Visser in zijn Antwerpse praktijk probeert te doen. Hij noemt vier aspecten van waarin hij ‘het profetische’ zoekt: je laten raken door het concrete leven van mensen, de openheid voor de Schriften, persoonlijke moed (zowel tot tegenspraak als in het jezelf op het spel zetten) en de openheid tot bewuste of onbewuste toetsing door de gemeente.

Het aansprekende van de bijdrage van Van Elderen is dat hij aandacht vraagt voor de acte van het luisteren. Ik vermoed dat hij daarmee wil aangeven dat ‘het profetische’ veel meer daadwerkelijk gebeurt in de praktijk van het gemeenteleven dan wij doorhebben. Wat mij betreft heeft hij de ietwat reducerende nadruk op I Korintiërs 14 niet nodig, om bezig te zijn met een geloofwaardige en legitieme vormgeving van het zoeken naar ‘het profetische ferment’ in het gemeenteleven.

De Jong entameert een discours over profetisch preken, en ik denk dat we als kerk baat hebben bij het gezamenlijk voortzetten van dat discours. Het profetische is een ‘scherpe blik’ die je gegeven moet worden, maar die je ook kunt oefenen, door te leven in de Schriften, maar ook door te leven met elkaar. De Jong is bezig met wat we ‘discretio’ noemen, het proberen te onderscheiden. Gebeurtenissen als het bloedbad in Noorwegen grijpen hem aan, en je ziet hem zoeken naar wat dat zou kunnen betekenen. Je ziet hem op een bepaalde manier ook waken over de Naam, als hij benoemt dat terrorisme ook door mensen gepleegd wordt die iets christelijks pretenderen. Deze prediking heeft iets gewaagds:  je betreedt zônes van duiding, waar je je enerzijds toe gedrongen voelt (de prediking gebeurt temidden van deze gebeurtenissen), terwijl je anderzijds terecht zeer voorzichtig bent.

Het gaat in deze duidingen om ‘zien’. Dat ‘zien’ spreekt niet vanzelf. Het valt mij op dat in preken van bijvoorbeeld Bonhoeffer, M.L.King en Tutu, stuk-voor-stuk profetische predikers, iets gebeurt van the capacity to discern evil. Let op: dat het kwaad in een context ‘gezien’ wordt, onderscheiden, spreekt niet vanzelf. Velen zagen het in hun context niet. Niettemin is bij hen iets gebeurd waardoor zij het destructivum in hun context ontwaard hebben, en benoemd in hun prediking. Als Christus zich manifesteert in de gemeente, zeker ook in de prediking, dan worden ook de contrasten zichtbaarder tussen heil en onheil. Dat kan in het groot (Bonhoeffer, King en Tutu onderscheidden in hun context het nazisme, de rassenscheiding en de apartheid als contrasten van het evangelie); dat kan ook lokaal als in de prediking van het heil juist ook lokale, gemeentelijke of persoonlijke patronen van onheil aan het licht komen, plotseling ‘gezien’ worden.

Van den Ham heeft groot gelijk dat hij waarschuwt voor ontsporingen van ‘het profetische’. Hij doet daarin eigentijds mee aan een genre in de Schriften en in onze traditie dat rond de profetie steeds gebeurt en dat noodzakelijk is, namelijk de beoordeling en de terugwijzing van bepaalde gestalten daarvan. Is dat in essentie niet ook een categorie van duiding? Ook wij kunnen een catalogus van ontsporingen opstellen, en dat hebben we te doen en te verdisconteren bij dit thema. Het lijkt me niettemin belangrijk te onderkennen dat er in het geding om de ware profetie, dat is de prediking!, geen stormvrije zône is. Juist dat befaamde artikel van dr. Sam Gerssen leerde dat ook ‘bijbelse prediking’ zich in de gevarenzône kan bevinden ‘valse profetie’ te worden. De valsheid van de valse profetie, schreef hij, ligt niet zozeer in het onorthodoxe, maar in het onzakelijke, in het niet bepaald zijn door de concrete omstandigheden, in het onhistorische. Levende prediking kan dus niet zonder het charismatische, waarin de Geest het Woord toepast op de tijd. Naar de noodzaak van die tijd, en door mensen heen.

Literatuur
Aune, D.E., Prophecy in Early Christianity and the Ancient Mediterranean World, Eerdmans 1983, 1991
Blenkinsopp, J., A History of Prophecy in Israel. John Knox Press 1996
Kraus, H-J., ‘Charisma Prophetikon. Eine studie zum Verständnis in neutestamentlichen Geistesgabe bei Zwingli und Calvin’, in: Bohren, R. und Max Geiger, Wort und Gemeinde. Probleme und Aufgaben der praktischen Theologie. Eduard Thurneysen zum 80. Geburtstag. EVZ-Verlag Zürich 1968

Drs. Kees van Ekris is predikant van de hervormde wijkgemeente ‘Centrum’ in Breukelen (PKN)

Mailadres: Dit e-mailadres wordt beveiligd tegen spambots. JavaScript dient ingeschakeld te zijn om het te bekijken.